ECLI:NL:RBDHA:2022:7212

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
C/09/606065 / FA RK 21-290
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank inzake hoofdverblijfplaats van een pasgeboren baby

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juli 2022 een beschikking gegeven met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van een baby van enkele dagen oud. De man, vertegenwoordigd door mr. M.L. Wierstra, heeft een verzoek ingediend om de erkenning van zijn kind, dat door de moeder, thans wonende in Spanje, niet erkend was. De rechtbank heeft eerder op 23 februari 2022 de erkenning van het kind door de moeder vernietigd en de man vervangende toestemming verleend om het kind te erkennen. De moeder, vertegenwoordigd door mr. A.I. Lunshof, heeft echter gesteld dat zij met het kind naar Frankrijk is verhuisd, waardoor de gewone verblijfplaats van het kind niet meer in Nederland zou zijn. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de verhuizing van de moeder en het kind onderzocht, waarbij het van belang was om te bepalen of de rechtbank bevoegd was om kennis te nemen van de verzoeken van de man inzake ouderlijke verantwoordelijkheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder op 12 januari 2021 naar Frankrijk is verhuisd en dat het kind, gezien zijn jonge leeftijd, de verblijfplaats van de moeder volgt. Hierdoor heeft de rechtbank geconcludeerd dat de gewone verblijfplaats van het kind sinds 12 januari 2021 in Frankrijk is en dat zij zich onbevoegd verklaart om te oordelen over de verzoeken van de man. De rechtbank heeft ook het advies van de Raad voor de Kinderbescherming meegenomen, dat het belangrijk is om contact tussen de man en het kind op te bouwen, ondanks de onbevoegdheid. De rechtbank heeft zich uiteindelijk onbevoegd verklaard ten aanzien van de verzoeken van de man.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 21-290
Zaaknummer: C/09/606065
Datum beschikking: 14 juli 2022
Gezag, omgang c.q. verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en informatie en consultatieregeling

Beschikking op het op 14 januari 2021 ingekomen verzoek van:

[Y] ,

hierna: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.L. Wierstra te ‘s-Gravenhage.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:

[X] ,

hierna: de moeder,
thans wonende te Spanje,
advocaat: mr. A.I. Lunshof te Alkmaar (voorheen: mr. M.K. de Menthon Bake te
‘s-Gravenhage).

Procedure

Bij beschikking van 23 februari 2022 van deze rechtbank is de erkenning van [voornaam minderjarige] door [naam] vernietigd, heeft de man vervangende toestemming verkregen om [voornaam minderjarige] te erkennen en is een beslissing ter zake van het gezag, de omgangsregeling c.q. verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en informatie- en consultatieregeling aangehouden.
De rechtbank heeft wederom kennis genomen van de stukken, waaronder thans ook:
  • het aanvullende verzoekschrift van 16 mei 2022 van de zijde van de man;
  • het verweerschrift van 20 mei 2022 van de zijde van de moeder;
  • het F9-formulier met bijlagen van 23 mei 2022 van de zijde van de moeder;
  • het F9-formulier met bijlagen van 24 mei 2022 van de zijde van de moeder.
Op 2 juni 2022 is de behandeling ter terechtzitting voortgezet.
Hierbij zijn verschenen:
  • de man met zijn advocaat;
  • de moeder met haar advocaat;
  • [medewerker RvdK] namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad).
Zowel de man als de moeder hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.

