Overwegingen
1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht vanwege betalingsonmacht. De rechtbank willigt dit verzoek in.
2. De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Ghanese nationaliteit. Eiser heeft zijn huidige partner, die ook de Ghanese nationaliteit heeft, ontmoet in januari 2018. Zij had op dat moment al een kind, [naam], uit een eerdere relatie. [naam] heeft de Nederlandse nationaliteit. Uit de relatie van eiser en zijn partner zijn nog twee kinderen geboren. Deze kinderen hebben de Ghanese nationaliteit.
De standpunten van partijen
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen op de volgende gronden. Verweerder stelt dat eiser niet heeft aangetoond dat hij de ouder is van een Nederlands kind en daarom niet voldoet aan de voorwaarden van het arrest Chavez-Vilchez. Verweerder stelt dat de twee kinderen van eiser en zijn partner niet de Nederlandse nationaliteit hebben waardoor het arrest Chavez-Vilchez niet op hen van toepassing is. Ten aanzien van [naam] overweegt verweerder dat zijn biologische ouders beiden in Nederland wonen en voor hem zorgen. Volgens verweerder kunnen ook stiefouders verblijf ontlenen aan het arrest Chavez-Vilchez, maar kan eiser juridisch niet als stiefouder van [naam] worden aangemerkt en heeft hij geen gezag over [naam]. Verweerder concludeert dat niet is aangetoond dat [naam] zodanig afhankelijk is van eiser dat hij Nederland zou moeten verlaten als eiser geen verblijfsrecht wordt toegekend.
4. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert aan dat hij inmiddels staat ingeschreven op het adres van de moeder en kinderen, dat hij al vijf jaar een relatie heeft met [naam] moeder en een groot deel van de opvoedingstaken op zich heeft genomen. Daarnaast moet verweerder de medische situatie van zijn partner en jongste kind bij zijn beoordeling betrekken en rekening houden met de individuele omstandigheden van het geval en de belangen van de kinderen. Tot slot stelt eiser dat verweerder niet had mogen afzien van zijn hoorplicht.
De beoordeling van het beroep
5. De voorwaarden voor het aannemen van een verblijfsrecht op basis van het arrest Chavez-Vilchez zijn vastgelegd in paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Eiser heeft gelijk dat het feit dat hij juridisch gezien geen stiefvader is, niet in de weg staat aan het voldoen aan deze voorwaarden. Daarbij is niet in geschil dat eiser feitelijk zorg draagt voor de kinderen en dat hij een deel van de opvoedtaken voor [naam] op zich heeft genomen. Het geschil ziet vooral op de vraag of aan de voorwaarde d in paragraaf B10/2.2 van de Vc is voldaan, namelijk of tussen eiser en [naam] een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat dat [naam] gedwongen zou zijn het grondgebied van de Europese Unie (EU) te verlaten als aan eiser geen verblijfsrecht wordt verleend. De rechtbank volgt verweerders conclusie dat dit niet het geval is. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niet aannemelijk is dat [naam] de EU zou moeten verlaten als zijn beide biologische ouders nog in Nederland wonen en zijn moeder ook zorg voor hem draagt. [naam] moeder heeft namelijk ook een verblijfsrecht op grond van het arrest Chavez-Vilchez in verband met haar zorg voor [naam]. Bovendien heeft eiser bevestigd dat de vader van [naam] geen toestemming zal geven voor [naam] om de Unie te verlaten. Verweerder stelt daarom terecht dat het onaannemelijk is dat [naam] gedwongen zal zijn de Unie te verlaten als verweerder geen vergunning verleent aan eiser.
6. Wel volgt de rechtbank eisers stelling dat verweerder in het bestreden besluit niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij niet ambtshalve heeft getoetst aan artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft in het bestreden besluit expliciet maar zonder nadere motivering gesteld dat hij niet ambtshalve had hoeven toetsen aan artikel 8 van het EVRM. Naar aanleiding van het beroep heeft verweerder in het verweerschrift alsnog de motivering van het bestreden besluit aangevuld. In het verweerschrift stelt verweerder dat niet ambtshalve is getoetst aan artikel 8 van het EVRM omdat die beoordeling meer werk en tijd vergt en daarvoor andere leges betaald dienen te worden. De rechtbank acht deze algemene motivering onvoldoende. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (Afdeling) van 20 januari 2022concludeert de rechtbank dat verweerder per geval moet beoordelen of hij toepassing kan geven aan zijn bevoegdheid om ambtshalve een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM te verlenen en daarbij de omstandigheden van het geval moet betrekken. Eisers gezinssituatie geeft in dit geval naar het oordeel van de rechtbank bij uitstek aanleiding voor zo’n beoordeling. De rechtbank wijst erop dat het gaat om een samengesteld gezin met drie minderjarige kinderen waarvan één de Nederlandse nationaliteit heeft en twee de Ghanese nationaliteit hebben, waarbij eiser onbetwist opvoedtaken op zich heeft genomen en een affectieve relatie onderhoudt met de kinderen. Verweerders aanvullende motivering geeft dus geen grond om te oordelen dat hij daarmee de gebrekkige motivering in het bestreden besluit heeft hersteld.
Conclusie over het beroep
7. Uit rechtsoverweging 6 volgt dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank draagt verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank wijst verweerder erop dat hij eiser in beginsel dient te horen voor hij een nieuw besluit neemt.
8. Omdat het beroep gegrond is veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,-, wegingsfactor 1).
Het verzoek om een voorlopige voorziening
9. Nu de rechtbank beslist over eisers beroep en dit gegrond verklaart, is er geen reden meer om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
10. De voorzieningenrechter ziet wel aanleiding om verweerder te veroordelen in eisers proceskosten. Die kosten stelt de voorzieningenrechter vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van 759,-, wegingsfactor 1).