In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 juli 2022 uitspraak gedaan over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De rechtbank heeft eerder, op 13 mei 2022, een verzoek tot uithuisplaatsing afgewezen, maar in deze nieuwe procedure is er sprake van onhoudbare spanning tussen de pleegouders en de ouders van [minderjarige]. De pleegouders hebben aangegeven de zorg voor [minderjarige] niet langer te kunnen dragen, wat heeft geleid tot het verzoek om een nieuwe machtiging tot uithuisplaatsing in een gezinshuis.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder de eerdere beschikking van 1 oktober 2021, waarin een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing was verleend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de pleegouders, de ouders en de gecertificeerde instelling niet in staat zijn om constructief samen te werken, wat de pleegzorgplaatsing in gevaar brengt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de voorgestelde gezinshuis, waar [minderjarige] kan verblijven bij haar broer en zus, de meest passende plek is voor haar ontwikkeling.
De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling, van 5 juli 2022 tot 20 september 2022, en heeft de eerdere machtiging tot uithuisplaatsing in een netwerkpleegzorgsetting opgeheven. De verzoeken van de ouders om de samenwerking met de gecertificeerde instelling te verbeteren en om de contactregeling te wijzigen zijn afgewezen, omdat er geen gewijzigde omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechters.