ECLI:NL:RBDHA:2022:6976

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
NL21.11157
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Egyptische eiseres wegens gebrek aan geloofwaardigheid en onvoldoende onderbouwing van vrees voor eerwraak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juli 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Egyptische eiseres. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van de eiseres ongegrond verklaard. De eiseres stelde dat zij Egypte had verlaten vanwege problemen die voortvloeiden uit een liefdesrelatie met haar oom, waarbij zij vreesde voor afpersing en eerwraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd om haar claims te onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij daadwerkelijk werd afgeperst of dat haar familieleden op de hoogte waren van haar relatie en haar zouden willen schaden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar emotionele toestand haar verklaringen heeft beïnvloed. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat de eiseres niet tijdig bij de autoriteiten in Nederland heeft gemeld, wat afbreuk deed aan de geloofwaardigheid van haar asielrelaas. De rechtbank concludeerde dat de eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op basis van de Vreemdelingenwet 2000 of artikel 8 van het EVRM, en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.11157

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. K. Ross),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Imami).

ProcesverloopBij besluit van 17 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 3 juni 2022 op zitting behandeld.Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.A. Fawzy.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1988 en heeft de Egyptische nationaliteit. Zij
heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij Egypte heeft verlaten vanwege problemen als gevolg van haar liefdesrelatie met haar oom [A] . Eiseres stelt dat zij vanwege deze relatie is afgeperst door een haar onbekende persoon en dat zij vreest voor eerwraak bij terugkeer naar Egypte. Eiseres stelt dat haar broer en een andere oom de relatie hebben ontdekt en eiseres willen vermoorden.
2. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante
elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Problemen als gevolg van de relatie met [A] .
3. Verweerder vindt het eerste element geloofwaardig. Verweerder vindt het tweede
element niet geloofwaardig. Volgens verweerder kan niet worden uitgesloten dat eiseres een relatie heeft gehad met haar oom, maar is niet geloofwaardig dat zij problemen heeft in Egypte als gevolg van die relatie. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij is afgeperst en dat haar broer en een andere oom haar dood willen hebben. Volgens verweerder kan op grond van het geloofwaardig geachte element geen verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, Vreemdelingewet 2000 (Vw 2000) worden verleend. Eiseres komt volgens verweerder ook niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij voert aan dat verweerder ten
onrechte de problemen in Egypte als gevolg van de relatie met haar oom ongeloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft zich volgens haar ten onrechte op het standpunt gesteld dat de afpersing als gevolg van de relatie met [A] niet aannemelijk is. Eiseres heeft drie smsberichten en een proces-verbaal van 5 april 2018 overgelegd, waaruit volgens haar blijkt dat zij is afgeperst door iemand die haar telefoongesprek met [A] heeft afgeluisterd en dat zij hiervan aangifte heeft gedaan. Verweerder heeft deze documenten niet voldoende betrokken bij de besluitvorming. Eiseres voert verder aan dat zij andere sms-berichten van de afpersing heeft verwijderd, omdat zij vreesde voor problemen in Egypte. Eiseres betoogt daarnaast dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij heeft te vrezen voor eerwraak bij terugkeer naar Egypte. Uit het Algemeen Ambtsbericht van Egypte volgt dat eerwraak in Egypte voorkomt. Verweerder had verder onderzoek moeten doen naar het risico op eerwraak. Eiseres voert ook aan dat verweerder tijdens de gehoren onvoldoende rekening heeft gehouden met haar gemoedstoestand. Volgens eiseres was zij hevig geëmotioneerd tijdens de gebeurtenissen in Egypte en tijdens de gehoren bij de IND, waardoor zij niet gedetailleerd heeft kunnen verklaren. Verweerder had haar daarom (nogmaals) moeten uitnodigen voor een onderzoek door het FMMU, aldus eiseres. Eiseres verwijst in dit kader naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 april 2022. Eiseres stelt verder dat verweerder ten onrechte bij de geloofwaardigheidsbeoordeling heeft betrokken dat zij zich niet tijdig na aankomst in Nederland heeft gemeld bij de autoriteiten om asiel aan te vragen. Eiseres doet tot slot een beroep op artikel 8 van het EVRM [1] en stelt dat haar belangen niet voldoende zijn meegewogen door verweerder. Eiseres voert aan dat het bestreden besluit daarom onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Verwijzing naar de zienswijze
5. Voor zover eiseres verzoekt om haar zienswijze in haar gronden van beroep als
herhaald en ingelast te beschouwen, overweegt de rechtbank dat verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd is ingegaan op wat eiseres in haar zienswijze heeft aangevoerd. Voor zover eiseres in beroep niet heeft toegelicht waarom verweerder in zijn reactie tekort is geschoten, gaat de rechtbank hieraan voorbij. Het enkel verwijzen naar de zienswijze leidt daarom niet tot vernietiging van het bestreden besluit.
