3.3Tot slot voert eiser aan dat verweerder ten onrechte zijn homoseksuele geaardheid ongeloofwaardig acht en geen of te weinig waarde aan de hiertoe overgelegde verklaringen hecht. Dat de personen bekend zijn met eiser maakt de verklaringen niet onbetrouwbaar, er is geen sprake van een bijzondere afhankelijkheidsrelatie.
Beoordeling door de rechtbank
Heeft het gehoor opvolgende aanvraag op een voldoende en zorgvuldige wijze plaatsgevonden?
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling. Eisers beroepsgrond dat het gehoor opvolgende aanvraag dan wel de verslaglegging daarvan onvoldoende was om tot een goed oordeel te kunnen komen over de geloofwaardigheid van eiseres verklaringen over zijn gestelde bekering en homoseksualiteit, slaagt niet. Daarbij vindt de rechtbank in de eerste plaats van belang dat verweerder tijdens het gehoor opvolgende aanvraag gebruik heeft gemaakt van een (beëdigde) registertolk. Dit is misschien geen (absolute) garantie voor een correcte vertaling maar als eiser meent dat er sprake is geweest van onjuiste vertalingen, ligt het op zijn weg om nader toe te lichten op welke punten de vertaling wezenlijk afwijkt van hetgeen eiser heeft bedoeld te verklaren. Dat heeft eiser niet gedaan.
Wel heeft eisers gemachtigde op zitting een paar voorbeelden uit het opvolgend gehoor benoemd waaruit is op te maken dat de vertaling of verslaglegging van eisers verklaringen niet op alle punten even zorgvuldig en duidelijk is geweest. De rechtbank ziet echter geen grond voor het oordeel dat die verslaglegging zo onzorgvuldig is gedaan dat dit van invloed is geweest op de beoordeling van eisers verklaringen met betrekking tot zijn gestelde verdieping in het christendom en zijn gestelde homoseksuele geaardheid. Bovendien heeft verweerder in reactie op de door eiser genoemde voorbeelden terecht opgemerkt dat hetgeen eiser bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van zijn verklaringen wordt tegengeworpen niet is terug te leiden tot de genoemde vertaalfouten dan wel fouten in de verslaglegging. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder niet ten onrechte de bekering en verdieping in het christelijke geloof van eiser ongeloofwaardig geacht?
5. De rechtbank stelt vast dat uit werkinstructie 2019/18 volgt dat verweerder zich richt op drie elementen om de geloofwaardigheid van een bekering in het kader van een asielaanvraag te kunnen toetsen, te weten de motieven voor en het proces van bekering, de kennis van het nieuwe geloof en de activiteiten, zoals bezoeken aan religieuze bijeenkomsten die een persoon onderneemt binnen de nieuwe geloofsovertuiging en het effect van de veranderingen. De verklaringen van de vreemdeling over deze drie elementen moeten steeds worden bezien in hun onderlinge samenhang, maar ook in het licht van de overige omstandigheden, zoals de overige verklaringen van een vreemdeling. Dit betekent dat de IND een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling maakt, waarin alle informatie uit het dossier wordt betrokken en waarbij rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden, achtergrond en leeftijd van de vreemdeling. Primair wordt gekeken naar de eigen verklaringen van de vreemdeling, maar ook andere informatie in het dossier (zoals verklaringen van derde partijen) wordt betrokken. Als een vreemdeling voortborduurt op een eerder ongeloofwaardig bevonden bekering, rust er een zwaardere bewijslast op de vreemdeling om de bekering alsnog geloofwaardig te maken, zoals blijkt uit werkinstructie 2022/3. De vreemdeling moet daarom inzichtelijk maken hoe en waarom hij of zij tot (voortzetting van) de bekering is gekomen en hoe dit proces is verlopen. Daarnaast heeft de Afdeling in haar uitspraak van 12 mei 2021 onder meer overwogen dat het verweerder vrij staat om bij zijn beoordeling een doorslaggevend gewicht toe te kennen aan ontoereikende verklaringen van een vreemdeling over de motieven voor en het proces van bekering. Anders dan voorheen wordt wel verlangd dat verweerder kenbaar moet motiveren wat hij van de verklaringen van een vreemdeling over de overige twee elementen (kennis van het geloof en de activiteiten) vindt en waarom die verklaringen diens ontoereikende verklaringen over het eerste element niet kunnen compenseren.
5.1.1Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd waarom de verklaringen die eiser tijdens het opvolgende gehoor heeft afgelegd niet tot de conclusie leiden dat er sprake is van een verdieping van eisers gestelde bekering tot het christendom. Ook niet indien die verklaringen worden bezien tegen de achtergrond van de door eiser in deze opvolgende asielprocedure overgelegde schriftelijk verklaringen van derden en andere stukken. De rechtbank licht dat oordeel hieronder toe.
