ECLI:NL:RBDHA:2022:7336

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2022
Publicatiedatum
20 juli 2022
Zaaknummer
C/09/627448 / FA RK 22-2073
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen in alimentatiezaak tussen partijen woonachtig in de Verenigde Arabische Emiraten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 mei 2022 een beschikking gegeven in een alimentatiekwestie tussen een vrouw en een man, beiden woonachtig in de Verenigde Arabische Emiraten. De vrouw verzocht om voorlopige voorzieningen, waaronder de vaststelling van kinderalimentatie en partneralimentatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat zij rechtsmacht heeft op basis van artikel 14 van de Alimentatieverordening, ondanks dat de Verenigde Arabische Emiraten geen lidstaat zijn. De rechtbank heeft besloten Nederlands recht toe te passen, omdat beide partijen de Nederlandse nationaliteit hebben en een bodemprocedure in Nederland is gestart.

De rechtbank heeft de behoefte van de kinderen vastgesteld op € 1.181,- per maand per kind, en de voorlopige kinderalimentatie vastgesteld op € 903,- voor de oudste en € 1.004,- voor de jongste. Voor de partneralimentatie is een bedrag van € 7.209,- netto per maand vastgesteld. De ingangsdatum voor zowel de kinderalimentatie als de partneralimentatie is gesteld op 30 maart 2022, de datum van indiening van het verzoekschrift. De man is verplicht om deze bedragen bij vooruitbetaling te voldoen. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de vrouw tot afgifte van goederen afgewezen, aangezien deze zijn ingetrokken. De beschikking is uitgesproken door rechter W.J. Don, tevens kinderrechter, en griffier mr. L.C. Vos.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 22-2073
Zaaknummer: C/09/627448
Datum beschikking: 30 mei 2022

Voorlopige voorzieningen

Beschikking op het op 30 maart 2022 ingekomen verzoek van:

[naam 1] ,

de vrouw,
wonende te [plaats] , de Verenigde Arabische Emiraten,
advocaat: mr. L. Lagerwerf te 's-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[naam 2] ,

de man,
wonende te [plaats] , de Verenigde Arabische Emiraten,
advocaat: mr. W.A. van der Stroom-Willemsen te Rotterdam .

