ECLI:NL:RBDHA:2022:7056

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
09/857152-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplichtigheid aan poging tot moord en vernieling door psychische overmacht

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 4 juli 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2003, die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan poging tot moord of doodslag en vernieling. De verdachte werd ervan beschuldigd op 5 oktober 2019 in Zoetermeer met een steen de ruiten van een woning te hebben ingegooid, terwijl hij op de uitkijk stond voor medeverdachten die gewapend waren. De officier van justitie stelde dat de verdachte op de hoogte was van de plannen van de medeverdachten en dat hij hen hielp bij het plegen van het misdrijf. De verdediging voerde echter aan dat de verdachte onder druk was gezet door de medeverdachten en dat hij niet opzettelijk handelde, maar gedwongen werd om mee te werken. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de bewijsstukken zorgvuldig gewogen. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op het gronddelict van poging tot moord of doodslag. De verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar het subsidiair ten lastegelegde feit van vernieling werd wel bewezen verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verdachte handelde onder psychische overmacht, omdat hij onder druk was gezet door de medeverdachten, die hem met een vuurwapen bedreigden. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en de vordering tot tenuitvoerlegging afgewezen, omdat er op het moment van het plegen van het feit geen proeftijd liep.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09/857152-20
Datum uitspraak: 4 juli 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] (hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats] ,
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter zitting

De strafzaak tegen de verdachte is inhoudelijk behandeld op de besloten zitting van 20 juni 2022.
De officier van justitie in deze zaak is mr. I. Doves en de advocaat van de verdachte is mr. K. Renssen te Den Haag. De verdachte is op de zitting verschenen.

2.De tenlastelegging

De verdachte wordt er, samengevat, primair van beschuldigd dat hij zich op 5 oktober 2019 in Zoetermeer schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan poging tot moord of doodslag op [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , door met een steen tegen de ruiten van de woning te gooien en op de uitkijk te staan. Subsidiair is vernieling van de ruit tenlastegelegd.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I.

3.Vrijspraak

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. De verdachte wist dat [medeverdachte 1] een wapen bij zich had en wist ook dat er iets naars ging gebeuren. Hoewel hij niet wist welk misdrijf gepleegd zou worden, blijkt uit de Whatsapp-berichten aan [slachtoffer 2] dat de verdachte bang was voor het ergste. De verdachte heeft vervolgens op de uitkijk gestaan om te zien of er iemand thuis was en heeft met een steen tegen de ruiten van de woning gegooid. Daarmee is de verdachte behulpzaam geweest bij het plegen van het misdrijf en heeft hij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gelegenheid verschaft om in de woning te komen terwijl zij gewapend waren.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak bepleit. De verdachte is tegen zijn wil met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] meegegaan naar de woning aan [adres 2] , waar hij, eveneens tegen zijn wil, met een steen de ruit heeft ingegooid. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij in de veronderstelling verkeerde dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zouden gaan inbreken. Nergens in het dossier blijkt dat de verdachte wist dat er bij of in de woning geschoten zou worden. De verdachte is slechts door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] aangespoord om beter zijn best te doen met het ingooien van de ruit. Pas toen het de verdachte lukte om op een onbewaakt moment weg te rennen, werd er geschoten. De verdachte had zich toen al onttrokken aan de situatie door weg te rennen, waardoor zijn rol dan al voorbij is. Niet bewezen kan worden verklaard dat de verdachte opzet heeft gehad op het tenlastegelegde gronddelict van poging moord of doodslag in vereniging. Uit het dossier blijkt namelijk niet dat de verdachte op enig moment geweten heeft dat er geschoten zou worden, laat staan dat hij dit gewild heeft. Integendeel, uit appberichten blijkt dat de verdachte [slachtoffer 2] heeft gewaarschuwd. De verdachte heeft dan ook geen opzet gehad op het van het leven beroven van [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] .
3.3
Beoordeling
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of uit het dossier voldoende wettig en overtuigend is gebleken dat de verdachte opzet heeft gehad op het gronddelict, het medeplichtig zijn aan de poging tot moord dan wel doodslag.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het volgende gebleken. De verdachte is door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] opgedragen naar [adres 2] te gaan, terwijl hem een vuurwapen werd getoond. Eenmaal aangekomen op [adres 2] heeft de verdachte van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de opdracht gekregen om met een steen de ruit van de woning in te gooien. Ondertussen heeft de verdachte verschillende appjes naar [slachtoffer 2] gestuurd, waaronder
“Ewa ze willen dat ik julie in een setup gooi daar gaat het om”, “moest bakir dior je ruit gooien”, ‘Se ewa bel aub cop”, ‘ze willen nu dat ik wat bij je osso doe” en “ze zijn bij je osso”.Bij de politie en ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij expres zachtjes en naast het raam heeft gegooid. Uiteindelijk trapt [medeverdachte 1] de ruit in, waarop de verdachte kans ziet om weg te rennen. Op dat moment wordt door [medeverdachte 1] met het pistool geschoten.
De rechtbank komt tot de constatering dat de verdachte geprobeerd heeft tijd te rekken door de steen zachtjes en mis te gooien richting de ruit. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking de verklaring van de verdachte en de bevestiging daarvan in de Whatsapp-berichten gericht aan [slachtoffer 2] , waaruit blijkt dat de verdachte juist wilde voorkomen dat zich iets ergs zou voordoen. De rechtbank stelt aan de hand van het voorgaande vast dat er geen bewijs is waaruit blijkt dat de verdachte opzet had op het gronddelict, te weten een poging moord of doodslag op [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , nog daargelaten de vraag of hij wist om welk gronddelict het ging, waarbij verder niet valt in te zien hoe het gooien van een steen naar een ruit bijdraagt aan de poging tot moord dan wel doodslag.
3.4
Conclusie
Het primair tenlastegelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.Waardering van het bewijs