5.1.2Het is aan de vreemdeling om door middel van het afleggen van verklaringen geloofwaardig te maken dat sprake is van een oprechte verdieping in het christendom. Verweerder heeft gevraagd naar de gestelde verdieping in het christendom, maar eiser concretiseert met de enkele stellingen dat de Bijbelstudie hem effectief helpt en dat God hem – kort samengevat – een goed gevoel geeft en hij extra kennis en rust door de Bijbelstudie heeft gekregen niet hoe zijn geloof is verdiept. Verweerder heeft dan ook niet ten onrechte geconcludeerd dat eiseres verklaringen blijven steken in oppervlakkige bewoordingen.
5.1.3De door eiser overgelegde verklaringen van kerkelijke instanties maken niet dat verweerder deze – in weerwil van eisers eigen verklaringen over de gestelde bekering en verdieping in het christendom – alsnog aannemelijk moet vinden. Los van dat van eiser zelf verwacht mag worden dat hij overtuigende verklaringen aflegt over zijn bekering en verdieping in het christendom, overtuigen de overgelegde verklaringen van die personen of instanties ook op zichzelf niet. Ten eerste niet omdat deze verklaringen zijn opgesteld op verzoek van eiser waardoor aan die verklaringen minder gewicht toekomt dan wanneer die niet op verzoek van eiser zouden zijn opgesteld. Ten tweede niet omdat uit de verklaringen niet blijkt dat eiser zich daadwerkelijk heeft verdiept in het christendom. Uit de brieven van [# 1], [# 2] en de [# 3] blijkt enkel dat eiser heeft deelgenomen aan activiteiten in de kerk, maar niet dat of hoe het gestelde geloof van eiser zich zou hebben verdiept.
5.1.4Met betrekking tot eisers kerkelijke activiteiten overweegt de rechtbank verder dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat aan die activiteiten niet de waarde kan worden gehecht die eiser daaraan wenst te hechten, omdat deelname aan bijvoorbeeld kerkbijeenkomsten op zichzelf nog niet de bekering of verdieping van het christendom aannemelijk maakt. Met deelname aan die activiteiten laat eiser wel zien dat hij zich inspant of heeft ingespannen voor de betreffende instanties, maar niet of hij dat doet of heeft gedaan vanuit een (diepgaande) religieuze overtuiging. Datzelfde geldt voor het feit dat eiser zich heeft laten dopen.
5.1.5Ten aanzien van eisers stelling dat verweerder geen kennisvragen aan hem heeft gesteld en verweerder eisers toegenomen kennis over het christendom onvoldoende bij de beoordeling heeft betrokken, overweegt de rechtbank het volgende.
In het bestreden besluit heeft verweerder ook ten aanzien van de door eiser vergaarde kennis over het christendom overwogen dat uit hetgeen eiser daarover bij het opvolgende gehoor heeft verklaard niet blijkt van een diepgaande overtuiging. In het besluit licht verweerder dit standpunt echter niet toe aan de hand van voorbeelden van aan eiser gestelde kennisvragen en zijn antwoorden daarop. Eerst in het verweerschrift en ter zitting nader heeft verweerder geduid welke kennisvragen zijn gesteld aan eiser. Dit gebrek aan het besluit is een motiveringsgebrek. De rechtbank zal dat gebrek echter passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awben legt hieronder uit waarom zij dat doet.
In het gehoor zijn weliswaar slechts enkele specifieke kennisvragen gesteld aan eiser, zoals de vraag waarom het verschonen van eisers zonden middels doop persoonlijk zo belangrijk is voor eiser. Ook heeft verweerder wat summier de antwoorden op de kennisvragen betrokken in de besluitvorming, maar die antwoorden kunnen niet opwegen tegen het feit dat eiser ook volgens de rechtbank geen overtuigende verklaringen heeft afgelegd over de gestelde verdieping in en zijn kennis van het christendom. Dit terwijl eiser, zo blijkt uit het verslag van het opvolgende gehoor, voldoende gelegenheid heeft gehad om in zijn antwoorden op alle vragen zijn gestelde toegenomen kennis te kunnen verwerken. Dit geldt temeer tegen de achtergrond van het toetsingskader en de verzwaarde bewijslast bij opvolgende aanvragen. Daar komt nog bij dat verweerder in het verweerschrift heeft toegelicht dat eiser, ook volgens de rechtbank, niet alle hem gestelde kennisvragen overtuigend heeft kunnen beantwoorden. Als voorbeeld heeft verweerder hierbij terecht genoemd eisers antwoorden op de vragen aan welk Bijbelverhaal hij de meeste waarde hecht en welke voor eiser het mooiste of belangrijkste liedje is dat in de kerk wordt gezongen.
