ECLI:NL:RBDHA:2022:737

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
AWB 21/5691
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en inreisverbod wegens schijnhuwelijk

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 2 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres, geboren in Kameroen, had een verblijfsvergunning voor het doel 'verblijf als familie- of gezinslid', die door de verweerder was ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat de verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de overgelegde getuigenverklaringen van de eiseres niet de waarde kregen die zij eraan hechtte. Tevens werd vastgesteld dat de hoorplicht was geschonden, omdat de eiseres niet was gehoord in bezwaar. Ondanks deze tekortkomingen besloot de rechtbank om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, omdat er voldoende aanwijzingen waren voor een schijnhuwelijk. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar handhaafde de rechtsgevolgen. De eiseres kreeg het griffierecht vergoed en de verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van de eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/5691

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 februari 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [woonplaats eiseres], eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. D. Schaap),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Ch.R. Vink).

Procesverloop

Bij het besluit van 18 februari 2021 (primair besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 1]’, geldig tot 15 december 2019 van eiseres met terugwerkende kracht ingetrokken. Voorts heeft verweerder de aanvraag om verlenging van voornoemde verblijfsvergunning afgewezen en haar een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
In het besluit van 2 september 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit (kennelijk) ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer AWB 21/5692, op 12 januari 2022 op zitting te Dordrecht behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam 2]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum eiseres] en heeft de Kameroense nationaliteit. Voor eiseres is op 18 juli 2014 een aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf voor toegang en verblijf ingediend. Op 15 augustus 2014 is zij in bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘studie aan hoger onderwijs’. Op 15 augustus heeft eiseres een aanvraag ingediend om haar verblijfsvergunning te wijzigen naar een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met als doel ‘verblijf bij familie- of gezinslid bij [naam 1] (referent)’. Op 15 december 2014 is zij in het bezit gesteld van deze verblijfsvergunning. Op 14 februari 2020 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot verlenging van de verblijfsvergunning.
2.1.
Bij het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag tot verlenging van de verblijfsvergunning afgewezen en de verblijfsvergunning van eiseres met terugwerkende kracht tot 15 december 2014 ingetrokken. Op grond van artikel 19 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), voor zover hier relevant, kan een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden ingetrokken op de gronden bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Vw. Verweerder heeft aan de intrekking ten grondslag gelegd dat eiseres bij haar aanvraag onjuiste gegevens heeft verstrekt of relevante gegevens heeft achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag zouden hebben geleid en dat is gebleken dat zij niet meer aan de voorwaarden en de beperking voldoet waaronder de verblijfsvergunning aan haar is verleend omdat er sprake van een schijnhuwelijk.
2.2.
Daarbij heeft verweerder betrokken dat eiseres en referent tegenstrijdig hebben verklaard en dat uit het huisbezoek door de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) is gebleken dat er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding. Er was geen gezamenlijke correspondentie en eiseres beschikte tijdens het huisbezoek niet over een huissleutel en moest zij referent bellen om binnengelaten te worden. Verder verklaren eiseres en referent wisselend op de vraag waar eiseres de nacht voor het huisbezoek was blijven slapen. Bovendien volgt uit het bestreden besluit verder dat eiseres en haar gestelde partner wisselend verklaren over hun eerste ontmoeting. Tijdens het huisbezoek is ook gebleken dat er in het huis maar één tandenborstel aanwezig was en werd er nauwelijks kleding en make-up van eiseres aangetroffen. Er waren verder geen gezamenlijke foto’s aanwezig. Daarnaast was er slechts zeer beperkt telefonisch contact tussen eiseres en referent en weten zij geen namen van elkaars familieleden te noemen. Verder weet referent niet welke opleiding eiseres volgt. Gelet op het voorgaande is er onvoldoende gebleken van een exclusieve en duurzame relatie.
3.1.
Eiseres betwist dat er sprake is van een schijnhuwelijk en voert daartoe – samengevat weergegeven – het volgende aan. Verweerder heeft het proces-verbaal van het huisbezoek door de AVIM ten onrechte aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. Het proces-verbaal is gebrekkig tot stand gekomen. Een van de verbalisanten sprak onvoldoende Engels en er zijn belangrijke verklaringen van eiseres uit het proces-verbaal weggelaten.
3.2.
Daarnaast hebben eiseres en haar partner niet tegenstrijdig verklaard en is verweerder ten onrechte voorbij gegaan aan hun uitgebreide uitleg. In dat kader heeft zij onder meer het volgende verklaard en ook nog toegelicht ter zitting. Eiseres en referent hebben niet tegenstrijdig verklaard over hun eerste ontmoeting. Haar tandenborstel had zij net weggegooid en ze moest nog een nieuwe kopen. Daarnaast heeft zij voldoende verklaringen gegeven voor het feit er dat geen persoonlijke spullen, waaronder make-up en kleding, zijn aangetroffen door de verbalisanten. Dat de buurman heeft verklaard dat hij haar nooit zag is verklaarbaar vanuit het feit dat zij altijd vroeg van huis vertrekt voor werk en ’s avonds pas laat weer thuis komt. Dat ze tegenstrijdig heeft verklaard over hoe zij naar huis is gekomen, klopt niet aldus eiseres. Zij heeft immers niet verklaard dat ze met de auto naar huis was gekomen, maar met de bus. Ze kan dit alleen niet meer onderbouwen omdat ze het buskaartje had weggegooid, aangezien er niemand was die het voor de resterende geldigheidsduur nog wilde gebruiken. Bovendien heeft zij verklaard waarom ze naar referent tijdens het huisbezoek van de AVIM moest bellen om te worden binnengelaten. Zij had haar sleutel binnen had laten liggen en kon daarom niet binnenkomen. Verder stelt eiseres zich op het standpunt dat verweerder de door haar overgelegde getuigenverklaringen van familie en vrienden ten onrechte niet heeft betrokken bij het bestreden besluit.
