ECLI:NL:RBDHA:2022:7112

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
NL22.5409
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van beëindigd verblijf als gemeenschapsonderdaan met motiveringsgebreken en schending van de hoorplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Poolse gemeenschapsonderdaan, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling dat haar verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan was geëindigd. De staatssecretaris had op 8 maart 2022 het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, wat leidde tot het indienen van beroep door eiseres. Tijdens de zitting op 2 juni 2022 was eiseres aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, en ook haar echtgenoot was aanwezig.

Eiseres, die sinds eind 2013 in Nederland verblijft, ontving vanaf 12 maart 2020 een AIO-aanvulling. De staatssecretaris concludeerde dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor economisch niet-actieve gemeenschapsonderdanen, omdat zij niet had aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd dat eiseres geen duurzaam verblijfsrecht had verworven en dat de hoorplicht was geschonden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat eiseres in de relevante periode niet over voldoende middelen van bestaan beschikte. Bovendien was de schending van de hoorplicht onterecht, aangezien er geen sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van eiseres, die op € 1.518 werden vastgesteld, en het griffierecht van € 184 moest ook worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.5409

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F.A. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij het besluit van 8 maart 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de vaststelling dat haar verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan is geëindigd ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 2 juni 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder is verschenen J.M.A. de Bliek, echtgenoot van eiseres.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en bezit de Poolse nationaliteit. Zij stelt eind 2013 naar Nederland te zijn gekomen en sindsdien samen te wonen met haar echtgenoot. Sinds 14 april 2014 staat eiseres ingeschreven in de Brp. [1]
2. De Sociale Verzekeringsbank heeft op 29 april 2020 en 8 oktober 2020 aan verweerder gemeld dat eiseres met ingang van 12 maart 2020 een AIO [2] -aanvulling op basis van de Participatiewet ontvangt. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder onderzoek verricht naar het verblijfsrecht van eiseres als gemeenschapsonderdaan. Bij brief van 23 juni 2021 heeft verweerder eiseres hiervan op de hoogte gesteld en haar verzocht om informatie te verstrekken over haar verblijf in Nederland. Eiseres heeft hier bij brief van 19 juli 2021 op gereageerd.
3. Bij besluit van 24 september 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat het verblijfsrecht van eiseres op grond van artikel 8.12 van het Vb [3] is geëindigd per 23 april 2018. Verweerder heeft overwogen dat eiseres niet heeft gewerkt in Nederland of werkzoekende is waardoor zij geen rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb. In de periodes van 5 december 2016 tot 31 december 2016, 17 juli 2017 tot 13 augustus 2017 en 26 maart 2018 tot 22 april 2018 heeft eiseres wel rechtmatig verblijf gehad als economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan als bedoeld in artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb. Eiseres heeft aangetoond dat zij in die periodes over voldoende middelen van bestaan beschikte. Met betrekking tot de periode van 23 april 2018 tot aan de verstrekking van de AIO-aanvulling kan eiseres niet worden aangemerkt als economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan, omdat zij niet heeft aangetoond dat zij in die periode beschikte over genoeg middelen van bestaan. Verder heeft verweerder overwogen dat het belang van de Nederlandse staat om eiseres te verwijderen uit Nederland zwaarder weegt dan haar belang om Nederland niet te hoeven verlaten.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard. In aanvulling op het primaire besluit heeft verweerder overwogen dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij van rechtswege een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven. Redengevend daarvoor is dat de echtgenoot van eiseres (namens eiseres) niet gedurende vijf aaneengesloten jaren heeft voldaan aan het normbedrag dat is neergelegd in artikel 3.74 van het Vb, maar slechts sporadisch, namelijk gedurende de hiervoor onder 3 genoemde perioden. Verder heeft verweerder overwogen dat het prijzenswaardig is dat eiseres een tijdlang geen beroep heeft gedaan op een AIO-aanvulling, maar dat zij daaraan
an sichgeen rechtmatig verblijf kan ontlenen.
5. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. De conclusie van verweerder dat de echtgenoot van eiseres slechts sporadisch heeft voldaan aan het normbedrag komt niet overeen met de informatie uit de stukken die eiseres heeft overgelegd. Het is bovendien onduidelijk hoe verweerder op dit punt tot zijn vaststelling is gekomen. Uit de door eiseres overgelegde stukken blijkt dat zij in de vijf jaar voorafgaand aan de ontvangst van de AIO-aanvulling over voldoende middelen van bestaan heeft beschikt. Daardoor is een duurzaam verblijfsrecht ontstaan en heeft het beroep op de sociale middelen (in de vorm van de AIO-aanvulling) geen invloed op haar verblijfsrecht. Verweerder heeft daarnaast ten onrechte afgezien van het horen van eiseres. Daartoe was des te meer aanleiding, nu het voor verweerder onduidelijk was hoe eiseres in haar onderhoud heeft voorzien gedurende haar verblijf in Nederland. Verder heeft verweerder in het bestreden besluit ten onrechte geïnsinueerd dat eiseres mogelijk inkomsten uit zwart werk heeft gehad. Tot slot stelt eiseres dat sprake is van strijd met artikel 8 van het EVRM [4] en artikel 7 van het Handvest. [5] Eiseres heeft privé- en gezinsleven in Nederland. Op grond van artikel 7 van het Handvest is sprake van vrije domiciliekeuze en eiseres wenst het gezinsleven in Nederland uit te oefenen. Daarbij is in dit kader van ook belang dat eiseres slechts een marginaal beroep doet op de algemene middelen.
6. Ter zitting heeft verweerder meegedeeld dat hij niet langer tegenwerpt dat eiseres slechts in de periodes van 5 december 2016 tot 31 december 2016, 17 juli 2017 tot 13 augustus 2017 en 26 maart 2018 tot 22 april 2018 over voldoende middelen van bestaan beschikte. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat dit echter niet leidt tot een andere conclusie, omdat gebleken is dat de echtgenoot van eiseres in het jaar 2017 onvoldoende middelen van bestaan had. Daardoor is er nog altijd geen sprake van vijf aaneengesloten jaren waarin eiseres over voldoende middelen van bestaan beschikte en dus ook niet van een duurzaam verblijfsrecht.
De rechtbank oordeelt als volgt.
7. Het toepasselijk wettelijk kader is opgenomen in een bijlage. Deze maakt deel uit van deze uitspraak.
8. Verweerder heeft zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het inkomen van eiseres en haar echtgenoot in 2017 onder het in artikel 3.74 van het Vb neergelegde normbedrag lag. Daarbij is van belang dat de echtgenoot van eiseres gedurende dat jaar maandelijks inkomsten heeft verkregen uit werk bij zijn (voormalig) werkgever evenals inkomsten uit een AOW [6] -uitkering en een pensioenuitkering van het Pensioenfonds Metaal en Techniek. Dat deze inkomsten tezamen, anders dan dat eiseres betoogt, lager zijn dan het normbedrag, heeft verweerder onvoldoende inzichtelijk gemaakt. De enkele verwijzing naar een uitdraai van Suwinet [7] biedt dit inzicht niet, nu deze slechts een opsomming bevat van geldbedragen en een nadere toelichting hierbij ontbreekt. Ook ter zitting heeft verweerder hierover desgevraagd geen helderheid kunnen verschaffen. Dit brengt met zich dat verweerder eveneens onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiseres geen duurzaam verblijfsrecht heeft verworven. Ter zitting heeft verweerder aangeboden om de zaak nogmaals te bekijken en mogelijk een aanvullend besluit te nemen, maar de rechtbank ziet, mede gelet het hiernavolgende, geen aanleiding om verweerder hiertoe in de gelegenheid te stellen.
9. In haar uitspraak van 25 juli 2019 [8] heeft de Afdeling [9] overwogen dat economisch inactieve burgers van de Unie die rechtmatig verblijf in een lidstaat beogen te verkrijgen, moeten aantonen dat zij beschikken over voldoende middelen van bestaan om te voorkomen dat zij tijdens hun verblijf ten laste komen van het sociale bijstandsstelsel van het gastland. Verder heeft de Afdeling overwogen dat wanneer niet aan het daarvoor gehanteerde normbedrag wordt voldaan, dat op zichzelf niet reeds tot de conclusie leidt dat niet aan de middeleneis is voldaan. Verweerder zal daartoe steeds aan de hand van de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling moeten nagaan of hij desondanks beschikt over voldoende middelen van bestaan om te voorkomen dat hij een onredelijke belasting vormt voor het sociale bijstandsstelsel. Daarbij komt volgens de Afdeling uitdrukkelijk betekenis toe aan de omstandigheid dat de vreemdeling in de relevante periode geen beroep heeft gedaan op het sociale bijstandsstelsel, die verweerder in zijn beoordeling zal moeten betrekken.
