ECLI:NL:RBDHA:2022:7173

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
NL22.204
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met prejudiciële vragen over bijzonder ernstig misdrijf

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 juli 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Syrische asielzoeker. De verzoeker had eerder een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat verzoeker in Spanje was veroordeeld voor het medeplegen van de handel in drugs, wat hem als een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid werd aangemerkt. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag wordt geschorst en verzoeker de behandeling van zijn beroep in Nederland mag afwachten. Dit besluit is genomen in het licht van prejudiciële vragen die zijn gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de uitleg van het begrip 'bijzonder ernstig misdrijf'. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verzoeker. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van de verzoeker, die zijn vastgesteld op € 1.518,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL22.204

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam], verzoeker

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Grigorjan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 30 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Verzoeker heeft beroep (NL22.203) ingesteld tegen het bestreden besluit. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat hij de behandeling van het beroep in Nederland mag afwachten.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek, samen met de zaak met nummer NL22.203, op 7 juli 2022 op een zitting behandeld in Breda. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.G. Grigorjan, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verzoeker is geboren op [geboortedatum] en heeft de Syrische nationaliteit.
2. Op 26 juni 2019 heeft verzoeker asiel aangevraagd in Nederland. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij vreest voor de Syrische autoriteiten omdat hij de militaire dienstplicht niet wil vervullen en omdat hij naar aanleiding van de dood van zijn neef door marteling een negatieve uitlating op Facebook heeft geplaatst. Gebleken is dat verzoeker in Spanje is veroordeeld voor het medeplegen van de handel in drugs tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaren, die hij heeft uitgezeten, en een geldboete van zestig miljoen euro. Verzoeker heeft daarover aanvankelijk niets verklaard en daarom is hij aanvullend gehoord door verweerder.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van verzoeker afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft de door verzoeker gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst en de door hem gestelde vrees voor de Syrische autoriteiten vanwege de militaire dienstplicht geloofwaardig geacht. Volgens verweerder is verzoeker echter een gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid omdat hij in het buitenland is veroordeeld voor een (bijzonder) ernstig misdrijf. Om die reden heeft verweerder aan verzoeker geen verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a dan wel b, van de Vw verleend. Bij het bestreden besluit is aan verzoeker de plicht opgelegd om Nederland onmiddellijk te verlaten. Verweerder zal verzoeker echter niet uitzetten naar Syrië omdat hij daar een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Verder is bij het bestreden besluit tegen verzoeker een inreisverbod voor de duur van tien jaren (zwaar inreisverbod) uitgevaardigd.
4. Verzoeker voert in beroep onder meer aan dat verweerder de bijzondere omstandigheden van het geval en zijn persoonlijke gedragingen onvoldoende heeft meegewogen bij het beantwoorden van de vraag of sprake is van een (bijzonder) ernstig misdrijf en of eiser een gevaar vormt voor de gemeenschap.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
5. Volgens het bestreden besluit is verzoeker aan te merken als een vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag). De mogelijkheid om aan verzoeker de vluchtelingenstatus desondanks te weigeren vanwege een definitieve veroordeling voor een bijzonder ernstig misdrijf is neergelegd in artikel 14, vierde lid, aanhef en onder b, van de Richtlijn 2011/95/EU (Kwalificatierichtlijn).
6. Bij uitspraak van 15 juni 2022 [1] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de uitleg van het begrip “bijzonder ernstig misdrijf” in de zin van de Kwalificatierichtlijn. De Afdeling heeft zich in die uitspraak ook aangesloten bij de prejudiciële vragen die door de Belgische Raad van State in zaak C-8/22 zijn gesteld over het begrip “gevaar voor de samenleving” in de zin van de Kwalificatierichtlijn en wat de verhouding daarvan is tot de term “bijzonder ernstig misdrijf”.
7. Gelet op wat door verzoeker is aangevoerd, acht de voorzieningenrechter de antwoorden op deze prejudiciële vragen van belang voor de afdoening van het beroep. De voorzieningenrechter zal dan ook het verzoek om een voorlopige voorziening toewijzen, het bestreden besluit schorsen, en bepalen dat verzoeker de behandeling van het beroep in Nederland mag afwachten. Het beroep zal worden aangehouden in afwachting van de beantwoording van deze prejudiciële vragen.
8. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.518,00 bestaande uit een punt voor het indienen van het verzoekschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,00 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
 treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat verzoeker de behandeling van het beroep (NL22.203) in Nederland mag afwachten;
 veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten ter hoogte van € 1.518,00 (vijftienhonderdachttien euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.