ECLI:NL:RBDHA:2022:7373

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
20 juli 2022
Zaaknummer
C/09/587909 / FA RK 20-533
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en afwikkeling huwelijkse voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 februari 2022 een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen partijen, [X] (de vrouw) en [Y] (de man). De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen onvoldoende informatie en gegevens hebben overgelegd om te kunnen beslissen op de verzoeken met betrekking tot de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], vastgesteld bij de vrouw. De zorgregeling is vastgesteld, waarbij de kinderen bij de man zijn eenmaal per veertien dagen van vrijdag 17.30 uur tot zondag 19.30 uur, en gedurende de helft van de vakanties. De rechtbank heeft de kinderalimentatie vastgesteld op € 217,- per maand per kind, te betalen door de man aan de vrouw. De rechtbank heeft alle verzoeken met betrekking tot de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden afgewezen, omdat partijen onvoldoende informatie hebben verstrekt. De rechtbank heeft partijen de mogelijkheid geboden om een aparte procedure te starten voor deze zaken. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de beslissing ten aanzien van de echtscheiding.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 20-533 (echtscheiding) en FA RK 20-2279 (afwikkeling
huwelijkse voorwaarden)
Zaaknummers: C/09/587909 (echtscheiding) en C/09/591379 (afwikkeling huwelijkse
voorwaarden)
Datum beschikking: 8 februari 2022

Scheiding

Beschikking op het op 22 januari 2020 ingekomen verzoek van:

[X]

de vrouw,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. J.S. Muijsson te Nieuwegein.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[Y] ,

de man,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: voorheen mr. R.P. Heeren te Leiden, thans mr. C. Elsinga te Leiden.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift van de zijde van de vrouw;
  • het verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken, van de zijde van de man;
  • het verweerschrift tegen de zelfstandige verzoeken, van de zijde van de vrouw;
  • het formulier ‘verdelen en verrekenen’, met bijlagen, van de zijde van de vrouw, ingediend op 10 mei 2020;
  • het formulier ‘verdelen en verrekenen’, met bijlage, van de zijde van de man, ingediend op 11 mei 2020;
  • het aanvullende verzoekschrift van de zijde van de vrouw;
  • het verweerschrift tegen de aanvullende verzoeken, tevens houdende aanvullende/gewijzigde zelfstandige verzoeken, van de zijde van de man;
  • het bericht van 3 april 2021, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
  • het verweerschrift tegen de aanvullende/gewijzigde zelfstandige verzoeken, tevens houdende aanvullende/gewijzigde verzoeken, van de zijde van de vrouw;
  • de brief van 2 juni 2021 van de zijde van de man;
  • de brief van 30 december 2021, met bijlagen, van de zijde van de man;
  • het bericht van 31 december 2021, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
  • het bericht van 7 januari 2022 van de zijde van de man, met de mededeling dat zijn productie 66 wordt ingetrokken.
De minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben zowel schriftelijk als in raadkamer hun mening kenbaar gemaakt.
Op 11 januari 2022 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw met haar advocaat, de man met zijn advocaat, alsmede
[medewerker RvdK] namens de Raad voor de Kinderbescherming.

Feiten

  • Partijen zijn gehuwd op [huwelijksdatum] 2005 te [huwelijksplaats]
  • Zij zijn de ouders van de volgende minderjarige kinderen:
  • Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit.
  • Partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, kort gezegd inhoudende de uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen met een periodiek (jaarlijks) verrekenbeding van overgespaard inkomen, zoals omschreven in – voor zover hier van belang –:
1.
De kosten van de gemeenschappelijke huishouding, daaronder begrepen de kosten van verzorging en opvoeding van de uit het huwelijk geboren kinderen, alsmede de kosten van ontwikkeling en ontspanning van de gezinsleden, worden voldaan uit de inkomens van de echtgenoten naar evenredigheid daarvan; voor zover deze inkomens ontoereikend zijn, worden deze kosten voldaan uit ieders vermogen naar evenredigheid daarvan.

Onder deze kosten worden mede verstaan premies voor gebruikelijke verzekeringen, de huurprijs voor de echtelijke woning en renten van geldleningen aangegaan ten behoeve van de financiering van voor het gemeenschappelijke huishouden bestemde zaken zoals de echtelijke woning, de vakantiewoning, de inboedel en de gezinsauto(’s).

