ECLI:NL:RBDHA:2022:7302

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
20 juli 2022
Zaaknummer
C/09/631492 / JE RK 22-1331
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een gezinshuis na beëindiging van pleegzorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 juli 2022 uitspraak gedaan over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De rechtbank heeft eerder, op 13 mei 2022, een verzoek tot uithuisplaatsing afgewezen, maar in deze nieuwe procedure is er sprake van onhoudbare spanning tussen de pleegouders en de ouders van [minderjarige]. De pleegouders hebben aangegeven de zorg voor [minderjarige] niet langer te kunnen dragen, wat heeft geleid tot het verzoek om een nieuwe machtiging tot uithuisplaatsing in een gezinshuis.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder de eerdere beschikking van 1 oktober 2021, waarin een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing was verleend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de pleegouders, de ouders en de gecertificeerde instelling niet in staat zijn om constructief samen te werken, wat de pleegzorgplaatsing in gevaar brengt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de voorgestelde gezinshuis, waar [minderjarige] kan verblijven bij haar broer en zus, de meest passende plek is voor haar ontwikkeling.

De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling, van 5 juli 2022 tot 20 september 2022, en heeft de eerdere machtiging tot uithuisplaatsing in een netwerkpleegzorgsetting opgeheven. De verzoeken van de ouders om de samenwerking met de gecertificeerde instelling te verbeteren en om de contactregeling te wijzigen zijn afgewezen, omdat er geen gewijzigde omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechters.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/631492 / JE RK 22-1331
Datum uitspraak: 5 juli 2022

Beschikking van de meervoudige kamer

Machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 29 juni 2022 ingekomen verzoekschrift van:

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,

betreffende de minderjarige:

[minderjarige] geboren op [geboortedag] 2010 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[de man] ,

hierna te noemen: de vader,
en

[de vrouw] ,

hierna te noemen: de moeder,
beiden wonende te [woonplaats]
advocaat: mr. M. Erkens te Wateringen,
en

[pleegvader] en [pleegmoeder] ,

de oom en tante vaderszijde van [minderjarige] ,
hierna te noemen: de pleegouders.

Het procesverloop

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder het verzoekschrift met bijlagen en het verweerschrift van de ouders, ingekomen op 4 juli 2022.
Op 5 juli 2022 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
  • de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
  • de pleegvader.
[minderjarige] is op 5 juli 2022 voorafgaand aan de zitting apart in raadkamer gehoord.

Feiten

  • De vader en de moeder zijn met elkaar gehuwd.
  • De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
  • [minderjarige] verblijft bij de pleegouders.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 1 oktober 2021 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 9 oktober 2021 tot 20 september 2022 en voor dezelfde duur een machtiging verleend om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij de oom en tante vaderszijde.
  • Bij beschikking van 13 mei 2022 heeft de meervoudige kamer in deze rechtbank het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, het verzoek tot wijziging van de verblijfplaats en het verzoek tot het bekorten of beëindigen van de uithuisplaatsing van [minderjarige] afgewezen.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot het verlenen van een machtiging om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Aan het verzoek ligt ten grondslag dat de pleegouders hebben aangegeven de zorg voor [minderjarige] niet langer te kunnen en willen dragen. Zij willen deze plaatsing te beëindigen voordat zij op vakantie gaan op 8 juli a.s. Het standpunt van de gecertificeerde instelling is dat [minderjarige] niet bij de ouders kan wonen. Om die reden is gezocht naar een nieuwe passende vervolgplek. In het gezinshuis waar [broer en zus] wonen is een plek vrijgekomen voor [minderjarige] . De gecertificeerde instelling vindt dit ook een passende plek voor [minderjarige] en verzoekt daarom de machtiging voor de (over)plaatsing te verlenen.
Door en namens de ouders is verweer gevoerd en zijn zelfstandige verzoeken gedaan. Zij hebben primair verzocht de gecertificeerde instelling niet-ontvankelijk te verklaren c.q. het verzoek af te wijzen omdat er niet tevens een verzoek tot wijziging in het verblijf van [minderjarige] is gedaan op grond van artikel 1:265i van het Burgerlijk Wetboek (BW). Subsidiair strekt het verweer tot afwijzing van het verzoek omdat er geen gewijzigde omstandigheden zijn ten opzichte van de vorige beschikking en omdat overplaatsing niet in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. Namens de ouders is daarbij aangevoerd dat het aan de gecertificeerde instelling is om, als professionele instantie met een gezaghebbende rol in het geheel, passende hulp in te zetten om de samenwerking te verbeteren. Door dit na te laten handelt de gecertificeerde instelling volgens de ouders in strijd met de rechterlijke beschikking van 13 mei 2022 en de positieve verplichting uit artikel 8 EVRM. Gedurende de vakantie van de pleegouders kan [minderjarige] worden opgevangen door een tante, zodat de gecertificeerde instelling er daarna wél iets aan kan doen om de druk op het pleeggezin te verlichten, bijvoorbeeld door meer contact met de ouders toe te staan. Daarnaast is verzocht – de rechtbank begrijpt op grond van artikel 1:262b BW – om te bepalen dat de gecertificeerde instelling moet inzetten op verbetering van de samenwerking met de pleegouders en dat de gecertificeerde instelling samen met de ouders op zoek moet naar passende hulp zoals geadviseerd door de psychiater van PSY Business. Tot slot is verzocht – de rechtbank begrijpt op grond van artikel 1:265g, tweede lid, BW – om de bij beschikking van 1 oktober 2021 vastgestelde contactregeling te wijzigen en te bepalen dat [minderjarige] elk weekend bij de ouders verblijft vanaf vrijdag na het avondeten tot en met zondag voor het avondeten.
De pleegvader heeft (namens de pleegouders) geen verweer gevoerd en ter zitting verklaard dat als de situatie niet verandert, zij de zorg voor [minderjarige] niet meer kunnen dragen. In het bijzonder gaat het daarbij om uitbreiding van het contact tussen [minderjarige] en de ouders, zodat de druk op het pleeggezin kan verminderen. Sinds de vorige zitting is dat niet gebeurd. Daarom zien zij zich nu genoodzaakt de pleegzorgplaatsing te beëindigen.

