In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2022, gaat het om een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. De eiser, die de Turkse nationaliteit heeft, heeft op 1 juni 2022 beroep ingesteld tegen dit besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Eiser heeft ingestemd met schriftelijke afdoening van het beroep en heeft op 30 juni 2022 zijn beroepsgronden ingediend. De staatssecretaris heeft op 1 juli 2022 een verweerschrift ingediend en op 6 juli 2022 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Eiser stelt dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, aangezien hij op 10 juni 2022 heeft aangegeven mee te willen werken aan zijn overdracht naar Slovenië. Eiser betoogt dat de staatssecretaris te laat heeft beslist op zijn asielaanvraag, wat heeft geleid tot een onrechtmatige maatregel van bewaring vanaf 11 juni 2022. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld. De staatssecretaris heeft op de derde dag van de bewaring vertrekhandelingen gestart en heeft gewacht met het aanvragen van een vlucht om te voorkomen dat eiser een rechtsmiddel zou aanwenden tegen het besluit.
De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en dat het beroep ongegrond is. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.