2.
De echtgenoot die over enig kalenderjaar meer heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding dan zijn aandeel ingevolge het hiervoor bepaalde, heeft het recht het te veel bijgedragene terug te vorderen van de andere echtgenoot.
Artikel 10
Het recht tot het vorderen van het te veel bijgedragene in de kosten van de huishouding als bedoeld in artikel 7 vervalt een half jaar na de ontbinding van het huwelijk.
Artikel 13
1.
Indien het huwelijk van de echtgenoten door echtscheiding wordt ontbonden zullen de door de echtgenoten opgebouwde pensioenaanspraken worden verevend conform het in de artikelen 2 en 3 bepaalde van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.
2.
Indien het huwelijk door echtscheiding is ontbonden, heeft de vereveningsgerechtigde het recht zijn aanspraken als hiervoor bedoeld alsmede de aanspraak op nabestaandenpensioen om te zetten in een eigen pensioenaanspraak als bedoeld in artikel 5 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, mits de vereveningsgerechtigde binnen zes maanden na de ontbinding van het huwelijk per aangetekende brief heeft medegedeeld aan de vereveningsplichtige van dit recht tot omzetting gebruik te maken.
Artikel 14
Indien het huwelijk wordt ontbonden door echtscheiding zal de waarde van aanspraken op periodieke uitkeringen, bestemd voor de oudedagsvoorziening, niet zijnde pensioenrechten in de zin van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, bij helfte worden verrekend, indien en voor zover de tijdens het huwelijk van de echtgenoten betaalde premies en/of koopsommen het inkomen hebben verminderd.
- Deze rechtbank heeft op 9 maart 2021 voorlopige voorzieningen getroffen, inhoudende dat:
- de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke
woning te [postcode en plaatsnaam echtelijke woning] aan de [straatnaam]
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan de vrouw zullen worden toevertrouwd;
- de man voorlopig gerechtigd is om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij zich te hebben een
weekend in de twee weken van vrijdag 17.30 uur tot zondag 19.30 uur, waarbij de
vrouw de kinderen brengt naar [woonplaats 2] en de man de kinderen op zondag
terugbrengt naar [woonplaats 1] ;
- de man aan de vrouw met ingang van 23 februari 2021 voorlopig een
kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zal betalen van € 250,- per maand
per kind, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.

