ECLI:NL:RBDHA:2022:7313

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
20 juli 2022
Zaaknummer
C/09/627129 / JE RK 22-619
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met tegenstrijdige belangen tussen pleegouders en grootmoeder

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 juli 2022 uitspraak gedaan over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De moeder van [minderjarige] is niet in staat om de zorg voor hem te dragen vanwege psychische problematiek en middelengebruik. De vader is niet betrokken bij de opvoeding, omdat hij niet de biologische vader blijkt te zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een verschil van mening bestaat tussen de pleegouders, die sinds de geboorte voor [minderjarige] zorgen, en de grootmoeder, die ook graag voor hem zou willen zorgen. De gecertificeerde instelling heeft geadviseerd dat [minderjarige] het beste bij zijn grootmoeder kan opgroeien, omdat dit de kans op contact met zijn biologische familie vergroot. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het belang van [minderjarige] bij stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedomgeving zwaarder weegt dan de biologische band met zijn grootmoeder. De pleegouders hebben een hechte band met [minderjarige] opgebouwd en de rechtbank heeft besloten dat hij bij hen moet blijven wonen. De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot 9 oktober 2022, en verklaarde deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/627129 / JE RK 22-619
Datum uitspraak: 5 juli 2022

Beschikking van de meervoudige kamer

Machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 25 maart 2022 ingekomen verzoekschrift van:

Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,

betreffende de minderjarige:

[minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2021 te [geboorteplaats]

hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats]
bijgestaan door advocaat: mr. F.G.T. Meershoek te Den Haag,

[de man] de juridische vader van [minderjarige] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats]
De rechtbank merkt als informanten aan:

[pleegouders]

hierna te noemen: de pleegouders,

[grootmoeder]

de grootmoeder moederszijde van [minderjarige] ,
hierna te noemen: de oma.

Het procesverloop

Bij beschikking van 7 april 2022 van de kinderrechter in deze rechtbank is een machtiging verleend om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 9 april 2022 tot 9 juli 2022. Het verzoek tot uithuisplaatsing is voor het overige aangehouden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder nu ook:
  • voornoemde beschikking van 7 april 2022;
  • de rapportage met bijlagen van de gecertificeerde instelling van 23 juni 2022;
  • twee brieven van de pleegouders en een brief van Jeugdhulp Friesland, ingekomen per e-mail op 1 juli 2022.
Op 5 juli 2022 is de behandeling van de zaak ter zitting van de meervoudige kamer en met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
  • [vertegenwoordigers van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
  • de advocaat van de moeder, met een collega als toehoorder;
  • de pleegouders;
  • de oma.
De vader en de moeder zijn opgeroepen, maar niet ter zitting verschenen.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt nog tot het verlenen van een machtiging om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling, zijnde tot 9 oktober 2022.
In de afgelopen periode heeft de gecertificeerde instelling het opgroeiperspectief van [minderjarige] onderzocht en daaruit geconcludeerd dat [minderjarige] het beste bij de oma kan opgroeien. De redenen daarvoor zijn – kort samengevat – dat hij dan kan opgroeien bij zijn biologische familie en in de buurt van de moeder, die zelf niet voor hem zal kunnen zorgen. Sinds de uithuisplaatsing is namelijk gebleken dat de afstand tussen [woonplaats] en [verblijfplaats] , waar de pleegouders wonen, voor praktische en logistieke problemen zorgt waardoor reguliere omgang tussen [minderjarige] , de moeder en de oma niet goed van de grond komt. De gecertificeerde instelling vreest dat de fysieke afstand de band tussen [minderjarige] en de biologische familie zal blijven belemmeren, wat niet in het belang van [minderjarige] is. Als [minderjarige] bij oma woont heeft hij de meeste kans tot opbouw van contact met zijn moeder. De oma is ook een geschikte pleegouder. Zij is positief gescreend en uit het onderzoek van Jeugdformaat blijkt dat er geen contra-indicaties zijn voor plaatsing bij de oma. De hechtingsbreuk die er dan zal zijn tussen [minderjarige] en de pleegouders is volgens de gecertificeerde instelling geen steekhoudend argument tegen overplaatsing. De veilige hechtingsbasis die [minderjarige] heeft opgebouwd bij de pleegouders kan de hechting met de oma (en mogelijk op een later moment ook met de moeder) bevorderen, temeer omdat dit contact de afgelopen periode al intensief is opgebouwd. Vanwege het perspectiefonderzoek verbleef [minderjarige] sinds april 2022 drie nachten per week bij de oma. Bovendien kunnen de pleegouders en hun kinderen een rol blijven spelen in het leven van [minderjarige] . De bedoeling is dat er maandelijks een contactmoment zal zijn.
De moeder en de oma onderschrijven het standpunt van de gecertificeerde instelling en willen ook dat [minderjarige] bij de oma in [woonplaats] opgroeit. Namens de moeder heeft de advocaat aangevuld dat het voor de moeder veel laagdrempeliger zal zijn om een band te kunnen opbouwen met [minderjarige] , wat zij graag wil. Zowel de moeder als de vader hebben altijd al gewild dat [minderjarige] bij de oma zou gaan wonen.
De pleegouders wensen dat [minderjarige] in hun gezin blijft wonen en de jeugdhulpinstantie die bij hen betrokken is, Jeugdhulp Friesland, onderschrijft dat standpunt.

Beoordeling

De rechtbank is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn.
De rechtbank overweegt als volgt. Vaststaat dat de moeder niet in staat is de zorg voor [minderjarige] te dragen, omdat psychische problematiek en middelengebruik haar leven (nog steeds) in grote mate beïnvloeden. Zij beschikt niet over een eigen woning en is, ondanks een lange gedwongen klinische opname, recent teruggevallen in gebruik. Ook de vader zal de opvoeding niet dragen, omdat hij niet meer betrokken is sinds hij weet dat hij niet de biologische vader van [minderjarige] is. Om die redenen staat op dit moment niet ter discussie dat een uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Wel is er bij de betrokkenen een verschil in visie waar [minderjarige] het beste kan opgroeien: bij de pleegouders of bij de oma.
De rechtbank overweegt daarover dat zowel de pleegouders als de oma een belangrijke rol spelen in het leven van [minderjarige] . De pleegouders dragen sinds de geboorte, inmiddels bijna een jaar geleden, de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Deze opvoedsituatie sluit aan bij wat [minderjarige] nodig heeft. Uit het onderzoek van Jeugdformaat is, na intensivering en observatie van het contact, naar voren gekomen dat de oma ook in staat zou zijn om voor [minderjarige] te zorgen. De gecertificeerde instelling heeft gesteld dat als er twee geschikte opvoeders zijn, de biologische band en de kans om laagdrempelig contact met de moeder te kunnen onderhouden in dit geval moeten prevaleren.
De rechtbank dient te beslissen in het belang van [minderjarige] en ziet zich voor de vraag gesteld of de te verwachten voordelen van een overplaatsing naar de oma opwegen tegen de nadelen die de betrokkenen nu ervaren bij de uitvoering van de uithuisplaatsing bij de pleegouders. De rechtbank vindt dat niet het geval en is van oordeel dat een wijziging in de opvoedsituatie niet in het belang van [minderjarige] is. Hoewel de biologische familieband van onmiskenbaar belang is, weegt het belang dat [minderjarige] heeft bij de stabiliteit van zijn opvoedomgeving en continuïteit van de relatie met zijn opvoeders naar het oordeel van de rechtbank in dit geval zwaarder. Dat de pleegouders niet tot het biologische familienetwerk van [minderjarige] behoren, in tegenstelling tot wat bij zijn geboorte wel werd gedacht, doet daar niet aan af. [minderjarige] heeft evengoed met hen en hun kinderen een hechte familiaire band opgebouwd. Om die redenen is het van belang dat het zwaartepunt van de verzorging en opvoeding bij de pleegouders blijft liggen.
Dat neemt niet weg dat het wel in het belang van [minderjarige] is om contact te onderhouden met zijn biologische familie, waaronder de moeder en oma in het bijzonder.
Gelet daarop overweegt de rechtbank dat de pleegouders het belang van de biologische band erkennen en zich inzetten voor een goede samenwerking in het belang van [minderjarige] . De afgelopen periode is gebleken dat de afstand niet onoverkomelijk is als er goede afspraken over een vaste omgangsregeling worden gemaakt. Daarbij weegt de rechtbank mee dat het contact tussen [minderjarige] en de moeder in de afgelopen periode, waarin [minderjarige] een groot deel van de week bij de oma verbleef, ook niet goed van de grond is gekomen. Een aantal geplande contactmomenten is niet doorgegaan of vroegtijdig afgebroken omdat het niet goed ging. De rechtbank is van oordeel dat de moeizame contactopbouw tot nu toe niet zozeer het gevolg is van de fysieke afstand maar van onvermogen hiertoe van de moeder. Dat de moeder in de (nabije) toekomst wel in staat zal zijn een voor hem gezonde relatie met haar zoon op te bouwen is gelet op haar problematiek en de ervaringen tot nu toe niet bepaald onzeker. Als [minderjarige] bij de pleegouders woont zijn er bovendien mogelijkheden om het contact met de moeder te faciliteren op de momenten dat [minderjarige] bij de oma is. In het verlengde daarvan weegt de rechtbank ook mee dat als [minderjarige] bij de oma zou wonen, dit een onwenselijke druk zou kunnen leggen op de relatie tussen de moeder en de oma, die zijn weerslag kan hebben op [minderjarige] . Hoewel de oma heeft aangegeven dat zij dan in het belang van [minderjarige] zal handelen, kan niet van haar verwacht worden te moeten kiezen tussen haar dochter of kleinzoon. Naar het oordeel van de rechtbank is dat een contra-indicatie voor plaatsing bij de oma.
Hoewel is verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg, zal de rechtbank, gelet op de gevoerde discussie over het perspectief, de machtiging specifiek uitspreken voor verblijf bij de pleegouders.
Gelet op het voorgaande zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
machtigt Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij de pleegouders, van
9 juli 2022 tot 9 oktober 2022, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2022 door mr. M.F. Baaij, mr. J.J. Peters en mr. M. Dam, kinderrechters, in tegenwoordigheid van
mr. S.T. Viezee als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 12 juli 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.