ECLI:NL:RBDHA:2022:6972

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
NL21.12403
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een lesbische vrouw uit Trinidad en Tobago wegens onvoldoende zwaarwegende discriminatie en vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 juli 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een vrouw uit Trinidad en Tobago, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat de rechtbank oordeelde dat de door eiseres ervaren discriminatie en geweld niet voldoende zwaarwegend waren om als vervolging te worden aangemerkt volgens het Vluchtelingenverdrag. Eiseres, geboren in 1982, stelde dat zij vanwege haar lesbische geaardheid in Trinidad en Tobago niet veilig kon terugkeren, omdat zij daar gediscrimineerd werd en vreesde voor haar leven. Ze had ook problemen ondervonden met haar gewelddadige ex-vriendin, wat haar beslissing om het land te verlaten had beïnvloed. De rechtbank oordeelde dat de autoriteiten in Trinidad en Tobago voldoende bescherming bieden en dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade zou lopen. De rechtbank concludeerde dat de asielaanvraag terecht was afgewezen, omdat de door eiseres ondervonden bejegening niet als een daad van vervolging kon worden gekwalificeerd. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAGBestuursrecht
zaaknummer: NL21.12403

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. F.H. Bruggink),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Imami).

ProcesverloopBij besluit van 5 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 3 juni 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen F. Thiel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1982 en is een burger van Trinidad en Tobago.
Eiseres heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij lesbisch is en is gediscrimineerd in Trinidad en Tobago. Eiseres stelt dat zij niet kan terugkeren naar Trinidad en Tobago, omdat zij daar niet openlijk homoseksueel kan zijn en omdat zij vreest om vermoord te worden vanwege haar geaardheid. Ook heeft eiseres aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij problemen heeft ondervonden met haar gewelddadige ex-vriendin [A] . Het gaat hier om een opeenstapeling van incidenten waarbij zij op 5 januari 2020 door [A] zou zijn geslagen met een fles waarna zij naar het ziekenhuis moest. Dit incident zou de druppel zijn geweest om Trinidad en Tobago te verlaten. Eiseres vreest bij terugkeer naar Trinidad en Tobago ook voor [A] .
2. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante
elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Seksuele gerichtheid en discriminatoire bejegening;
Problemen met [A] .
3. Verweerder vindt deze elementen uit het asielrelaas van eiseres geloofwaardig. Volgens verweerder is de discriminatoire bejegening die eiseres heeft meegemaakt vanwege haar seksuele geaardheid echter onvoldoende zwaarwegend om aangemerkt te worden als een daad van vervolging. De door eiseres gestelde problemen met haar ex-vriendin [A] hebben volgens verweerder geen raakvlakken met de gronden uit het Vluchtelingenverdrag, zodat eiseres hieraan geen vluchtelingenrechtelijke bescherming kan ontlenen. Verweerder stelt zich daarnaast op het standpunt dat eiseres bescherming kan inroepen van de (hogere) autoriteiten in Trinidad en Tobago, al dan niet met behulp van belangenorganisaties die zich inzetten voor de rechten van de LHBTI- gemeenschap.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij voert aan dat
verweerder in zijn beleid een te streng criterium hanteert om te bepalen of discriminatie moet worden beschouwd als een daad van vervolging. Eiseres voert daarnaast aan dat de autoriteiten van Trinidad en Tobago haar geen (afdoende) bescherming verlenen en dat zij deze bescherming ook niet kan inroepen omdat sprake is van strafbaarstelling van LHBTI. Verder heeft verweerder zich volgens eiseres ten onrechte op het standpunt gesteld dat de problemen met [A] geen raakvlakken met het vluchtelingenverdrag hebben. Verweerder heeft ten onrechte een toets aan artikel 3 van het EVRM [1] achterwege gelaten. Dat eiseres terug zou kunnen gaan naar Trinidad en Tobago en zich schuil zou kunnen houden voor [A] is volgens haar een onjuiste veronderstelling van verweerder.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Verwijzing naar de zienswijze
5. Voor zover eiseres verzoekt om haar zienswijze in haar gronden van beroep als
herhaald en ingelast te beschouwen, overweegt de rechtbank dat verweerder
in het bestreden besluit gemotiveerd is ingegaan op wat eiseres in haar zienswijze heeft
aangevoerd. Voor zover eiseres in beroep niet heeft toegelicht waarom verweerder in zijn
motivering tekort is geschoten, gaat de rechtbank hieraan voorbij. Het enkel verwijzen naar
de zienswijze leidt niet tot een vernietiging van het bestreden besluit.
Seksuele geaardheid
6. Bij brief van 24 april 2017 [2] heeft verweerder Trinidad en Tobago aangemerkt als
veilig land van herkomst, waarbij een uitzondering geldt voor vreemdelingen met een LHBTI-geaardheid. Op 20 september 20192 en op 30 september 2020 [3] heeft een herbeoordeling plaatsgevonden. Bij brief van 4 maart 2022 [4] heeft de Staatssecretaris kenbaar gemaakt dat een herbeoordeling van de status als veilig land geen aanleiding geeft om het beleid ten aanzien van Trinidad en Tobago te wijzigen.
7. Verweerder beoordeelt het relaas van vreemdelingen met een LHBTI-geaardheid
afkomstig uit Trinidad en Tobago op de individuele merites. Het enkele feit dat iemand uit Trinidad en Tobago LHBTI is, is onvoldoende om diegene in aanmerking te brengen voor een verblijfsvergunning asiel. Dit betekent dat het aan eiseres is om aannemelijk te maken dat er – in verband met haar seksuele geaardheid – voor haar persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan op grond waarvan aan haar een verblijfsvergunning asiel moet worden verleend.