Verzoek en verweer

De vrouw verzoekt thans de echtscheiding uit te spreken en:
  • de hoofdverblijfplaats van de kinderen vast te stellen bij de vrouw;
  • te bepalen dat de kinderen bij de man zijn:
helfte worden verdeeld, waarbij de verdeling het jaar daarop andersom zal worden
afgesproken;
  • een regeling inzake de informatie en consultatie over de kinderen vast te stellen, in die zin dat de ouders elkaar op de hoogte houden van belangrijke ontwikkelingen van de kinderen, de ouders gezamenlijk en in overleg de opleiding kiezen die de kinderen gaan doen en dat de ouders gezamenlijk en in overleg de sportactiviteiten kiezen waar de kinderen aan meedoen;
  • (naar de rechtbank begrijpt:) met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift een door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie vast te stellen van € 420,- per maand per kind, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
  • de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen vast te stellen, conform het voorstel van de vrouw;
  • de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden vast te stellen, conform het voorstel van de vrouw zoals opgenomen in het verweerschrift tegen de aanvullende/gewijzigde zelfstandige verzoeken, tevens houdende aanvullende/gewijzigde verzoeken, van de zijde van de vrouw;
  • primair: te bepalen dat de man een bedrag verbeurt van € 180.000,- voor het achterhouden van essentiële bankgegevens ten aanzien van zijn vermogen,
    subsidiair: te bevelen dat de man de volledige bankafschriften van alle in punt 47 van het verweerschrift tegen de aanvullende gewijzigde verzoeken, tevens aanvullende verzoeken van de zijde van de vrouw genoemde bankrekeningen plus alle andere rekeningen op zijn naam en waarover hij de beschikking c.q. toegang toe heeft, in de procedure te brengen over de periode van zes maanden voor de peildatum,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert – onder referte ten aanzien van de echtscheiding en de hoofdverblijfplaats van de kinderen – verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens verzoekt de man thans zelfstandig de echtscheiding uit te spreken en:
  • een zorgregeling vast te stellen waarbij de kinderen in co-ouderschap worden opgevoed, in die zin dat de kinderen de helft van de tijd bij de ene ouder en de andere helft van de tijd bij de andere ouder verblijven conform de inhoud van het ouderschapsplan;
  • een door de vrouw aan de man te betalen partneralimentatie vast te stellen van € 1.000,- bruto per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, te vermeerderen met het wettelijk index percentage van toepassing te rekenen vanaf de datum van indiening van het onderhavige verzoekschrift;
  • de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen vast te stellen, conform het voorstel van de man;
  • de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden vast te stellen, conform het voorstel van de man zoals opgenomen onder punt 61 t/m 106 van het verweerschrift tegen de aanvullende verzoeken, tevens houdende aanvullende/gewijzigde zelfstandige verzoeken, van de zijde van de man;
  • te bepalen dat de vrouw aan de man een gebruiksvergoeding is verschuldigd voor het gebruik van de echtelijke woning tot de datum van overdracht van € 1.000,- per maand.
De vrouw voert verweer tegen de zelfstandige verzoeken van de man, welk verweer hierna
– voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Echtscheiding
Door partijen is geen ouderschapsplan overgelegd overeenkomstig artikel 815 tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Nu het ouderschapsplan in de wet geformuleerd is als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, zesde lid, Rv).
Het is de rechtbank, gelet op de overgelegde stukken en hetgeen op de zitting is besproken, voldoende gebleken dat het op dit moment niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen. Nu de rechtbank het in het belang van de kinderen acht dat de behandeling van de verzoeken wordt voortgezet, zal de rechtbank partijen ontvangen in hun over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding met nevenvoorzieningen.
Beide partijen stellen dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, zodat de daarop steunende, over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar zijn.
Hoofdverblijfplaats
Het verzoek om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vrouw te bepalen kan als niet weersproken en op de wet gegrond worden toegewezen, aangezien ook niet is gebleken dat hun belang zich hiertegen verzet.
Zorgregeling
