ECLI:NL:RBDHA:2022:7228

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
20 juli 2022
Zaaknummer
C-09-626496-KG ZA 22-243
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over omgangsregeling en huurrecht tussen ouders van minderjarige kinderen

In deze zaak, die op 18 mei 2022 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een kort geding tussen een vrouw en een man die samen de ouders zijn van twee minderjarige kinderen. De vrouw, eiseres in conventie en verweerster in reconventie, vordert onder andere het voortgezet gebruik van de huurwoning en een bijdrage in de kosten van opvoeding van de kinderen. De man, gedaagde in conventie en eiser in reconventie, vordert het gebruik van de woning en dat de vrouw zich uitschrijft uit de woning om financiële voordelen te verkrijgen. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 mei 2022 hebben partijen afspraken gemaakt over de omgang met de kinderen en de kinderalimentatie, welke afspraken zijn vastgelegd in een overeenkomst. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van beide partijen moeten worden afgewezen. De vrouw heeft niet aangetoond dat de huidige woonsituatie onhoudbaar is en de man heeft recht op het voorlopig gebruik van de woning. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/626496 / KG ZA 22/243
Vonnis in kort geding van 18 mei 2022
in de zaak van
[de vrouw]te [plaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.A.M. Koorn-Harkema te Leiden,
tegen:
[de man]te [plaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaten mrs. R.W. van den Hoek & S.L. Prass te Leiden.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘de vrouw’ en ‘de man’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 5 producties;
- de conclusie van antwoord, tevens houdende een eis in reconventie met 2 producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 mei 2022. Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten in conventie en in reconventie