Het subsidiair tenlastegelegde kan zonder nadere motivering bewezen worden verklaard. De verdachte heeft dit feit bekend en op zitting is door de verdediging geen vrijspraak bepleit.
In bijlage II heeft de rechtbank de bewijsmiddelen opgenomen. De rechtbank heeft volstaan met een opsomming, nu de verdachte dit feit heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit.

5.De bewezenverklaring

Op grond van de bewijsmiddelen en op grond van de conclusies hierboven, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Bewezenverklaard wordt dat:
hij op 5 oktober 2019 te Zoetermeer opzettelijk en wederrechtelijk een ruit toebehorende aan de bewoners van de woning op [adres 2] , heeft vernield door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk een steen tegen die ruiten te gooien.
Het meer of anders tenlastegelegde is niet bewezen. De verdachte zal (ook) daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft taal- en/of schrijffouten in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet benadeeld.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar.

7.De strafbaarheid van de verdachte

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld verdachte zich aan het ten laste gelegde had kunnen onttrekken Er zijn meerdere momenten geweest waarop de verdachte heeft kunnen beslissen om anders te handelen dan hij heeft gedaan. Zo had hij bijvoorbeeld de politie kunnen bellen. Van psychische overmacht is geen sprake. Dat de verdachte bang was, is niet voldoende voor de conclusie dat hij niet anders had kunnen handelen. Immers, niet elke bedreiging is een grond om psychische overmacht aan te nemen. Bovendien was de dreiging vanuit [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] niet tegen de verdachte gericht, maar tegen [slachtoffers 1 en 2] .
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat bij de verdachte sprake is van psychische overmacht. Dat de verdachte onder druk werd gezet, blijkt onder meer uit camerabeelden. Daarop is te zien dat de verdachte nerveus achter [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aanloopt, terwijl [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] af en toe met elkaar overleggen. Bovendien heeft de verdachte [slachtoffer 2] via Whatsapp gewaarschuwd en dringend aangeraden om de politie te bellen. Uit deze berichten kan worden afgeleid dat de verdachte op dat moment tegen zijn wil op [adres 2] is. Na het incident heeft de verdachte zich op of vlakbij het plaats delict als anonieme getuige gemeld bij de politie. Dergelijke handelingen passen niet bij een verdachte die uit vrije wil betrokken is bij het begaan van een strafbaar feit. Bovendien blijkt uit het patroon dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gebruiken dat zij vaker anderen onder druk zetten om strafbare feiten te begaan of daaraan onvrijwillig deel te nemen. Daarnaast kon niet van de verdachte gevergd worden dat hij weerstand bood aan de druk van deze omstandigheden. Toen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hem eerder die dag vlak bij zijn huis aanspraken om iets voor hen te doen, is hij immers in eerste instantie naar huis teruggegaan, maar hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hem vervolgens duidelijk gemaakt dat er consequenties zouden zijn als hij niet zou meewerken. Er is hem toen een pistool getoond en er is geïnsinueerd dat er thuis iets zou gebeuren. De verdachte is toen weer naar buiten gegaan omdat hij dat wilde voorkomen Door onder bedreiging van een vuurwapen een raam moeten ingooien, met als extra dreiging de insinuatie dat er ‘thuis iets gaat gebeuren’ als de verdachte niet meewerkt, maakt dat er zoveel druk ontstaat dat ook een gemiddeld persoon daaraan geen weerstand hoeft te bieden. Doordat de verdachte geprobeerd heeft te voorkomen dat hij de ruit helemaal zou vernielen door zachtjes te gooien, en doordat hij geprobeerd heeft zich eerder te onttrekken, is ook voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
7.3
Beoordeling
Door de verdediging is een beroep gedaan op psychische overmacht. De rechtbank zal moeten vaststellen of de voorwaarden voor aanvaarding van psychische overmacht zijn vervuld. Die houden in dat sprake moet zijn van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
