In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juli 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Liberiaanse eiser. De eiser had op 4 oktober 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Middelburg, waar de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. S. Jalouqa. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. H.C.Ch. Kneuvels.
De rechtbank oordeelde dat de door de eiser gestelde feiten, waaronder de moord op zijn moeder en broertje, niet geloofwaardig waren. De rechtbank erkende wel dat de eiser actief was op Facebook, maar concludeerde dat deze activiteiten niet voortkwamen uit een fundamentele politieke overtuiging. De rechtbank stelde vast dat de verklaringen van de eiser inconsequent en tegenstrijdig waren met de door hem overgelegde documenten. Hierdoor werd de asielaanvraag afgewezen en werd er een inreisverbod voor twee jaar opgelegd.
De eiser voerde in beroep aan dat de afwijzing onterecht was, omdat hij in Liberia niet veilig zou zijn en dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met de landeninformatie. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij persoonlijk een reëel risico op ernstige schade liep. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had besloten dat de asielaanvraag kennelijk ongegrond was en dat de eiser onmiddellijk moest terugkeren naar Liberia. Het beroep werd ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.