Op dit moment zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] conform de beschikking voorlopige voorzieningen van 9 maart 2021 bij de man eenmaal per veertien dagen van vrijdag 17.30 uur tot zondag 19.30 uur, waarbij de vrouw de kinderen naar de man brengt en de man de kinderen terugbrengt naar de vrouw. Partijen zijn het erover eens dat deze regeling dient te worden voortgezet. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Tussen partijen is nog in geschil de verdeling van de vakanties. De rechtbank zal bepalen dat de vakanties – met uitzondering van de zomervakantie – in onderling overleg bij helfte tussen partijen dienen te worden verdeeld. Ten aanzien van de zomervakantie zal de rechtbank bepalen dat de kinderen dan twee weken bij de man zijn. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zelf bij de rechtbank hebben aangegeven twee weken op dit moment voldoende te vinden. Partijen hebben de mogelijkheid om in samenspraak met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] af te wijken van de verdeling ten aanzien van de zomervakantie. De man is het eens met de door de vrouw voorgestelde verdeling van de feestdagen. De rechtbank zal deze in het navolgende vastleggen.
Ter zitting heeft de man zijn bereidheid uitgesproken om samen met de vrouw een ouderschapsbemiddelingstraject te volgen. De vrouw staat daar nu voor niet open. Gelet hierop en de enorme onderlinge (financiële) strijd waarin de ouders zijn verwikkeld ziet de rechtbank op dit moment onvoldoende aanleiding om partijen door te verwijzen voor het volgen van een dergelijk traject. De rechtbank geeft partijen met klem in overweging om, wanneer de financiële geschillen zijn afgewikkeld, zich te wenden tot Enver om met elkaar in gesprek te gaan. De ouders kunnen dan samen met Enver bezien wat zij – naast de individuele trajecten die zij nu beiden volgen via het Centrum voor Jeugd en Gezin – nog kunnen doen om hun onderlinge verstandhouding te verbeteren.
Informatie- en consultatieregeling
De vrouw heeft ter zitting haar verzoek tot het vaststellen van een informatie- en consultatieregeling ingetrokken, zodat de rechtbank hierover niet meer hoeft te beslissen.
Kinderalimentatie
Ingangsdatum
De rechtbank zal als ingangsdatum de datum van de beschikking hanteren. Daartoe overweegt de rechtbank dat partijen tijdens de voorlopige voorzieningenprocedure een afspraak met elkaar hebben gemaakt over de door de man aan de vrouw te betalen voorlopige kinderalimentatie en de daarbij behorende ingangsdatum. Dat de man tot aan die datum niet zou hebben bijgedragen aan de kosten van de kinderen is door de man betwist en door de vrouw niet nader onderbouwd.
Behoefte
Partijen zijn het erover eens dat de kinderen tijdens het uiteengaan van partijen in 2019 een behoefte hadden van € 1.340,- per maand, te weten € 670,- per maand per kind. Met de man is de rechtbank van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat de kinderen bijzondere (behoefteverhogende) kosten zouden hebben. Gelet hierop berekent de rechtbank de behoefte van de kinderen geïndexeerd naar 2022 dan ook op (afgerond) € 1.442,- per maand, te weten € 721,- per maand per kind.
Draagkracht
De behoefte van de kinderen moet door de ouders worden opgebracht naar rato van hun beider draagkracht. Conform het rapport alimentatienormen 2022 dient de financiële draagkracht van de ouders te worden vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI - (0,3 x NBI + 1.020)], waarbij NBI staat voor netto besteedbaar inkomen. Voor de lagere inkomens (beneden een NBI van € 1.720,-) zijn vaste bedragen per categorie van toepassing.
Draagkracht man
Het is de rechtbank uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat partijen tijdens het huwelijk inkomen genereerden via diverse BV’s. Zo is de man eigenaar van [bedrijfsnaam 1] BV en de vrouw van [bedrijfsnaam 2] BV. Beide bedrijven zijn voorts ieder voor de helft eigenaar van de bedrijven [bedrijfsnaam 3] BV en [bedrijfsnaam 4] BV.
Uit productie 11 van de zijde van de man blijkt dat hij in 2019 in ieder geval uit [bedrijfsnaam 1] BV maandelijks een ‘management fee’ ontving van € 6.198,- per maand. De man stelt dat hij op dit moment geen activiteiten meer verricht in [bedrijfsnaam 1] BV. Hij heeft nu een inkomen van € 30.000,- bruto per jaar, hetgeen hij krijgt uitgekeerd vanuit zijn (nieuwe) bedrijf [bedrijfsnaam 3] BV. Gelet op het bedrag dat de man maandelijks ontving vanuit [bedrijfsnaam 1] BV en het feit dat de nieuwe onderneming van de man nog in de opstartende fase is en de verwachting gerechtvaardigd is dat het inkomen dat hij daarmee genereert nog zal toenemen, acht de rechtbank het met de vrouw redelijk om van de man te verwachten dat hij in ieder geval het salaris moet kunnen verdienen van een DGA in 2022, zijnde € 48.000,- bruto per jaar. De rechtbank zal bij de berekening van de draagkracht van de man dan ook uitgaan van dit bedrag. Dat de man vanwege zijn medische toestand of corona niet in staat zou zijn om dit hogere bedrag te verdienen heeft de man naar het oordeel van de rechtbank – in het licht van de betwisting van de vrouw – niet voldoende onderbouwd.