FMMU
6. Eiseres heeft verklaard en ter zitting nader toegelicht dat zij door de hevige emotie tijdens het telefoongesprek in Egypte en door de emoties tijdens het gehoor niet gedetailleerd heeft kunnen verklaren. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar emotionele gesteldheid van invloed is geweest op haar vermogen om te verklaren. Eiseres heeft tijdens de gehoren niet aangeven dat zij niet in staat was om te verklaren en de rechtbank ziet in de schriftelijke weergave van de gehoren hiervoor ook geen aanknopingspunten. Dit is ook niet in de correcties en aanvullingen naar voren gebracht. Eiseres heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat zij vanwege haar emoties ten tijde van het telefoongesprek in Egypte hier niet gedetailleerder over kan verklaren dan zij heeft gedaan. Haar enkele stelling terzake is hiervoor niet toereikend.
7. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat verweerder nader onderzoek had moeten doen naar haar psychische gesteldheid. Eiseres heeft geen medische stukken overgelegde ter onderbouwing van haar gestelde medische situatie. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat eiseres verwijtbaar niet is verschenen bij het medisch onderzoek waarvoor zij was uitgenodigd. Dat eiseres op het moment van het medisch onderzoek een afspraak met haar gemachtigde had, is geen afdoende reden om dit onderzoek aan zich voorbij te laten gaan. Niet gebleken is dat de afspraak met haar gemachtigde niet verzet kon worden. Omdat eiseres verwijtbaar niet is verschenen bij haar medisch onderzoek komen de gevolgen hiervan geheel voor haar rekening en risico. De door eiseres aangehaalde uitspraken van deze rechtbank [2] baten haar niet, nu deze zijn gedaan in zaken die niet vergelijkbaar zijn met de zaak van eiseres.
Melding bij de autoriteiten
8. Vaststaat dat eiseres in april 2018 naar Nederland is gekomen en dat zij in november 2018 een asielaanvraag heeft gedaan. Anders dan eiseres betoogt, heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat dit aanzienlijke tijdsverloop afbreuk doet aan de algehele geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiseres. Het is immers de verantwoordelijkheid van de vreemdeling dat zij zich onverwijld na binnenkomst in Nederland meldt bij de daartoe bevoegde autoriteiten. Van eiseres, die stelt dat zij Egypte is ontvlucht in verband met de problemen die zij daar ondervond, mocht dit ook worden verwacht. Haar gestelde onbekendheid met de mogelijkheid om asiel aan te vragen heeft verweerder in dit verband onvoldoende mogen achten, temeer nu eiseres al meerdere malen visa voor verblijf in Nederland heeft aangevraagd en zij dus enige bekendheid had met de Nederlandse autoriteiten en de procedures voor het verkrijgen van een verblijfsdocument.
Problemen als gevolg van de relatie met [A]
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiseres niet geloofwaardig heeft verklaard over de problemen als gevolg van haar relatie met [A] . Hierover wordt het volgende overwogen.
Afpersing
10. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de afpersing in verband staat met de liefdesrelatie met haar oom. Uit de inhoud van de sms-berichten, zoals weergegeven in het verslag van het nader gehoor, en het proces-verbaal blijkt niet dat de afpersing heeft plaatsgevonden in verband met de relatie. In de sms-berichten worden algemene bedreigingen geuit en in het proces-verbaal staat dat een vertegenwoordiger van eiseres namens haar aangifte doet van een telefonische afpersing. Hieruit blijkt niet dat de afpersing heeft plaatsgevonden omdat eiseres een relatie had met haar oom. Niet ten onrechte heeft verweerder eiseres niet gevolgd in haar verklaring dat zij de sms-berichten waaruit een duidelijker verband bleek tussen de relatie met haar oom en de afpersing zou hebben verwijderd van haar telefoon omdat zij wilde voorkomen dat de relatie zou worden ontdekt. In dit verband heeft verweerder aan eiseres mogen tegenwerpen dat die verklaring op gespannen voet staat met het feit dat zij wel andere bewijstukken heeft overgelegd ter staving van haar relatie met haar oom en niet valt in te zien waarom zij die bewijsstukken niet zou hebben vernietigd.
