ECLI:NL:RBDHA:2022:6951

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
NL22.6207 en NL22.6208
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraanse eiser op basis van ongeloofwaardige bekering tot het christendom en homoseksuele geaardheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvraag van een Iraanse eiser die zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De rechtbank heeft geoordeeld dat de aanvraag kennelijk ongegrond is, omdat de eiser niet overtuigend heeft aangetoond dat hij zich daadwerkelijk heeft bekeerd tot het christendom en dat hij homoseksueel is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de eiser over zijn bekering en seksuele geaardheid niet geloofwaardig zijn, en dat de door hem overgelegde documenten en verklaringen van derden onvoldoende bewijs leveren voor zijn claims. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de aanwezigheid van een beëdigde registertolk tijdens het gehoor niet voldoende garantie biedt voor een correcte vertaling, en dat de eiser niet heeft aangetoond op welke punten de vertaling wezenlijk afwijkt van zijn bedoelingen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak benadrukt de zware bewijslast die op de eiser rust, vooral gezien de eerdere afwijzing van zijn asielaanvraag en de ongeloofwaardigheid van zijn verklaringen in eerdere procedures.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.6207 (beroep)
NL22.6208 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser], eiser/verzoeker, hierna: eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Radema).

ProcesverloopIn het besluit van 5 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om verweerder te verbieden hem uit te zetten totdat op het beroep is beslist.
Verweerder heeft op 10 mei 2022 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening, op 13 mei 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam 1]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Iraanse nationaliteit. Eiser heeft op 3 augustus 2018 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Deze aanvraag is op 17 augustus 2018 afgewezen door verweerder. De rechtbank heeft het door eiser hiertegen ingestelde beroep bij uitspraak van 16 mei 2019 [1] ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder niet ten onrechte de gestelde bekering tot het christendom en de afvalligheid van eiser ongeloofwaardig heeft geacht, evenals eisers gestelde homoseksuele geaardheid. De Afdeling [2] heeft het hoger beroep hiertegen niet-ontvankelijk verklaard op 20 juni 2019 [3] . Daarmee is het besluit in rechte vast komen te staan.
1.2
Eiser heeft op 13 augustus 2021 de onderhavige asielaanvraag ingediend. Eiser heeft ten aanzien van zijn gestelde verdieping in het christendom een doopcertificaat, screenshots van de doop en verschillende verklaringen van derden overgelegd. Daarnaast heeft eiser ten aanzien van zijn gestelde homoseksuele geaardheid een drietal verklaringen van derden overgelegd. Eiser heeft in de beroepsfase nog een aantal documenten overgelegd, namelijk screenshots van berichten op Instagram en reacties hierop (inclusief vertaling), een tweede verklaring van [naam 2] en een verklaring van en Whatsappgesprekken met [naam 3] van de Protestantse Gemeente Roermond.
Verweerders besluit
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder gelooft de bekering tot het christendom en de homoseksuele geaardheid van eiser nog steeds niet. Dat motiveert verweerder, samengevat, als volgt.
2.1
Ten aanzien van de gestelde bekering stelt verweerder voorop dat in de vorige asielprocedure al in rechte is vast komen te staan dat eisers bekering niet geloofwaardig is. Dit doet op zichzelf al afbreuk aan de gestelde verdieping van het christelijke geloof. Uit werkinstructie 2022/3 blijkt dat er een zwaardere bewijslast op eiser ligt als er wordt voortgeborduurd op een eerder ongeloofwaardig geachte bekering. De overgelegde stukken geven geen aanleiding tot een ander oordeel dan verwoord in het eerder genomen besluit. Eiser dient zelf overtuigende verklaringen af te leggen over zijn verdieping in het christendom en de overgelegde verklaringen kunnen niet op voorhand worden beschouwd als verklaringen waarvan de inhoud juist is. Ook de overgelegde verklaringen van derden overtuigen op zichzelf niet en dragen minder gewicht nu ze zijn opgesteld op verzoek van eiser en er niet uit blijkt dat en hoe eiser zich heeft verdiept in het christelijke geloof. Eisers doopcertificaat en de screenshots van (de getuigenis van) de doop tonen eisers gestelde verdieping in het christelijke geloof niet aan en konden al eerder worden ingebracht. Ook eisers activiteiten als hulpkoster en admin zien niet op religieuze taken waaruit blijkt dat hij zich verdiept heeft in het christendom. Eisers eigen verklaringen in het gehoor opvolgende aanvraag zijn niet concreet en blijven steken in oppervlakkigheden. Eisers verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 12 mei 2021 [4] kan niet tot een ander oordeel leiden nu eiser zijn gestelde afvalligheid enkel koppelt aan zijn ongeloofwaardig geachte bekering. Van eiser mag verwacht worden dat hij zich terughoudend opstelt bij terugkeer naar Iran.