De rechtbank ziet in de stellingen van de vrouw geen aanleiding om bij de berekening van de financiële draagkracht van de man af te wijken van de forfaitaire woonlast. De man is op dit moment woonachtig in het bedrijfspand van [bedrijfsnaam 1] BV en [bedrijfsnaam 2] BV. De man heeft aangegeven dat hij dit pand mogelijk wil overnemen, en dat hij anders huur zal moeten betalen. Gelet hierop acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat de man woonlasten heeft, dan wel dat hij deze in ieder geval binnen afzienbare tijd zal hebben. Rekening houdend met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting berekent de rechtbank het NBI van de man op € 2.924,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
De draagkracht van de man bedraagt volgens de formule (afgerond) € 719,- per maand, te weten 70% x [2.924 - (0,3 x 2.924 + 1.020)].
Draagkrachtverweer man
De man voert een draagkrachtverweer en verzoekt bij de vaststelling van zijn draagkracht rekening te houden met een aflossing van € 833,- per maand op een rekening-courantschuld bij [bedrijfsnaam 1] BV en/of [bedrijfsnaam 3] BV. De rechtbank zal met deze aflossing geen rekening houden. Daartoe overweegt de rechtbank dat – mede in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden – niet duidelijk is wat er met deze onderneming(en) zal gebeuren. Bovendien heeft de man naar het oordeel van de rechtbank niet aangetoond dat hij deze schuld niet kan aflossen op een andere manier (bijvoorbeeld uit vermogen), zodat de rechtbank van oordeel is dat deze aflossing niet voor dient te gaan op een door de man te betalen bedrag aan kinderalimentatie.
Draagkracht vrouw
Evenals bij de man zal de rechtbank er bij de berekening van de financiële draagkracht van de vrouw van uitgaan dat zij in staat is om een inkomen te genereren ter hoogte van het DGA salaris, te weten € 48.000,- bruto per jaar. De vrouw ontving een vergelijkbare vergoeding uit [bedrijfsnaam 2] BV. Daarnaast is zij thans betrokken bij een nieuwe onderneming. Hoewel de vrouw haar rol in die nieuwe onderneming niet nader heeft geconcretiseerd en ook niet heeft onderbouwd welk inkomen zij daarmee genereert, acht de rechtbank het redelijk te rekenen met dit inkomen. Bovendien heeft de vrouw haar draagkracht eveneens berekend aan de hand van een vergelijkbaar bedrag. De rechtbank overweegt in dat verband nog dat zij het redelijk acht om er bij beide partijen van uit te gaan dat zij in staat zijn om, in ieder geval binnen afzienbare tijd, minimaal dit bedrag aan inkomen te genereren.
De rechtbank zal bij de berekening van het NBI van de vrouw geen rekening houden met een door haar te ontvangen bedrag aan kindgebonden budget. Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting acht de rechtbank het op dit moment voldoende aannemelijk dat zij daarvoor niet in aanmerking komt. Rekening houdend met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting berekent de rechtbank het NBI van de vrouw eveneens op € 2.924,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
De draagkracht van de vrouw bedraagt volgens de formule daarom net als de draagkracht van de man (afgerond) € 719,- per maand, te weten 70% x [2.924 - (0,3 x 2.924 + 1.020)].
Conclusie
Aangezien de gezamenlijke draagkracht van de ouders de behoefte van de kinderen niet overstijgt, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het maken van een draagkrachtvergelijking.
Op de door de man te betalen bijdrage dient in beginsel een zorgkorting in mindering te worden gebracht. De zorgkorting bedraagt een percentage van de behoefte, welk percentage afhankelijk is van de hoeveelheid omgang of zorg. Gelet op de vast te stellen zorgregeling ziet de rechtbank aanleiding om rekening te houden met een zorgkorting van 20%. Het bedrag aan zorgkorting bedraagt aldus (afgerond) € 144,- per maand per kind (20% van
€ 721,-).
Op de regel dat de zorgkorting de bijdrage van de man vermindert, wordt een uitzondering gemaakt in het geval de gezamenlijke draagkracht van de ouders onvoldoende is om in de behoefte van de kinderen te voorzien. Indien er een tekort aan draagkracht bestaat, komt de helft van dit tekort in mindering op de zorgkorting. In dit geval leidt dit tot de volgende conclusie.
De gezamenlijke draagkracht van de ouders bedraagt € 1.438,- per maand ten opzichte van een totale behoefte van de kinderen van € 1.442,- per maand, zodat het totale tekort aan draagkracht € 4,- per maand bedraagt. De helft van dit tekort, te weten (afgerond) € 2,- per maand, te weten € 1,- per maand per kind, komt in mindering op de zorgkorting van de man. De man kan dus nog (afgerond) € 143,- per maand per kind aan zorgkorting verzilveren.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de door de man te betalen kinderalimentatie voor de kinderen vaststellen op (afgerond) € 217,- per maand per kind.
Partneralimentatie
Nu partijen niet in staat zijn om samen volledig te voorzien in de behoefte van de kinderen, komt de rechtbank niet toe aan beoordeling van het verzoek van de man om een door de vrouw aan de man te betalen partneralimentatie vast te stellen.
Gebruiksvergoeding
