ECLI:NL:RBDHA:2022:7118

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
NL22.3632
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op basis van familieleven en toetsing artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, geboren op 16 november 2002 en van Marokkaanse nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op basis van gezinsleven met zijn zus, die in Nederland woont. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser niet in het bezit was van een geldige machtiging tot verblijf (mvv) en verweerder oordeelde dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn zus. Eiser heeft hiertegen beroep aangetekend, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de afwijzing van de aanvraag op basis van het paspoortvereiste een zelfstandige afwijzingsgrond is. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd dat er geen hechte persoonlijke banden waren tussen eiser en zijn zus, maar dat dit gebrek niet leidde tot schending van de belangen van eiser, aangezien de aanvraag ook om andere redenen kon worden afgewezen. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, en werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.3632

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N. van Bremen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 24 februari 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de weigering om hem een verblijfsvergunning voor het verblijfsdoel ‘familieleven op grond van artikel 8 EVRM’ kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.3633, op 2 juni 2022 op zitting behandeld. Eiser is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij is geboren op 16 november 2002 en dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft. Hij beoogt verblijf bij zijn zus (referente). Op 5 november 2020 heeft referente voor eiser een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning met als doel ‘familieleven op grond van artikel 8 EVRM’. [1]
2. Op 11 juni 2021 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen (het primaire besluit), omdat eiser niet in het bezit is van een geldige mvv. [2] Volgens verweerder komt eiser niet in aanmerking voor vrijstelling van dit vereiste op grond van artikel 8 van het EVRM, nu eiser geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie heeft met referente. Daarnaast werpt verweerder aan eiser tegen dat hij niet in het bezit is van een geldig paspoort van zijn land van herkomst.
3. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser, onder verwijzing naar het primaire besluit, kennelijk ongegrond verklaard.
4. Eiser voert in beroep aan dat verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat het bestreden besluit niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd dat geen sprake is van meer dan normale afhankelijkheid tussen eiser en referente. Eiser heeft uitsluitend referente die voor hem kan zorgen. Verweerder is ten onrechte voorbijgegaan aan de daartoe onderbouwende stukken. Eiser benadrukt verder dat hij geen banden heeft met Marokko en dat het voor hem, zonder sociaal netwerk, niet mogelijk zal zijn om zich daar te handhaven en een menswaardig bestaan op te bouwen. Tot slot stelt eiser zich op het standpunt dat niet is gebleken dat verweerder een evenredige belangenafweging heeft gemaakt tussen het belang van het uitoefenen van het gezinsleven en het belang van de Nederlandse overheid.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser niet voldoet aan het paspoortvereiste en dat hij geen beroep doet op artikel 3.72 van het Vb. Eveneens is niet in geschil dat dit een zelfstandige afwijzingsgrond is. Verweerder heeft reeds hierom de aanvraag van eiser mogen afwijzen. Om het geschil finaal te beslechten, oordeelt de rechtbank ook nog als volgt.
6. Volgens het beleid van verweerder wordt in ieder geval familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM aangenomen tussen een minderjarig kind en zijn meerderjarige broer of zus als uit de feiten en omstandigheden volgt dat daadwerkelijk sprake is van hechte persoonlijke banden. [3]
7. De rechtbank stelt vast dat eiser ten tijde van de aanvraag minderjarig was. Zoals door verweerder ter zitting is onderkend, had verweerder dus moeten toetsen of tussen referente en eiser sprake is van hechte persoonlijke banden en heeft hij dit nagelaten. Het bestreden besluit lijdt hierdoor aan een motiveringsgebrek. Gelet op wat hiervoor onder 5 is overwogen, zal de rechtbank dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb [4] passeren. Eiser is door het hanteren van de verkeerde beoordelingsmaatstaf immers niet in zijn belangen geschaad, nu de aanvraag reeds op grond van het paspoortvereiste mocht worden afgewezen.
8. Ten overvloede is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van hechte persoonlijke banden tussen eiser en referente. In Werkinstructie 2020/16 staat dat de beoordeling van hechte persoonlijk banden vraagt om een zorgvuldige en gemotiveerde weging van de feitelijke situatie. Een omstandigheid die kan duiden op hechte persoonlijke banden, is samenwoning. Uit het dossier blijkt dat eiser sinds zijn inreis in 2019 samenwoont met referente. Het enkele samenwonen is op zichzelf echter onvoldoende om hechte persoonlijke banden aan te nemen. De rechtbank betrekt daarom verder bij haar oordeel dat uit wat eiser over zijn relatie met referente naar voren heeft gebracht niet is gebleken dat deze de gebruikelijke omgang tussen een broer en zijn zus overstijgt. Referente verblijft sinds 2013 in Nederland. Niet is gebleken dat eiser en referente in de periode van 2013 tot 2019 gezinsleven hebben uitgeoefend of dat zij elkaar in die periode hebben bezocht. Zoals in het bestreden besluit is gemotiveerd, blijkt ook niet dat eiser financieel, emotioneel of medisch door referente wordt ondersteund. Daarnaast is eiser inmiddels meerderjarig en is niet onderbouwd of gebleken van bijzondere omstandigheden in Marokko waardoor hij zich daar niet zelfstandig kan handhaven. Gelet op het voorgaande is er in het geval van eiser en referente geen sprake van beschermenswaardig gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Verweerder is daarom terecht niet toegekomen aan een belangenafweging.
9. De rechtbank stelt vast dat in beroep niet in geschil is dat in het geval van eiser geen sprake is van beschermenswaardig privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Gelet op het gebrek dat is geconstateerd, wordt verweerder veroordeeld in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van
€ 759 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759 (zevenhonderdnegenenvijftig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Machtiging tot voorlopig verblijf.
3.Zie paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire.
4.Algemene wet bestuursrecht.