ECLI:NL:RBDHA:2022:7089

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
NL22.12100
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en voortvarend handelen in vreemdelingenrecht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2022, gaat het om een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. De eiser, die de Turkse nationaliteit heeft, heeft op 1 juni 2022 beroep ingesteld tegen dit besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Eiser heeft ingestemd met schriftelijke afdoening van het beroep en heeft op 30 juni 2022 zijn beroepsgronden ingediend. De staatssecretaris heeft op 1 juli 2022 een verweerschrift ingediend en op 6 juli 2022 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Eiser stelt dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, aangezien hij op 10 juni 2022 heeft aangegeven mee te willen werken aan zijn overdracht naar Slovenië. Eiser betoogt dat de staatssecretaris te laat heeft beslist op zijn asielaanvraag, wat heeft geleid tot een onrechtmatige maatregel van bewaring vanaf 11 juni 2022. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld. De staatssecretaris heeft op de derde dag van de bewaring vertrekhandelingen gestart en heeft gewacht met het aanvragen van een vlucht om te voorkomen dat eiser een rechtsmiddel zou aanwenden tegen het besluit.

De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en dat het beroep ongegrond is. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.12100

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H. Martens),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich desgevraagd akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Op 30 juni 2022 heeft eiser de beroepsgronden ingediend. Op 1 juli 2022 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Op 6 juli 2022 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Turkse nationaliteit te bezitten.
2. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Eiser heeft in de zienswijze van 10 juni 2022 aangegeven mee te willen werken aan zijn overdracht aan Slovenië. Hij heeft daarbij verweerder verzocht om zo spoedig mogelijk te beslissen op zijn asielaanvraag en de overdracht te realiseren. Uit het vertrekgesprek van 14 juni 2022 blijkt ook dat eiser mee wil werken aan zijn overdracht. Verweerder heeft pas op 22 juni 2022 beslist op de asielaanvraag van eiser, dit had veel eerder gekund. Ook is niet te volgen dat er een vlucht is geboekt voor 7 juli 2022. Dit is twee weken na het besluit, terwijl er dagelijks vluchten naar Slovenië gaan. De maatregel van bewaring is vanaf 11 juni onrechtmatig, aldus eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld. Op de derde dag van de bewaring is verweerder begonnen met vertrekhandelingen. Dat eiser heeft verklaard mee te willen werken aan zijn overdracht, maakt niet dat verweerder anders had moeten handelen. Eiser wilde immers blijkens zijn opstelling de uitkomst van zijn asielaanvraag in Nederland afwachten.
4. Verweerder heeft in het verweerschrift aangegeven na het uitbrengen van het besluit 24 uur te hebben gewacht met het aanvragen van een vlucht, voor het geval eiser toch een rechtsmiddel zou aanwenden tegen het besluit. Aangezien verweerder op 24 juni 2022 een vlucht voor eiser heeft aangevraagd, heeft verweerder voldoende voortvarend gehandeld. Dat er pas op 7 juli 2022 een geschikte vlucht voor eiser beschikbaar was, maakt dat niet anders. Verweerder is immers afhankelijk van de medewerking van de Sloveense autoriteiten en de luchtvaartmaatschappij.
5. De maatregel is van meet af aan rechtmatig. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.