Beoordeling

De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemde beschikking is overwogen en beslist.
De rechtbank merkt op dat de man [voornaam minderjarige] ten tijde van de zitting nog niet erkend heeft. Zolang de man [voornaam minderjarige] niet erkent kan hij ook niet het gezag over [voornaam minderjarige] verkrijgen. De rechtbank gaat ervan uit, zoals hij ook op de zitting heeft gezegd, dat de man zo spoedig mogelijk ervoor zal zorgen dat hij de juridische vader van [voornaam minderjarige] wordt. Gelet hierop duidt de rechtbank hem aan als de man en nog niet als de vader.
Bevoegdheid
De rechtbank dient allereerst te bepalen of zij bevoegd is om kennis te nemen van de verzoeken van de man die zien op de ouderlijke verantwoordelijkheid. Hieronder vallen de verzoeken ten aanzien van het gezag, de omgang c.q. zorgregeling en de informatie en consultatieregeling.
Standpunt ouders
De moeder stelt dat zij altijd al voornemens was om naar Zuid-Europa te verhuizen. Na de geboorte van [voornaam minderjarige] is zij dan ook verhuisd naar Frankrijk waardoor de gewone verblijfplaats van [voornaam minderjarige] vanaf dat moment is gewijzigd. De moeder heeft op 4 januari 2021, zeven dagen na de geboorte van [voornaam minderjarige] , een vlietticket gekocht naar Frankrijk. Op 7 januari 2021 heeft zij zichzelf en [voornaam minderjarige] uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen en een woning in Frankrijk gehuurd, die zij 12 januari 2021 heeft betrokken. De man dient dan ook niet-ontvankelijk of onbevoegd te worden verklaard nu [voornaam minderjarige] zijn gewone verblijfplaats op 14 januari 2021 niet meer in Nederland was.
De man stelt dat naar zijn mening niet vaststaat dat de moeder en [voornaam minderjarige] op het moment van het indienen van zijn verzoekschrift, namelijk op 14 januari 2021, hun gewone verblijfplaats niet meer in Nederland hadden. Het is namelijk niet duidelijk of [voornaam minderjarige] op 12 januari 2021 met de moeder meegevlogen is naar Frankrijk. Verder stelt de man dat een ‘gewone verblijfplaats’ niet na een verblijf van twee dagen in het buitenland al is gewijzigd. De moeder had nog een woning, een bedrijf en haar familie in Nederland. Het bedrijf van de moeder is namelijk pas in maart 2022 ingeschreven in Frankrijk. Bovendien betwist de man dat de moeder permanent in Frankrijk woont. Hij heeft namelijk gezien dat er nog altijd iemand in de oude woning van de moeder in [plaats] woont. De man gaat er dan ook vanuit dat de moeder op 14 januari 2021 haar gewone verblijfplaats in Nederland had.
De man gunde de moeder een rustige bevalling en heeft daarom niet eerder dan in januari 2021een procedure willen starten. Hierbij is zijn verzoekschrift twee dagen na het moment dat de moeder naar Frankrijk is gevlogen ingediend. De man acht het zeer onredelijk als dit hem nu wordt tegengeworpen.
Oordeel rechtbank
Gelet op artikel 8 van de Verordening (EG) nr 2201/2004 (Brussel IIbis) is in zaken aangaande de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd het gerecht van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Volgens vaste rechtspraak moet de gewone verblijfplaats van een kind worden bepaald op basis van een geheel van feitelijke omstandigheden die eigen zijn aan elke zaak. Naast de fysieke aanwezigheid van het kind moeten andere factoren aantonen dat deze aanwezigheid niet tijdelijk of toevallig is en dat de verblijfplaats een zekere integratie in een sociale en familiale omgeving tot uitdrukking brengt.
De rechtbank overweegt dat het lastig is om te bepalen wat de gewone verblijfplaats is van een baby van amper twee weken oud. Een baby ‘integreert’ namelijk nog niet zelfstandig in een sociale en familiale omgeving. Conform vaste jurisprudentie dient de rechtbank er in dergelijke gevallen vanuit te gaan dat het kind de gewone verblijfplaats van de moeder volgt.