10. Verweerder heeft daarom ten onrechte niet kenbaar beoordeeld of, in het geval de inkomsten van eiseres (en haar echtgenoot) in 2017 inderdaad lager waren dan het gestelde normbedrag, haar persoonlijke omstandigheden niet alsnog tot de conclusie kunnen leiden dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikte. Ook heeft verweerder in dat verband ten onrechte geen betekenis toegekend aan de (niet door verweerder bestreden) stelling dat zij in de periode vanaf haar inschrijving in de Brp tot 12 maart 2020 geen beroep heeft gedaan op het sociale bijstandsstelsel. De overweging in het bestreden besluit dat niet wordt ingezien wat eiseres met deze stelling beoogt, getuigt dan ook van een onjuiste opvatting over de door verweerder te verrichten toetsing.
10. De rechtbank is voorts met eiseres van oordeel dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. Van het horen kan slechts met toepassing van dit artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb [10] worden afgezien indien sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar. Dat is het geval als er naar objectieve maatstaven bezien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op wat hiervoor is overwogen, was in dit geval geen sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar. Het bestreden besluit is daarom onzorgvuldig voorbereid.
11. Het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2, 7:2 en 7:12 van de Awb. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Wat eiseres verder heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking meer. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.518 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1). Ook dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184 (
honderdvierentachtig euro) aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518 (
duizendvijfhonderdachttien euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

Bijlage: wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 7:2
1. Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
Artikel 7:3
Van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien:
(…)
b. het bezwaar kennelijk ongegrond is.
(…)
Artikel 7:12
1. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied.
Vreemdelingenbesluit (Vb)
Artikel 3.74
1. De in artikel 16, eerste lid, onder c, van de Wet (i.e. de Vreemdelingenwet) bedoelde middelen van bestaan zijn in ieder geval voldoende, indien de som van het loon, bedoeld in artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen, uit arbeid in loondienst, het bruto inkomen uit een inkomensvervangende uitkering krachtens een socialeverzekeringswet waarvoor premies zijn afgedragen, de bruto-winst uit arbeid als zelfstandige en het inkomen uit eigen vermogen ten minste gelijk is aan:
a. het minimumloon, bedoeld in de artikelen 8, eerste lid, onder a, en 14, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, met inbegrip van de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet;
b. in bij ministeriële regeling aangewezen gevallen: 150 procent van het minimumloon, bedoeld in onderdeel a.
Artikel 8.7
1. Deze paragraaf is van toepassing op vreemdelingen die de nationaliteit bezitten van een staat die partij is bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie of bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dan wel van Zwitserland, en die zich naar Nederland begeven of in Nederland verblijven.
Artikel 8.12
1. De vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, heeft langer dan drie maanden na inreis rechtmatig verblijf in Nederland, indien hij:
a. in Nederland werknemer of zelfstandige is dan wel Nederland is ingereisd om werk te zoeken en kan bewijzen dat hij werk zoekt en een reële kans op werk heeft; of
b. voor zichzelf en zijn familieleden beschikt over voldoende middelen van bestaan en over een verzekering die de ziektekosten in Nederland volledig dekt.
(…)
3. Voor de toepassing van het eerste lid, onder b, beschikt de vreemdeling met een inkomen ter hoogte van het normbedrag dat in artikel 3.74 voor de desbetreffende categorie is vastgesteld, in ieder geval over voldoende middelen van bestaan.
Artikel 8.17
1. Duurzaam verblijfsrecht in Nederland heeft:
a. de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, die gedurende vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad.
(…)
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Basisregistratie personen.
2.Aanvullende inkomensvoorziening ouderen.
3.Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6.Algemene Ouderdomswet.
7.Een databank van overheidsorganisaties met inkomensgegevens van burgers.
9.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
10.Algemene wet bestuursrecht.