De man heeft (voorwaardelijk) verzocht om een door de vrouw aan de man te betalen gebruiksvergoeding vast te stellen indien wordt bepaald dat de man de helft van de hypotheeklasten van de echtelijke woning dient te betalen. Zoals uit het navolgende zal blijken komt de rechtbank niet toe aan beoordeling van het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de man de helft van de hypotheeklasten aan de vrouw dient te voldoen, zodat de rechtbank het verzoek van de man met betrekking tot de gebruiksvergoeding zal afwijzen.
Verdeling eenvoudige gemeenschappen en afwikkeling huwelijkse voorwaarden
Partijen zijn het erover eens dat zij op grond van artikel 3:166 van het Burgerlijk Wetboek
diverse eenvoudige gemeenschappen hebben. Daaronder vallen onder meer:
a. de echtelijke woning aan de [straatnaam] [postcode en plaatsnaam echtelijke woning] , met de daarop rustende hypothecaire geldlening bij ABN AMRO;
de vakantiewoning aan de [adres] , [postcode en plaatsnaam] ;
de inboedelgoederen;
de auto, merk Saab;
e auto, merk Audi Q5;
de gezamenlijke bankrekeningen.
Tussen partijen is onder meer in geschil of er ten behoeve van de financiering van de echtelijke woning nog een hypothecaire geldlening is afgesloten bij [bedrijfsnaam 1] BV. Ook is in geschil of zich contant geld in de echtelijke woning bevindt, hetgeen de man stelt en door de vrouw wordt betwist.
Zoals reeds overwogen in het kader van de kinderalimentatie hebben partijen naast voornoemde eenvoudige gemeenschappen ook diverse BV’s. Partijen zijn het niet eens over de waardes van deze BV’s en de daarmee samenhangende verrekening. Daarnaast worden door partijen over en weer veel verschillende vergoedingsvorderingen jegens de ander gedaan. Zo stelt de man dat hij een deel van zijn privévermogen in de echtelijke woning heeft geïnvesteerd en dat hij uit privévermogen extra heeft afgelost op de hypotheek. De man stelt voorts dat hij privévermogen heeft gebruikt bij de aankoop van de vakantiewoning in Epe. De vrouw betwist een en ander. Partijen zijn het er voorts niet over eens in welke mate de opgebouwde oudedagsvoorzieningen in de BV’s van beide partijen dienen te worden verrekend. Daarbij heeft de man een lijfrenteverzekering bij Nationale Nederlanden, waarvan de vrouw stelt dat de waarde daarvan bij helfte dient te worden verrekend en de man zich op het standpunt stelt dat deze buiten het te verrekenen vermogen valt.
De rechtbank is van oordeel dat beide partijen onvoldoende informatie en gegevens hebben overgelegd om een beslissing te kunnen nemen op de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen en de daarmee veelal samenhangende over en weer gedane vergoedingsvorderingen. De rechtbank heeft getracht om partijen op de zitting tot overeenstemming/nader tot elkaar te brengen, hetgeen niet is gelukt. De rechtbank ziet geen aanleiding om partijen in dit stadium van de procedure nog in de gelegenheid te stellen om alsnog relevante stukken in te dienen. Naar het oordeel van de rechtbank zou dit in het licht van het bepaalde in artikel 827 lid 1 sub f Rv leiden tot een onnodige vertraging van de reeds twee jaar durende echtscheidingsprocedure. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank alle over en weer gedane verzoeken die betrekking hebben op de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden afwijzen. Partijen kunnen daarover indien gewenst een aparte (dagvaardings)procedure starten.
Bankafschriften man
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en nu een eindbeschikking zal worden gewezen zal de rechtbank de verzoeken van de vrouw met betrekking tot de bankafschriften van de man afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op [huwelijksdatum] 2005 te [huwelijksplaats]
bepaalt dat de minderjarigen [minderjarige 1] geboren op [geboortedatum 1] 2005 te [geboorteplaats 1] , en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2007 te [geboorteplaats 2] , de hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw;
bepaalt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de man zijn:
  • eenmaal per veertien dagen van vrijdag 17.30 uur tot zondag 19.30 uur;
  • twee aaneengesloten weken in de zomervakantie, in onderling overleg te bepalen;
  • de helft van de overige vakanties, in onderling overleg te bepalen;
  • de helft van de feestdagen, in onderling overleg te bepalen,
waarbij de vrouw de kinderen naar de man brengt en de man de kinderen terugbrengt naar de vrouw;
bepaalt dat de man met ingang van heden een kinderalimentatie aan de vrouw zal betalen van € 217,- per maand per kind, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking – tot zover en met uitzondering van de beslissing ten aanzien van de echtscheiding – uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.W. de Wit, C.L. Strop en S. van der Harg, rechters, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. L.C .Vos als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 februari 2022.