2.1
Ten aanzien van eisers gestelde homoseksuele geaardheid stelt verweerder eveneens voorop dat dit in de vorige asielprocedure ongeloofwaardig is geacht en dat dit in rechte vast staat. De door eiser bij deze opvolgende aanvraag overgelegde schriftelijke verklaringen van instanties of personen zijn geen deskundigenverklaringen. Het feit dat zij betrokken zijn bij LHBTI-organisaties maakt dat niet anders. Daar komt bij dat deze verklaringen zijn opgesteld op verzoek van eiser. Dit doet afbreuk doet aan de betrouwbaarheid en de objectiviteit van de verklaringen, nu deze personen niet kunnen worden aangemerkt als onafhankelijke bronnen. Ook het bezoeken en deelnemen door eiser aan activiteiten bij COC en Secret Garden zijn geen onderbouwing voor eisers gestelde homoseksuele geaardheid. De door eiser tijdens het opvolgende gehoor afgelegde verklaringen over die bezoeken en deelnames werpen geen ander licht op de eerdere beoordeling van de seksuele gerichtheid. Eiser heeft alleen summier verklaard dat hij zich prettig voelt bij LHBTI-organisaties en dat er meer bekend moet worden over LHBTI.
Beroepsgronden
3. Eiser voert, samengevat, daartegen het volgende aan.
3.1
Het gehoor opvolgende aanvraag is onvoldoende geweest voor verweerder om tot een nader oordeel in de zaak te komen. Eiser had aanvullend gehoord moeten worden. Daarnaast was de verslaglegging niet goed. Dat er een registertolk aanwezig was bij het gehoor biedt geen garantie voor een correcte vertaling.
3.2
Verweerder vindt ten onrechte eisers verdieping in het christelijke geloof ongeloofwaardig. Bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van eisers verklaringen daarover heeft verweerder ten onrechte geen of onvoldoende waarde gehecht aan eisers kennis over het christendom, zijn kerkelijke activiteiten en verklaringen van derden over zijn bekering. Verweerder heeft daarmee in strijd gehandeld met de uitspraak van de Afdeling van 12 mei 2021 [5] en had nader moeten motiveren over de verklaringen van derden over eisers bekering. Uit de overgelegde verklaringen volgt zijn verdieping in het christelijke geloof omdat blijkt dat eiser regelmatig naar de kerk gaat en Bijbelstudies volgt. Zelfs als verweerder eisers bekering tot het christendom niet geloofwaardig acht, leidt het land gebonden beleid van Iran ertoe dat niet voorbij kan worden gegaan aan de groepen mensen ten aanzien van wie in elk geval systematische vervolging wordt aangenomen. De autoriteiten van Iran monitoren christelijke activiteiten, waardoor het hoogst waarschijnlijk is dat zij op de hoogte zijn van eisers activiteiten en hem zullen vervolgen. Nu hij geen paspoort meer heeft, zal eiser bij terugkeer naar Iran opgehouden en ondervraagd worden. Eiser verwijst hiervoor naar meerdere mensenrechtenrapporten, het algemeen ambtsbericht van Iran van februari 2021, de uitspraak van het Britse Upper Tribunal van 20 februari 2020 [6] en de uitspraken van rechtbank Rotterdam van 8 maart 2021 [7] en rechtbank Den Bosch van 8 maart 2021 [8] .
3.3
Tot slot voert eiser aan dat verweerder ten onrechte zijn homoseksuele geaardheid ongeloofwaardig acht en geen of te weinig waarde aan de hiertoe overgelegde verklaringen hecht. Dat de personen bekend zijn met eiser maakt de verklaringen niet onbetrouwbaar, er is geen sprake van een bijzondere afhankelijkheidsrelatie.
Beoordeling door de rechtbank
Heeft het gehoor opvolgende aanvraag op een voldoende en zorgvuldige wijze plaatsgevonden?
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling. Eisers beroepsgrond dat het gehoor opvolgende aanvraag dan wel de verslaglegging daarvan onvoldoende was om tot een goed oordeel te kunnen komen over de geloofwaardigheid van eiseres verklaringen over zijn gestelde bekering en homoseksualiteit, slaagt niet. Daarbij vindt de rechtbank in de eerste plaats van belang dat verweerder tijdens het gehoor opvolgende aanvraag gebruik heeft gemaakt van een (beëdigde) registertolk. Dit is misschien geen (absolute) garantie voor een correcte vertaling maar als eiser meent dat er sprake is geweest van onjuiste vertalingen, ligt het op zijn weg om nader toe te lichten op welke punten de vertaling wezenlijk afwijkt van hetgeen eiser heeft bedoeld te verklaren. Dat heeft eiser niet gedaan.
Wel heeft eisers gemachtigde op zitting een paar voorbeelden uit het opvolgend gehoor benoemd waaruit is op te maken dat de vertaling of verslaglegging van eisers verklaringen niet op alle punten even zorgvuldig en duidelijk is geweest. De rechtbank ziet echter geen grond voor het oordeel dat die verslaglegging zo onzorgvuldig is gedaan dat dit van invloed is geweest op de beoordeling van eisers verklaringen met betrekking tot zijn gestelde verdieping in het christendom en zijn gestelde homoseksuele geaardheid. Bovendien heeft verweerder in reactie op de door eiser genoemde voorbeelden terecht opgemerkt dat hetgeen eiser bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van zijn verklaringen wordt tegengeworpen niet is terug te leiden tot de genoemde vertaalfouten dan wel fouten in de verslaglegging. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder niet ten onrechte de bekering en verdieping in het christelijke geloof van eiser ongeloofwaardig geacht?