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en zijn samen de ouders van de volgende minderjarige kinderen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] te [plaats] ; en
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] te [plaats] .
2.2.
De vrouw en de man zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige kinderen.
2.3.
Partijen hebben op 4 februari 2022 in het bijzijn van hun advocaten een viergesprek met elkaar gevoerd en een aantal afspraken gemaakt over de omgang tussen de man en de minderjarige kinderen en de huurwoning aan de [adres] (hierna ook: de woning). Ten aanzien van de woning is door partijen afgesproken dat de man de woning voorlopig zal bewonen en gebruiken.
2.4.
De vrouw verblijft thans met de minderjarige kinderen in de vrouwenopvang [X] te [plaats] . De man verblijft thans in de woning.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
De vrouw vordert, zakelijk weergegeven:
de regeling zoals opgenomen onder randnummer 6 van de dagvaarding vast te leggen in het vonnis;
te bepalen dat de vrouw het voortgezet gebruik van de woning krijgt;
te bepalen dat de man zich moet laten uitschrijven uit de woning, opdat de vrouw gebruik kan maken van de noodzakelijke financiële voordelen die verbonden zijn aan haar status als alleenstaand ouder;
aan de man een bijdrage in de opvoeding en verzorging van de beide kinderen op te leggen van € 129,04 per maand, per kind, vanaf de datum dat deze dagvaarding is ingediend;
de kosten van deze procedure te compenseren in die zin dat ieder der partijen zijn of haar eigen kosten draagt.
3.2.
De man voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
in reconventie
3.3.
De man vordert, zakelijk weergegeven:
te bepalen dat de man, overeenkomstig de tussen partijen gesloten overeenkomst en totdat er in een bodemprocedure is beslist over het toekennen van het huurrecht van de woning, gebruik kan maken van de woning gelegen aan de [adres] ;
te bepalen dat de vrouw de juridische situatie in overeenstemming dient te brengen met de situatie in de praktijk en zich dus uit dient te schrijven van de [adres] , zodat beide partijen gebruik kunnen maken van diverse toeslagen, een en ander op straffe van een dwangsom van € 50,-- per dag dat de vrouw zich niet aan dit gebod houdt;
de kosten van deze procedure te compenseren in die zin dat ieder der partijen zijn of haar eigen kosten draagt.
3.4.
De vrouw voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil in conventie en in reconventie
4.1.
Vanwege de nauwe samenhang tussen de over en weer ingestelde vorderingen zal de voorzieningenrechter deze gezamenlijk beoordelen.
Ter zitting gemaakte afspraken
4.2.
Partijen hebben ter zitting afspraken gemaakt over de kinderen, de omgang tussen de kinderen en de man en de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie, welke afspraken zijn vastgelegd in een door partijen ondertekende overeenkomst. Partijen hebben daarbij hun vorderingen ingetrokken met uitzonding van hun vordering (over en weer) tot het voorlopig gebruik van de woning. Partijen verzoeken deze overeenkomst aan te hechten aan het vonnis. De voorzieningenrechter zal aldus beslissen.
Voorlopig gebruik van de woning
4.3.
Nu beide partijen als huurders staan vermeld in het huurcontract zijn zij in beginsel gelijkelijk gerechtigd tot het voorlopig gebruik van de woning in afwachting van de beslissing van de bodemrechter. Vaststaat dat partijen op 4 februari 2022 zijn overeengekomen dat de man voorlopig de woning zal bewonen en gebruiken (hierna ook: de overeenkomst) en dat de overeenkomst thans wordt nagekomen. Voorts is niet in geschil dat beide partijen toekenning van het huurrecht van de woning voor zich wensen. Geen van partijen heeft vooralsnog met dit doel een procedure bij de kantonrechter gestart.
4.4.
Volgens de vrouw zijn partijen overeengekomen dat de man louter in de woning mag verblijven zolang zij met de kinderen bij [X] verblijft. De man heeft het bestaan van die afspraak betwist en de vrouw heeft haar stelling vervolgens niet nader onderbouwd, zodat de voorzieningenrechter hieraan voorbijgaat. Daarbij tekent de voorzieningenrechter aan dat de vrouw heeft verklaard dat zij op dit moment [X] nog niet hoeft te verlaten. Hieruit volgt dat ook als wordt uitgegaan van het bestaan van de door de vrouw gestelde afspraak tussen partijen, op de man op dit moment geen verplichting rust de woning te verlaten.
4.5.
Voorts stelt de vrouw – naar de voorzieningenrechter begrijpt – dat van haar niet langer kan worden verwacht dat zij de overeenkomst naleeft en zij vordert het voorlopig gebruik van de woning in afwachting van de beslissing van de bodemrechter over de toekenning van het huurrecht.
4.6.
Daarbij rijst is de vraag of de vrouw heeft doen blijken van feiten of omstandigheden die maken dat naleving van de tussen partijen gemaakte afspraak over het voorlopig gebruik van de woning niet langer van de vrouw kan worden gevergd. Hiervan is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake. Gesteld noch gebleken is immers dat de huidige woonsituatie van de vrouw op korte termijn onhoudbaar is voor haar en de kinderen. In zoverre kunnen ook de nodige vraagtekens worden geplaatst bij het spoedeisend belang van de vrouw bij het door haar gevorderde. De enkele omstandigheid dat de woning door de vrouw en de kinderen als een meer plezierige en vertrouwde woonomgeving wordt ervaren is van onvoldoende gewicht om de afspraak tussen partijen open te breken en het voorlopig gebruik van de woning thans aan de vrouw toe te kennen. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter evenzeer dat dat deze omstandigheid ook bestond ten tijde van het aangaan van de overeenkomst. De voorzieningenrechter gaat voorts voorbij aan de stelling van de vrouw dat de man op korte termijn aanspraak kan maken op andere woonruimte, mede omdat hij een aanzienlijke inschrijfduur zou hebben bij een woningcorporatie, nu de man dit heeft betwist en de vrouw deze stelling niet nader heeft onderbouwd. Toewijzing van de vordering van de vrouw brengt met zich dat de man op korte termijn geen woonruimte meer heeft. Dit terwijl de woning door hem ook wordt gebruikt voor het contact(herstel) tussen hem en de kinderen. Tot slot is in dit verband van belang dat – zoals de vrouw zelf heeft aangevoerd – voorshands niet kan worden uitgesloten dat de vrouw als gevolg van haar verblijf in [X] mogelijk in aanmerking komt voor een urgentieverklaring, waardoor zij wellicht op korte termijn in aanmerking kan komen voor vervangende woonruimte. De vrouw heeft verklaard dat zij deze mogelijkheid tot op heden niet heeft onderzocht.
4.7.
Een en ander leidt ertoe dat de vordering van de vrouw tot toekenning van het voorlopig gebruik van de woning moet worden afgewezen.
4.8.
Nu niet in geschil is dat de overeenkomst thans wordt nagekomen en er geen feiten en omstandigheden zijn aangevoerd om te veronderstellen dat de vrouw de overeenkomst vanaf heden niet meer zal naleven, zal ook de vordering van de man – bij gebrek aan belang – worden afgewezen.
4.9.
Het voorgaande brengt mee dat zowel de vorderingen in conventie als de vorderingen in reconventie zullen worden afgewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie en reconventie
5.1.
neemt op de door partijen getroffen onderlinge afspraken, zoals neergelegd in de (in fotokopie) aan dit vonnis gehechte overeenkomst;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst het gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.G. de Boer en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2022.
tvds