Beoordeling

Ontvankelijkheid
De rechtbank vindt de gecertificeerde instelling ontvankelijk in haar verzoek en verwijst naar de overweging over de noodzaak van het indienen van een verzoek ex artikel 1:265i BW in de beschikking van 13 mei 2022. In dit geval heeft de gecertificeerde instelling (opnieuw) verzocht een nieuwe machtiging tot uithuisplaatsing op grond van artikel 1:265b BW te verlenen, waardoor de gronden voor de uithuisplaatsing in volle omvang door de rechtbank worden getoetst en de pleegouders als belanghebbenden worden aangemerkt. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank ook voldaan aan de rechterlijke toetsing die artikel 1:265i BW voorschrijft. De rechtbank passeert daarom het formele verweer van de ouders.
Machtiging tot uithuisplaatsing
De rechtbank is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn en overweegt daartoe als volgt.
Anders dan ten tijde van de voorgaande zitting in mei 2022 is gebleken dat sprake is van een onhoudbare spanning tussen de pleegouders, de ouders en de gecertificeerde instelling die ertoe heeft geleid dat [minderjarige] niet meer bij de pleegouders kan blijven wonen. Onbetwist is gebleken dat het niet lukt om de onderlinge samenwerking die nodig is om de pleegzorgplaatsing te laten slagen te verbeteren.
De rechtbank ziet dat alle betrokkenen vasthouden aan hun eigen visie over het vormgeven van het contact tussen de ouders en [minderjarige] en de (on)mogelijkheden tot terugplaatsing. Daardoor lukt het niet om constructief met elkaar in gesprek te gaan in het belang van [minderjarige] en is sprake van een impasse die niet kan worden doorbroken. Dat heeft de pleegouders doen besluiten te stoppen met de pleegzorg voor [minderjarige] . Gezien dat feit is een overplaatsing onvermijdelijk. Als [minderjarige] tijdens de vakantie van de pleegouders door iemand anders wordt opgevangen, zoals door de ouders is voorgesteld, lost dit het fundamentele probleem niet op en bovendien vindt de rechtbank dit ook niet in het belang van [minderjarige] .
Naar het oordeel van de rechtbank is het voorgestelde gezinshuis, gegeven voornoemde omstandigheden, nu de meest passende plek is voor [minderjarige] . Zij verblijft dan bij haar broer en zus en in een professionele gezinssetting die tegemoet komt aan haar ontwikkeling. Dat het ogenschijnlijk goed met [minderjarige] gaat doet daar niet aan af. Gezien de onmiskenbare onrust in haar leven en de kwetsbare ontwikkeling die dat tot gevolg heeft zal [minderjarige] baat hebben bij de neutrale setting en zorg in het gezinshuis. De ouders hebben nog aangevoerd dat zij nu liever zien dat [minderjarige] naar het andere pleeggezin gaat (zoals eerder is verzocht en waarover bij beschikking van 13 mei 2022 op is beslist), maar de rechtbank acht het gezinshuis, waar zij samen met haar broer en zus kan verblijven, een betere plek voor [minderjarige] .
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening toewijzen. De machtiging voor de pleegzorgplaatsing komt daardoor te vervallen.
Verzoeken ex artikel 1:262b BW
Gelet op voorgaande beslissing ziet de rechtbank geen meerwaarde in toewijzing van de verzoeken die de ouders in het kader van de geschillenregeling hebben voorgelegd. Bovendien zullen zowel de gecertificeerde instelling als de ouders altijd al het mogelijke moeten doen om de samenwerking te verbeteren en passende hulp in te zetten ter uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen. De rechtbank zal deze verzoeken afwijzen.
Verzoek wijziging contactregeling
De rechtbank is van oordeel dat op dit moment geen sprake is van gewijzigde omstandigheden die van invloed zijn op de contactregeling tussen de ouders en [minderjarige] of dat bij de beschikking van 1 oktober 2021 van onjuist of onvolledige gegevens is uitgegaan, zoals bedoeld in artikel 1:265g, tweede lid, BW. De rechtbank verwijst hiervoor naar de beschikking van 13 mei 2022, waarin is overwogen dat van beide kanten moet worden ingezet op verbetering van de samenwerking voordat uitbreiding van de contactregeling aan de orde zal zijn. Zoals hiervoor overwogen is dat nu niet aan de orde. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.
Gelet op het voorgaande zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
machtigt Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening van 5 juli 2022 tot 20 september 2022, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
stelt vast dat de bij beschikking van 1 oktober 2021 verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor (netwerk)pleegzorg, te weten bij de oom en tante vaderszijde, komt te vervallen;
wijst af de zelfstandige verzoeken van de ouders.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2022 door mr. J.J. Peters, mr. M.F. Baaij en mr. B. Martinez-Hammer, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. S.T. Viezee als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 13 juli 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.