Discriminatie/onheuse bejegening
8. Verweerder hanteert als uitgangspunt dat discriminatie door de autoriteiten en/of medeburgers als daad van vervolging wordt aangemerkt als de vreemdeling vanwege de discriminatie zo ernstig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren. Dit uitgangspunt is neergelegd in paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding om eiseres te volgen in haar standpunt dat
bovengenoemd criterium, dat in de rechtspraak bij herhaling is geaccepteerd, te streng en in strijd met internationaal recht is. De enkele verwijzing van eiseres naar het UNHCR Handbook is hiervoor onvoldoende. Nog daargelaten dat in dit Handbook geen internationaal recht is vastgelegd, zien de door eiseres aangehaalde passages niet op de vraag wanneer discriminatie als een daad van vervolging kan worden aangemerkt, maar op de vraag of van iemand met een LHBTI-gerichtheid kan worden verlangd dat hij zijn geaardheid bij terugkeer verborgen houdt. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door haar ondervonden problemen een dusdanig ernstige beperking van haar bestaansmogelijkheden opleverden dat het voor eiseres onmogelijk was om op maatschappelijk en sociaal gebied in Trinidad en Tobago te functioneren. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat eiseres vóór haar vertrek uit Trinidad en Tobago een opleiding (cursus) heeft kunnen volgen, diverse werkzaamheden heeft kunnen uitvoeren (als zelfstandige en in loondienst) en een woonruimte heeft gehad. Eiseres heeft ook intieme relaties kunnen aangaan en onderhouden met vrouwen en zij heeft in ieder geval met haar laatste relatie samengewoond. Ook heeft eiseres deelgenomen aan openbare feesten en kon zij andere lesbische vrouwen ontmoeten. Niet in geschil is dat eiseres in verband met haar seksuele gerichtheid te maken heeft gehad met beledigingen, discriminatie en een negatieve bejegening door haar familie. Dat de voortdurende negatieve bejegening invloed heeft gehad op eiseres kan worden ingezien. Uit haar eigen verklaringen blijkt echter dat eiseres ondanks de ondervonden negatieve bejegening op sociaal en maatschappelijk gebied heeft kunnen functioneren. Verweerder heeft in dit verband mogen meewegen dat eiseres heeft verklaard dat zij hier op een gegeven moment aan gewend raakte en er geen aandacht meer aan besteedde. Bovendien volgt uit de verklaringen van eiseres dat niet zozeer de negatieve bejegening in verband met haar seksuele gerichtheid, maar veeleer de mishandeling door haar ex-vriendin [A] de directe aanleiding vormde om haar thuisland te verlaten.
10. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht
op het standpunt heeft gesteld dat de door eiseres ondervonden bejegening in Trinidad en Tobago onvoldoende zwaarwegend is om deze aan te merken als een daad van vervolging. Dat betekent dat eiseres op grond hiervan niet als verdragsvluchteling kan worden aangemerkt en dus niet met succes aanspraak kan maken op een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Relatie met [A]
11. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat dat de geloofwaardig bevonden mishandeling van eiseres door [A] geen aanknopingspunten heeft met het vluchtelingenverdrag. De mishandeling door [A] vond immers plaats in de huiselijke sfeer en houdt geen verband met de seksuele gerichtheid van eiseres of één van de andere gronden die het Vluchtelingenverdrag biedt voor internationale bescherming.
Artikel 3 van het EVRM
12. De rechtbank is verder met verweerder van oordeel dat uit de geloofwaardig geachte problemen met [A] niet blijkt dat eiseres bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij bij terugkeer naar Trinidad en Tobago te vrezen heeft voor [A] . De relatie is al sinds het vertrek van eiseres op 17 februari 2020 verbroken en eiseres heeft verklaard dat zij sindsdien geen contact meer met [A] heeft gehad. Verder heeft eiseres ook niet aannemelijk gemaakt dat zij heeft te vrezen voor de ‘gang’ (Rasta City) waarvan [A] deel uitmaakt en dat zij zich bij terugkeer naar Trinidad en Tobago niet op een plek zou kunnen vestigen buiten het bereik van [A] . Verweerder heeft voorts mogen meewegen dat niet is gebleken dat eiseres bij voorkomende problemen geen bescherming van de autoriteiten kan inroepen. De omstandigheid dat het hebben van een homoseksuele gerichtheid in Trinidad en Tobago strafbaar is gesteld, heeft verweerder niet tot een ander standpunt hoeven brengen. Weliswaar volgt uit de Vreemdelingencirculaire (C2/3.2) in algemene zin dat van LHBTI bij strafbaarstelling van hun seksuele gerichtheid niet verlangd kan worden dat zij bescherming van de autoriteiten inroepen, maar verweerder heeft er terecht op gewezen dat deze passage uit het beleid niet los kan worden gezien van de hieraan voorafgaande passage waaruit volgt dat moet worden beoordeeld hoe de strafbaarstelling in de praktijk wordt geëffectueerd. In het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het voornemen, onder meer aan de hand van landeninformatie en meerdere openbare bronnen overtuigend gemotiveerd dat de strafbaarstelling van LHBTI door de rechter in Trinidad en Tobago ongrondwettelijk is bevonden en al geruime tijd niet heeft geleid tot strafrechtelijke vervolging.
13. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder de asielaanvraag van eiseres terecht heeft afgewezen als ongegrond.
Conclusie
14. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van mr.N.Y. Majoor, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Kamerstuk vergaderjaar 2016-2017, 19637 nr. 2314, 24 april 2017.
3.Kamerstukken II 2019-2020, 19637, nr. 2664 van 30 september 2020.
4.Brief van de Staatsecretaris van Justitie en Veiligheid: Herbeoordeling veilige landen