In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 21 juli 2022, wordt de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd behandeld. De staatssecretaris had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Malta verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling. In een eerdere tussenuitspraak oordeelde de rechtbank dat het besluit van de staatssecretaris niet voldoende gemotiveerd was en gaf de staatssecretaris de kans om dit gebrek te herstellen. De staatssecretaris trok vervolgens het besluit in, maar eiser trok zijn beroep niet in en richtte zich nu ook tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag.
De rechtbank oordeelt dat eiser geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van het ingetrokken besluit, omdat dit besluit niet meer kan worden hersteld. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de beslistermijn voor de aanvraag van eiser nog niet is aangevangen, omdat niet is vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank concludeert dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag niet-ontvankelijk is, omdat de beslistermijn nog niet is verstreken. Eiser krijgt wel een vergoeding voor zijn proceskosten, die is vastgesteld op € 1.518,-.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van een duidelijke motivering van besluiten door de staatssecretaris en de toepassing van de Dublinverordening in asielzaken. De rechtbank wijst erop dat de verantwoordelijkheidsbepaling onder de Dublinverordening bepalend is voor de aanvang van de beslistermijn en dat de staatssecretaris de mogelijkheid heeft om de overdracht van eiser aan Malta uit te voeren tot 11 augustus 2022.