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift;
  • het bericht van 6 mei 2022, met bijlage, van de zijde van de vrouw.
Op 16 mei 2022 is de zaak tijdens een videozitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw met haar advocaat en de man, bijgestaan door mr. L. Mons (waarnemend voor mr. W.A. van der Stroom-Willemsen) en mr. E.T.W. Laureau.
Beide partijen hebben voorafgaand aan de videozitting pleitnotities overgelegd.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vrouw strekt ertoe dat:
  • een door de man aan de vrouw te betalen voorlopige kinderalimentatie van € 2.361,- per maand wordt vastgesteld voor beide kinderen, met ingang van 1 oktober 2021, telkens bij vooruitbetaling te voldoen en waarbij de man eveneens de schoolkosten en de kosten voor Nederlandse les van [voornaam minderjarige] voor zijn rekening dient te nemen;
  • een door de man aan de vrouw te betalen voorlopige partneralimentatie van
  • de man aan de vrouw binnen twee dagen na betekening van de beschikking beschikbaar zal stellen de goederen die zijn opgeslagen in de opslag die tot het dagelijks gebruik van de vrouw en de kinderen behoren, alsmede de goederen van de nanny, waarbij de kosten voor de opslag – in ieder geval tot het moment waarop de vrouw door de man in staat wordt gesteld een passende woning voor haar en de kinderen te huren waarin ruimte is voor de spullen – voor rekening van de man komen,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Rechtsmacht
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt ten aanzien van de verzoeken van de vrouw tot vaststelling van een voorlopige kinder- en partneralimentatie. Artikel 14 van de Alimentatieverordening (Verordening EG nr.4/2009) bepaalt dat voorlopige maatregelen die zijn voorzien in de wetgeving van een lidstaat kunnen worden gevraagd bij de rechter van die staat, zelfs indien een gerecht van een andere lidstaat krachtens de verordening bevoegd is ten aanzien van het bodemgeschil. Weliswaar zijn de Verenigde Arabische Emiraten geen lidstaat in de zin van deze verordening, maar de rechtbank is desondanks van oordeel dat de Nederlandse rechter in het kader van de gevraagde voorlopige voorzieningen aan deze bepaling rechtsmacht kan ontlenen, nu beide partijen de Nederlandse nationaliteit hebben en zij, naar de voorzieningenrechter begrijpt, de bodemprocedure bij de rechtbank in Den Haag zijn gestart.
Toepasselijk recht
Op de verzoeken van de vrouw tot het vaststellen van een voorlopige kinder- en partneralimentatie is op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, in beginsel het recht van de Verenigde Arabische Emiraten van toepassing, nu zowel de kinderen als de vrouw hun gewone verblijfplaats in [plaats] hebben.
De vrouw stelt primair dat, conform de inhoud van het recht van de Verenigde Arabische Emiraten, Nederlands recht moet worden toegepast op het vaststellen van de kinderalimentatie. Zij onderbouwt dit standpunt aan de hand van een advies van [plaats] advocaat te [plaats] , die tot die conclusie komt door uitleg van en verwijzing naar artikel 13 van de Civil Transaction Law. Voor het verzoek ten aanzien van de partneralimentatie stelt de vrouw zich subsidiair op datzelfde standpunt. Primair stelt de vrouw dat Nederlands recht van toepassing is op de partneralimentatie op grond van artikel 5 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen.
De man bestrijdt dat Nederlands recht moet worden toegepast op de verzoeken van de vrouw en heeft uiteengezet op welke wijze volgens hem het recht van de Verenigde Arabische Emiraten dient te worden toegepast op de verzoeken. Hij betwist de conclusie uit het advies van de advocaat uit [plaats] .
De vrouw betwist de door de man gestelde inhoud van het recht van de Verenigde Arabische Emiraten.
De rechtbank overweegt dat zij door beide partijen niet voldoende en op objectieve wijze is voorgelicht over de inhoud van het recht van de Verenigde Arabische Emiraten en hoe dit recht zou moeten worden toegepast. Bovendien betwisten partijen elkaars standpunten aangaande de inhoud van het recht van de Verenigde Arabische Emiraten. De rechtbank kan de inhoud van het recht van de Verenigde Arabische Emiraten ten aanzien van de (voorlopige) kinder- en partneralimentatie bovendien niet binnen het voor de voorlopige voorzieningen vereiste korte tijdsbestek achterhalen. Nu een voorlopige voorziening een ordemaatregel betreft, is de rechtbank van oordeel dat zij kan terugvallen op toepassing van haar eigen recht. De rechtbank kiest er in deze voorlopige voorzieningenprocedure dus voor om Nederlands recht toe te passen.
Voorlopige kinderalimentatie
Behoefte
Met de vrouw is de rechtbank van oordeel dat de behoefte van de kinderen dient te worden vastgesteld aan de hand van een behoeftelijst. De tabel eigen aandeel kosten kinderen zoals volgt uit het rapport alimentatienormen doet naar het oordeel van de rechtbank geen recht aan de leefsituatie zoals de kinderen die in [plaats] gewend zijn.
De vrouw stelt dat de behoefte van de kinderen aan de hand van de door haar overgelegde behoeftelijst dient te worden vastgesteld op omgerekend € 2.361,- per maand voor beide kinderen, te weten (afgerond) € 1.181,- per maand per kind. De rechtbank is van oordeel dat de man de door de vrouw overgelegde behoeftelijst niet voldoende gemotiveerd heeft betwist. Gelet hierop en nu de rechtbank de inhoud de behoeftelijst ook niet onredelijk voorkomt, zal de rechtbank de behoefte van de kinderen in deze voorlopige voorzieningenprocedure berekenen op € 1.181,- per maand per kind.
De vrouw heeft tevens verzocht om rekening te houden met de kosten voor de Nederlandse les van [voornaam minderjarige] , welke volgens de onweersproken stelling van de vrouw omgerekend € 2.490,- per jaar bedragen. Nu de man niet heeft betwist dat deze kosten voor [voornaam minderjarige] worden gemaakt, ziet de rechtbank aanleiding om die kosten op te tellen bij de behoefte van [voornaam minderjarige] , zodat zijn behoefte afgerond (€ 2.490,- / 12 + € 1.181,- =) € 1.389,- per maand bedraagt. De man betwist echter wel de noodzaak van deze les. Toch gaat de rechtbank uit bij de behoeftebepaling van de noodzaak van deze lessen, nu de vrouw de noodzaak daarvan heeft onderbouwd.