De rechtbank overweegt dat voldoende is komen vast te staan dat de moeder op 12 januari 2021 naar Frankrijk is gevlogen. Het is aannemelijk dat [voornaam minderjarige] , die op dat moment slechts twee weken oud en afhankelijk van de moeder was, met haar is meegevlogen. Verder blijkt uit de stukken dat de moeder de verhuizing naar Frankrijk voldoende heeft voorbereid. Zo heeft zij zich al op 7 januari 2021 uit de Basisregistratie Personen en bij haar zorgverzekering uitgeschreven in verband met een verhuizing naar het buitenland.
Nu er slechts twee dagen tussen de feitelijke verhuizing van [voornaam minderjarige] en de moeder en het moment van het indienen van het verzoekschrift zitten dient de rechtbank te beoordelen of dit voldoende is om aan te nemen dat de gewone verblijfplaats van de moeder tussen 12 en 14 januari 2021 is gewijzigd. De rechtbank oordeelt dat daar sprake van is. Uit de stukken blijkt voldoende dat de moeder op het moment van de verhuizing voornemens was om zich duurzaam in het buitenland te vestigen. Het feit dat zij haar onderneming in Nederland nog niet had omgezet naar een Franse onderneming doet daar niet aan af. De moeder was immers twee weken voor de verhuizing bevallen en had recht op verlof. Het kan volgens de rechtbank niet van de moeder worden gevergd om direct haar onderneming over te schrijven terwijl zij nog niet in die onderneming aan het werk was.
Ter zitting heeft de moeder gemotiveerd dat de dochter van [naam] , de vriendin die [voornaam minderjarige] aanvankelijk heeft erkend, in haar oude woning in Voorburg woont. Het kan dus inderdaad zo zijn dat de man iemand in de woning heeft gezien maar dat betekent niet dat de moeder zich niet duurzaam in het buitenland heeft gevestigd.
De rechtbank oordeelt dan ook dat voldoende is komen vast te staan dat de gewone verblijfplaats van [voornaam minderjarige] sinds 12 januari 2021 is gewijzigd van Nederland naar Frankrijk. Dit gegeven maakt dat de Nederlandse rechter op grond van artikel 8 Brussel II bis niet bevoegd is om een beslissing te nemen op de gedane verzoeken ten aanzien van de ouderlijke verantwoordelijkheid. De rechtbank zal zich daarom ten aanzien van deze verzoeken onbevoegd verklaren.
De man verzoekt thans nog om te bepalen dat de moeder een dwangsom verbeurt van
€ 300,- per keer dat zij in gebreke blijft mee te werken aan de zorg- en/of informatieregeling met een maximum van € 30.000,- of en zodanig bevel te geven als deze rechtbank juist acht.
Nu de rechtbank niet bevoegd is om kennis te nemen van de verzoeken ten aanzien van de ouderlijke verantwoordelijkheid is zij ook niet bevoegd kennis te nemen van het daarmee verbonden verzoek van de man ten aanzien van de dwangsom die hij aan zijn verzoeken wenst te verbinden.
Advies Raad voor de Kinderbescherming
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de Raad ter zitting heeft geadviseerd om, ongeacht de internationaal privaatrechtelijke aspecten van deze zaak, zo snel mogelijk te starten met het opbouwen van contact tussen [voornaam minderjarige] en zijn vader, de man. Hiervoor hoeft, anders dan de moeder heeft gesteld, niet een nauwe persoonlijke betrekking tussen [voornaam minderjarige] en de man te bestaan. Contact tussen [voornaam minderjarige] en zijn vader is belangrijk voor de (identiteits)ontwikkeling van [voornaam minderjarige] . Ongeacht het feit dat de rechtbank niet bevoegd is om te beslissen op de voorliggende verzoeken wenst zij dit advies van de Raad aan de ouders mee te geven, zoals ook is gedaan op de zitting.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart zich onbevoegd ten aanzien van het verzoek tot gezamenlijk gezag, vaststelling van een omgangsregeling c.q. zorgregeling en een informatie- en consultatieregeling en de dwangsom.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. Vink, kinderrechter, bijgestaan door mr. E.S. Pries als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 juli 2022.