Daarbij spelen de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit een rol. Het gedrag van verdachte moet de proportionaliteitstoets kunnen doorstaan. Daarbij wordt de afweging van belangen betrokken op de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Bij de subsidiariteitseis is aan de orde of er voor verdachte geen andere uitweg bestond. Optimaal of gerechtvaardigd handelen wordt in dit opzicht niet verlangd. De vraag is niet of anders handelen mogelijk was, maar of dat van verdachte in deze situatie redelijkerwijs kon worden gevergd.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting herhaaldelijk verklaard dat hij van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een steen tegen de ruit van de woning moest gooien. Daaraan voorafgaand heeft [medeverdachte 1] aan de verdachte een pistool laten zien, en is hem gezegd dat hij moet meewerken, anders ‘gaan er thuis dingen gebeuren’ en zouden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de verdachte ‘zo pakken’. Door deze bedreigingen is de verdachte bang geworden. Niet alleen voor zichzelf, maar ook voor zijn familie en zijn vrienden, [slachtoffers 1 en 2] . Door deze driedubbele dreiging kan van de verdachte niet verwacht worden dat hij hier redelijkerwijs weerstand aan kon bieden of behoefde te bieden. Immers, door weg te rennen zou de druk van buitenaf niet wegnemen. Dit blijkt ook uit de Whatsapp-berichten van de verdachte aan [slachtoffer 2] en de verklaring van de vader van de verdachte. Hieruit volgt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de verdachte na het incident thuis hebben opgezocht. Bovendien was de verdachte op het moment van het incident pas zestien jaar, terwijl [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] minstens vier jaar ouder waren en bij de verdachte bekend stonden als zware jongens.
De rechtbank houdt voorts rekening met het feit dat de verdachte de gevolgen van zijn daad heeft willen beperken door de baksteen slecht zachtjes naar de ruit te gooien. Daarnaast heeft de verdachte zich eerder geprobeerd te onttrekken, en heeft hij zich, zodra daar de kans voor was, daadwerkelijk onttrokken. Hiermee is aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit voldaan.
Alles afwegende wordt het beroep op psychische overmacht gehonoreerd omdat sprake is geweest van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Voorts is niet gebleken dat de verdachte zich heeft gebracht in de situatie waarin die drang op hem is uitgeoefend. De verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

8.Vordering tenuitvoerlegging

De rechtbank wijst de vordering tenuitvoerlegging af, nu op het moment van het plegen van het strafbare feit nog geen proeftijd liep.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 5 is omschreven en kwalificeert dit als
vernieling
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
verklaart verdachte deswege niet strafbaar en ontslaat hem dientengevolge van alle rechtsvervolging;
tenuitvoerlegging
wijst de vordering tenuitvoerlegging, parketnummer 09/852058-19, af;
voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter, voorzitter,
mr. M.H. Rochat, kinderrechter,
en mr. M.F.M. de Groot, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 4 juli 2022.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
[medeverdachte 1] op of omstreeks 5 oktober 2019 te Zoetermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte(n) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van het leven te beroven, door met dat opzet (met een vuurwapen) in de richting van de woning op [adres 2] 50 te schieten waarin die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zich bevond(en), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 5 oktober 2019 te Zoetermeer en/of elders in Nederland opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door met zijn mededader naar de woning te gaan en/of door een steen tegen de ruiten van de woning te slaan/gooien en/of door op de uitkijk te staan;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid l Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub l Wetboek van Strafrecht
art 47 lid l ahf/sub l Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 oktober 2019 te Zoetermeer opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of de bewoners van de woning op [adres 2] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk een steen tegen die ruiten te slaan/gooien;
art 350 lid l Wetboek van Strafrecht
Bijlage II
Opgave van bewijsmiddelen
1. De verklaring van de verdachte op de zitting van 20 juni 2022;
2. Het proces-verbaal van politie nummer 2019278206-53 (pagina 426-442 van het dossier), inhoudende het relaas van de [verbalisant] .
Alle hierboven genoemde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.