ECLI:NL:RBDHA:2022:7116
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. E. van Hoof, had bezwaar gemaakt tegen de weigering van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om hem een EU-verblijfsdocument te verstrekken. Dit bezwaar werd op 30 maart 2022 door de staatssecretaris kennelijk ongegrond verklaard. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij niet uit Nederland zou worden verwijderd zolang het beroep in behandeling was.
De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. In de uitspraak van dezelfde dag in de zaak met nummer NL22.7487 is het beroep van verzoeker afgedaan, wat leidde tot de afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening als kennelijk ongegrond.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 759,- voor de verleende rechtsbijstand. Tevens dient verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, in aanwezigheid van griffier mr. A.S. Hamans, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.