ECLI:NL:RBDHA:2022:7146
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Nabetaling van loon en juridische kosten in belastingzaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2022 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie tussen eiseres en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres, die in loondienst was bij [sportschool] BV en later bij [hotel] BV, had een navorderingsaanslag ontvangen voor het jaar 2019, waarbij een nabetaling van € 7.500 als loon werd aangemerkt. Eiseres betwistte deze aanmerkingen en stelde dat een deel van het bedrag betrekking had op juridische kosten. De rechtbank oordeelde dat de nabetaling van € 7.500 terecht als loon werd aangemerkt, omdat deze in 2019 was ontvangen en niet in 2017, het jaar waarin de werkzaamheden waren verricht. De rechtbank concludeerde dat het loon in 2017 niet vorderbaar en inbaar was, en dat de inspecteur de nabetaling terecht niet in dat jaar had meegenomen. Daarnaast verwierp de rechtbank de stelling van eiseres dat een deel van de nabetaling juridische kosten betrof, omdat uit de schikking bleek dat partijen elk hun eigen kosten zouden dragen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.