Eerwraak
11. Niet in geschil is dat eerwraak of algemene bestraffing als gevolg van
buitenechtelijke relaties in Egypte kan voorkomen. Het is echter aan eiseres om met individuele indicaties aannemelijk te maken dat zij een persoonlijke vrees voor eerwraak heeft. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat eiseres hierin niet is geslaagd. Eiseres stelt dat zij bij terugkeer naar Egypte vreest voor haar broer en een oom, maar heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar broer en deze oom op de hoogte zijn van haar – inmiddels beëindigde relatie – met [A] . De verklaring van eiseres dat zij van haar tante Mona zou hebben gehoord dat haar broer en oom op de hoogte zijn van de relatie, heeft verweerder hiervoor onvoldoende mogen achten. Verweerder heeft eiseres mogen tegenwerpen dat het bevreemdend is dat zij – gelet ook op de verstandhouding met haar tante – niet meer informatie heeft kunnen verkrijgen van haar tante over het bekend worden van de relatie van eiseres bij haar familie en de gevolgen hiervan. Eiseres heeft verder verklaard dat zij geen contact meer heeft met haar broer en de oom in Egypte. Verder heeft eiseres ook niet met stukken onderbouwd dat zij daadwerkelijk is bedreigd door haar broer en deze oom.
12. Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder de problemen naar aanleiding van de relatie van eiseres met haar oom, niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Omdat het geloofwaardig geachte element uit het asielrelaas (de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres) niet te herleiden is tot een grond uit het Vluchtelingenverdrag, komt eiseres niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Daarnaast is niet aannemelijk geworden dat eiseres bij terugkeer naar Egypte heeft te vrezen voor haar familieleden omdat haar relatie met [A] bij hen bekend is geworden. Daarom is geen sprake van een situatie waarin eiseres gegronde redenen heeft om aan te nemen dat zij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade. Eiseres komt zodoende niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
Artikel 8 van het EVRM
13. Uit vaste rechtspraak van het EHRM [3] en de Afdeling [4] volgt dat bij de
belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven dan wel privéleven een ‘fair balance' moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken. De rechtbank moet beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, indien dat het geval is, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’ als hiervoor bedoeld. Deze maatstaf impliceert dat de toetsing door de rechtbank enigszins terughoudend moet zijn.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder alle door eiseres aangevoerde
feiten en omstandigheden kenbaar en op de juiste wijze in de belangenafweging betrokken. Verweerder heeft zich op basis van deze belangenafweging niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op basis van artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft onderkend dat eiseres enkele malen met een visum voor korte duur legaal in Nederland heeft verbleven, dat zij ook enige tijd illegaal in Nederland aanwezig is geweest en dat zij in Nederland naar de kerk gaat en vriendschappen heeft opgebouwd. Aangenomen wordt dat eiseres tijdens haar verblijf hier banden is aangegaan met Nederland. Echter, verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat de banden die eiseres met Nederland is aangegaan de gebruikelijke banden overstijgen. De normale binding die ontstaat met Nederland enkel door het verblijf hier te lande gedurende de behandeling van een asielaanvraag, is op zichzelf niet voldoende voor een succesvol beroep op artikel 8 van het EVRM. Voorts heeft verweerder kunnen overwegen dat eiseres aan de gestelde vriendschappen ook op afstand invulling kan geven en dat zij ook in Egypte haar religie kan praktiseren door naar de kerk te gaan. Verder heeft verweerder kunnen aannemen dat eiseres nog reële banden met haar land van herkomst heeft. Eiseres is immers in Egypte geboren, zij heeft de Egyptische nationaliteit, zij heeft het grootste deel van haar leven in Egypte gewoond en daar gestudeerd. Verder heeft verweerder mogen meewegen dat eiseres in Egypte huisvesting heeft en daar familie heeft wonen. Gelet op dit alles heeft verweerder mogen concluderen dat eiseres nog immer een sterke(re) band met Egypte heeft en dat zij aan artikel 8 van het EVRM geen recht op een verblijfsvergunning kan ontlenen.
Conclusie
15. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van mr.N.Y. Majoor, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens de fundamentele vrijheden.
2.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle van 19 april 2022
3.Bijvoorbeeld het arrest van 31 januari 2006 in de zaak Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland, ECLI:NL:2006:AV3568.
4.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ7527.