5.1.6De rechtbank is voorts van oordeel dat eiser ook met het, eerst in beroep, bieden van inzicht in zijn Instagram accounts niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich heeft verdiept in het christendom. Verweerder heeft hierover in het verweerschrift terecht opgemerkt dat eisers naam niet voorkomt op (berichten op) het Instagram-account met de naam ‘[# 4]’. Ook heeft verweerder terecht opgemerkt dat eiser op het Instagram-account waarop eisers naam wel voorkomt het geloof uitdraagt, maar dat eiser daarover tijdens het opvolgende gehoor niet heeft verklaard en hiervan pas in beroep bewijsstukken heeft overgelegd. Onder deze omstandigheden kan aan het posten door eiser van berichten op Instagram met een christelijk religieuze inhoud niet de waarde worden gehecht die eiser daaraan gehecht wil zien en kunnen die posts de gestelde bekering niet alsnog geloofwaardig maken.
6. De conclusie is dat verweerder niet ten onrechte de bekering en verdieping in het christelijke geloof van eiser ongeloofwaardig heeft geacht.
Heeft eiser aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Iran een reëel risico op een met artikel 3 EVRM strijdige behandeling loopt, ook als zijn gestelde bekering niet geloofwaardig is?7. Met betrekking tot wat eiser heeft aangevoerd over de monitoring door de Iraanse autoriteiten van eisers christelijke activiteiten in Nederland, overweegt de rechtbank als volgt. Nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk bekeerd is tot het christendom, mag van eiser verwacht worden dat hij de berichten op de sociale media accounts verwijdert waaruit van die gestelde bekering zou kunnen blijken. Daar komt bij dat verweerder heeft gesteld dat uit algemene informatie uit openbare bronnen blijkt dat Iraniërs bij terugkomst een verklaring kunnen ondertekenen dat zij hebben gelogen over hun gestelde bekering tot het christendom waardoor de persoon geen risico loopt bij de autoriteiten. Nu is vastgesteld dat eisers bekering tot het christendom niet geloofwaardig is, mag van hem worden verwacht dat hij deze verklaring ondertekent bij terugkeer naar Iran. Dit is door eiser niet betwist. De verwijzing naar de uitspraak van het Britse Upper Tribunal van 20 februari 2022 leidt niet tot een ander oordeel nu deze uitspraak ziet op de risico’s bij terugkeer voor vreemdelingen waarvan de bekering geloofwaardig is geacht. Daar is in het geval van eiser geen sprake van.
De hierboven opgeworpen rechtsvraag wordt door de rechtbank dus ontkennend beantwoord. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder niet ten onrechte de homoseksuele geaardheid van eiser ongeloofwaardig geacht?
8. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eisers verklaringen tijdens het opvolgende gehoor over zijn gestelde homoseksuele geaardheid niet geloofwaardig kunnen worden geacht. In de eerder vermelde uitspraak van 16 mei 2019 is door de rechtbank al getoetst of verweerder eisers eerdere verklaringen hierover niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft gevonden. Die beoordeling is niet in eisers voordeel uitgevallen en eiser heeft bij zijn opvolgende aanvraag geen zodanig overtuigende verklaringen over zijn gestelde homoseksuele geaardheid afgelegd dat die een ander licht werpen op de juistheid van de beoordeling van zijn verklaringen daarover tijdens de eerste asielprocedure. Eiser heeft bij de opvolgende aanvraag slechts summiere verklaringen afgelegd over zijn gestelde homoseksuele geaardheid. Die verklaringen werpen geen nieuw licht op de eerdere beoordeling. Datzelfde geldt voor de verklaringen van derden die eiser ter staving van zijn gestelde seksuele geaardheid heeft overgelegd. Die verklaringen overtuigen niet, in die zin dat daaruit niet is af te leiden dat eiser daadwerkelijk homoseksueel is. In dit verband heeft verweerder ook bij de beoordeling kunnen betrekken dat de verklaringen zijn opgesteld op verzoek van eiser zelf en de personen of instanties niet zijn aan te merken als deskundigen op het gebied van beoordeling van geloofwaardigheid van eisers gestelde seksuele geaardheid. Ook eisers bezoeken aan COC en Secret Garden zijn onvoldoende om die geaardheid te staven. Een bezoek aan die gelegenheden zegt op zichzelf immers onvoldoende of de wens om die gelegenheden te bezoeken daadwerkelijk voortkomt uit de wens om uiting te geven aan homoseksuele geaardheid.
9. De conclusie is dat verweerder niet ten onrechte de homoseksuele geaardheid van eiser ongeloofwaardig heeft geacht. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Het beroep is ongegrond. Hoewel het bestreden besluit, zoals blijkt uit rechtsoverweging 5.1.5, een motiveringsgebrek kent en de rechtbank dat gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb heeft gepasseerd zal de rechtbank verweerder hiervoor niet veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Daarvoor vindt de rechtbank het gebrek, in het licht van alle andere overwegingen waarop het bestreden besluit rust, te klein.
11. Omdat de rechtbank beslist over het beroep van eiser, is er geen reden meer om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden af.