Ten aanzien van de schoolkosten van [voornaam minderjarige] heeft de man aangegeven dat hij deze kosten reeds betaalt en dat hij ook bereid is die te blijven betalen. Bovendien ontvangt de man daarvoor ook maandelijks een “school allowance”. De rechtbank zal met de door de man te betalen schoolkosten dan ook rekening houden bij de draagkracht van de man in het kader van de voorlopige partneralimentatie.
Draagkracht vrouw
Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw geen inkomen heeft . Aan de stelling van de man dat de vrouw verdiencapaciteit zou hebben, gaat de rechtbank in het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure voorbij. Conform het rapport alimentatienormen zal de rechtbank aan de zijde van de vrouw dan ook geen draagkracht aannemen.
Draagkracht man
De man heeft ten aanzien van de kinderalimentatie geen draagkrachtverweer gevoerd, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat de man volledig kan voorzien in de behoefte van de kinderen.
Conclusie
De man stelt dat bij [voornaam minderjarige] rekening dient te worden gehouden met een zorgkorting van 35% van de behoefte en bij [naam 3] van 15%. Nu de rechtbank in deze procedure geen beslissing neemt over een voorlopige zorgregeling en niet kan beoordelen welke zorgkorting passend is, zal de rechtbank rekening houden met de door de man genoemde percentages, nu de vrouw daartegen geen verweer heeft gevoerd.
Gelet op het voorgaande bedraagt de zorgkorting voor [voornaam minderjarige] (afgerond) € 486,- per maand en voor [naam 3] (afgerond) € 177,- per maand. De door de man te betalen voorlopige kinderalimentatie voor [voornaam minderjarige] zal de rechtbank dan ook vaststellen op € 903,- per maand en voor [naam 3] op € 1.004,- per maand.
Ingangsdatum
De rechtbank zal als ingangsdatum de datum van indiening van het verzoekschrift (30 maart 2022) hanteren, nu de man vanaf die datum rekening heeft kunnen houden met een voorlopige kinderalimentatie.
Voorlopige partneralimentatie
Behoefte
De rechtbank zal de behoefte van de vrouw bepalen aan de hand van de door haar overgelegde behoeftelijst. De vrouw gaat in haar behoeftelijst uit van woonlasten die vergelijkbaar zijn met de woonlasten die de man op dit moment heeft aan hypotheekrente. Gelet op de welstand van partijen acht de rechtbank het redelijk dat de vrouw met de kinderen in een vergelijkbare woning wenst te wonen als de man. De man heeft verder nog verweer gevoerd tegen de door de vrouw opgevoerde kosten aan uitstapjes en vakanties. In het kader van deze voorlopige voorzieningen acht de rechtbank de behoeftelijst van de vrouw echter redelijk, nu deze in lijn zijn met de kosten die de man zelf als vaste lasten opvoert in zijn eigen huishouding, waar de rechtbank – zoals uit het navolgende zal blijken – rekening mee zal houden bij de berekening van zijn draagkracht. Voor een verdere discussie en standpuntbepaling aan de hand van de verschillende posten in de behoeftelijst is in de bodemprocedure meer plaats. Aldus gaat de rechtbank uit van een door de vrouw gestelde behoefte van VAE-dirham (hierna: AED) van 35.877 netto per maand, te weten
€ 9.087,- netto per maand. De rechtbank heeft bij de berekening van dit bedrag rekening gehouden met de wisselkoers op de datum van de beschikking, te weten 30 mei 2022.
Draagkracht man
Bij de berekening van de financiële draagkracht van de man acht de rechtbank het passend om uit te gaan van een inkomen van AED 98.070 netto per maand. Tussen partijen staat vast dat dit het maandelijkse basisinkomen van de man betreft, vermeerderd met het gemiddelde bedrag dat hij het afgelopen jaar aan bonussen heeft ontvangen. Daarmee gaat de rechtbank voorbij aan de stelling van de man dat geen rekening dient te worden gehouden met de door hem ontvangen bonussen. Partijen zijn immers gewend om (mede) te leven van deze bonussen en niet gebleken is dat de man deze thans niet ontvangt of in de toekomst niet meer zal ontvangen. Rekening houdend met de wisselkoers op 30 mei 2022 berekent de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van de man op € 24.840,- netto per maand.
De rechtbank acht het met de man redelijk om rekening te houden met zijn werkelijke totale vaste lasten. Nu de vrouw daartegen geen verweer heeft gevoerd gaat de rechtbank ervan uit dat die lasten AED 33.715 per maand bedragen, te weten (afgerond) € 8.541,- per maand op 30 mei 2022, zoals de man in bijlage 10 bij zijn verweerschrift uiteen heeft gezet. De vaste lasten bestaan onder andere uit de volgende posten:
  • de hypotheekrente;
  • de premie levensverzekering;
  • de aflossing op de schuld bij DUO;
  • de kosten voor de auto;
  • de schoolkosten van [voornaam minderjarige] ;
  • gas, water en licht;
  • boodschappen;
  • kleding en schoenen;
  • tandarts;
  • mobiele telefoon;
  • televisie, internet en vaste telefoon;
  • huishoudelijke hulp;
  • uitstapjes.
Conclusie
Rekening houdend met voornoemd inkomen van de man en zijn totale vaste lasten heeft de man een draagkrachtruimte van € 9.779,- (60% van € 24.840,- minus € 8.541,-). Rekening houdend met zijn aandeel in de kosten van [voornaam minderjarige] en [naam 3] van € 2.570,- per maand, heeft de man beschikbaar voor partneralimentatie € 7.209,- netto per maand. De rechtbank acht het redelijk en billijk en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven om dit bedrag aan voorlopige partneralimentatie vast te stellen.
Ingangsdatum
Evenals bij de voorlopige kinderalimentatie zal de rechtbank bij de voorlopige partneralimentatie als ingangsdatum de datum van indiening van het verzoekschrift hanteren.
Afgifte goederen
De vrouw heeft haar verzoek tot afgifte van de goederen ingetrokken, zodat de rechtbank daarop niet meer hoeft te beslissen.

Beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van 30 maart 2022 voorlopig een kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarige [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2012 te [geboorteplaats 1] , van € 903,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van 30 maart 2022 voorlopig een kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarige [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2021 te [geboorteplaats 2] , de Verenigde Arabische Emiraten, (bij co-ouderschap eventueel:
medeverzorgt en opvoedt)van € 1.004,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 30 maart 2022 voorlopig een partneralimentatie van € 7.209,- netto per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J. Don, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. L.C. Vos als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 mei 2022.