3.3.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder haar ook ten onrechte niet gehoord.
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak met nummer ECLI:NL:RVS:2015:1597) in beginsel moet worden uitgegaan van de juistheid en volledigheid van het op ambtseed dan wel op ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, tenzij er aanwijzingen zijn dat de inhoud ervan niet juist is. Daarvan is niet gebleken. Er zijn geen aanwijzingen om aan te nemen dat de verklaringen van eiseres en [naam 1] onvolledig of onjuist in de processen-verbaal zijn opgenomen. Evenmin is niet gebleken van onzorgvuldigheden zoals eiseres stelt. De enkele, niet onderbouwde, stelling dat de verbalisant de Engelse taal onvoldoende machtig was waardoor het onderzoek onzorgvuldig is verlopen, biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om aan de juistheid van de processen-verbaal te twijfelen. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat uit het proces-verbaal is gebleken dat eiseres de vragen voldoende begreep en ook duidelijke antwoorden heeft kunnen geven. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.2.. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar relatie met haar (gestelde) partner meerdere getuigenverklaringen overgelegd van familie en vrienden. Daarin komt naar voren dat – samengevat weergegeven – eiseres en [naam 1] een relatie hebben. Verweerder heeft hieraan geen doorslaggevende waarde toegekend aangezien, aldus verweerder, dit verklaringen zijn van familieleden en vrienden en daarom niet objectief en verifieerbaar. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het bestreden besluit op dit punt onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank is met eiseres van oordeel dat het enkele feit dat er sprake is van een subjectieve getuigenverklaring een niet-objectief karakter heeft, niet alleen om die reden aan deze verklaring geen betekenis gehecht kan worden. Het bestreden besluit is dus in strijd met artikel 7:12 lid 1 van de Awb onvoldoende gemotiveerd (zie in dit verband de uitspraak met nummer ECLI:NL:RVS:2021:2095). Deze beroepsgrond slaagt.
5. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder de in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vermelde hoorplicht heeft geschonden. Het uitgangspunt is dat er voor het bestuursorgaan een hoorplicht bestaat. Daarvan kan slechts met toepassing van artikel 7:3 van de Awb worden afgezien indien er, aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift, in samenhang bezien met hetgeen in bezwaar is aangevoerd en met de motivering van de primaire beslissing, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in dit geval niet af kunnen zien van het horen in bezwaar. Daarbij is van belang dat de intrekking van de verblijfsvergunning van eiseres een belastend besluit is, zodat de onderzoeksplicht van verweerder verder strekt dan in het geval van een eerste verblijfsaanvraag. Eiseres tegenstrijdigheden heeft weersproken en hiervoor veel verklaringen heeft gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank kon gelet op het voorgaande niet op voorhand worden gezegd dat er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was over de uitkomst van het bezwaar. Deze beroepsgrond slaagt dus ook.
6.1.
Gelet op hetgeen onder 4.1., 4.2 en 5 is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in zoverre onzorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten en overweegt daartoe als volgt.
6.2.
Ter zitting heeft verweerder nader toegelicht waarom hij aan de overgelegde getuigenverklaringen niet de waarde hecht die eiseres eraan wenst te hechten. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de getuigenverklaringen het standpunt van de vreemdeling kunnen ondersteunen, maar dat daarvoor in dit geval onvoldoende aanknopingspunten bestaan. De vele tegenstrijdige verklaringen en de bevindingen van het AVIM tijdens het huisbezoek roepen een ernstig vermoeden op van een schijnhuwelijk. De getuigenverklaringen nemen dat vermoeden onvoldoende weg. Hiermee heeft verweerder het bestreden besluit op dit punt ter zitting alsnog voldoende gemotiveerd.
6.3.
Verder overweegt de rechtbank dat eiseres zowel in de zienswijze als in bezwaar voldoende heeft kunnen reageren op de door verweerder tegengeworpen tegenstrijdigheden. Dat zij niet is gehoord in het bijzijn van een tolk en dat zij tijdens een gehoor bij het IND meer en diepgaander had kunnen verklaren, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. De rechtbank heeft ter zitting eiseres in de gelegenheid gesteld om alsnog uitvoerig te verklaren ten aanzien van hetgeen verweerder haar heeft tegengeworpen. Daarbij heeft zij de gelegenheid gehad om datgeen naar voren te brengen waarvan zij vond dat zij daar niet eerder de mogelijkheid toe heeft gehad. Wat eiseres ter zitting heeft verklaard was echter een enkele herhaling van hetgeen zij reeds in de zienswijze en in bezwaar (en later ook in het beroepschrift) naar voren heeft gebracht. Zij heeft verder geen nieuwe verklaringen ingebracht. Hierin ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er sprake is van een schijnhuwelijk. Gelet op de hiervoor beschreven tegenstrijdige verklaringen en bevindingen tijdens het huisbezoek heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat in dit geval een schijnhuwelijk aannemelijk is.
7. De rechtbank verklaart het beroep en zal gelet op het voorgaande de rechtgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand laten.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 181,- vergoedt.
9. Gelet op het voorgaande bestaat grond om verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten te veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Tijssen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.