5. De rechtbank stelt vast dat uit werkinstructie 2019/18 volgt dat verweerder zich richt op drie elementen om de geloofwaardigheid van een bekering in het kader van een asielaanvraag te kunnen toetsen, te weten de motieven voor en het proces van bekering, de kennis van het nieuwe geloof en de activiteiten, zoals bezoeken aan religieuze bijeenkomsten die een persoon onderneemt binnen de nieuwe geloofsovertuiging en het effect van de veranderingen. De verklaringen van de vreemdeling over deze drie elementen moeten steeds worden bezien in hun onderlinge samenhang, maar ook in het licht van de overige omstandigheden, zoals de overige verklaringen van een vreemdeling. Dit betekent dat de IND een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling maakt, waarin alle informatie uit het dossier wordt betrokken en waarbij rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden, achtergrond en leeftijd van de vreemdeling. Primair wordt gekeken naar de eigen verklaringen van de vreemdeling, maar ook andere informatie in het dossier (zoals verklaringen van derde partijen) wordt betrokken. Als een vreemdeling voortborduurt op een eerder ongeloofwaardig bevonden bekering, rust er een zwaardere bewijslast op de vreemdeling om de bekering alsnog geloofwaardig te maken, zoals blijkt uit werkinstructie 2022/3. De vreemdeling moet daarom inzichtelijk maken hoe en waarom hij of zij tot (voortzetting van) de bekering is gekomen en hoe dit proces is verlopen. Daarnaast heeft de Afdeling in haar uitspraak van 12 mei 2021 onder meer overwogen dat het verweerder vrij staat om bij zijn beoordeling een doorslaggevend gewicht toe te kennen aan ontoereikende verklaringen van een vreemdeling over de motieven voor en het proces van bekering. Anders dan voorheen wordt wel verlangd dat verweerder kenbaar moet motiveren wat hij van de verklaringen van een vreemdeling over de overige twee elementen (kennis van het geloof en de activiteiten) vindt en waarom die verklaringen diens ontoereikende verklaringen over het eerste element niet kunnen compenseren.
5.1.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd waarom de verklaringen die eiser tijdens het opvolgende gehoor heeft afgelegd niet tot de conclusie leiden dat er sprake is van een verdieping van eisers gestelde bekering tot het christendom. Ook niet indien die verklaringen worden bezien tegen de achtergrond van de door eiser in deze opvolgende asielprocedure overgelegde schriftelijk verklaringen van derden en andere stukken. De rechtbank licht dat oordeel hieronder toe.
5.1.2
Het is aan de vreemdeling om door middel van het afleggen van verklaringen geloofwaardig te maken dat sprake is van een oprechte verdieping in het christendom. Verweerder heeft gevraagd naar de gestelde verdieping in het christendom, maar eiser concretiseert met de enkele stellingen dat de Bijbelstudie hem effectief helpt en dat God hem – kort samengevat – een goed gevoel geeft en hij extra kennis en rust door de Bijbelstudie heeft gekregen niet hoe zijn geloof is verdiept. Verweerder heeft dan ook niet ten onrechte geconcludeerd dat eiseres verklaringen blijven steken in oppervlakkige bewoordingen.
5.1.3
De door eiser overgelegde verklaringen van kerkelijke instanties maken niet dat verweerder deze – in weerwil van eisers eigen verklaringen over de gestelde bekering en verdieping in het christendom – alsnog aannemelijk moet vinden. Los van dat van eiser zelf verwacht mag worden dat hij overtuigende verklaringen aflegt over zijn bekering en verdieping in het christendom, overtuigen de overgelegde verklaringen van die personen of instanties ook op zichzelf niet. Ten eerste niet omdat deze verklaringen zijn opgesteld op verzoek van eiser waardoor aan die verklaringen minder gewicht toekomt dan wanneer die niet op verzoek van eiser zouden zijn opgesteld. Ten tweede niet omdat uit de verklaringen niet blijkt dat eiser zich daadwerkelijk heeft verdiept in het christendom. Uit de brieven van [# 1], [# 2] en de [# 3] blijkt enkel dat eiser heeft deelgenomen aan activiteiten in de kerk, maar niet dat of hoe het gestelde geloof van eiser zich zou hebben verdiept.
5.1.4
Met betrekking tot eisers kerkelijke activiteiten overweegt de rechtbank verder dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat aan die activiteiten niet de waarde kan worden gehecht die eiser daaraan wenst te hechten, omdat deelname aan bijvoorbeeld kerkbijeenkomsten op zichzelf nog niet de bekering of verdieping van het christendom aannemelijk maakt. Met deelname aan die activiteiten laat eiser wel zien dat hij zich inspant of heeft ingespannen voor de betreffende instanties, maar niet of hij dat doet of heeft gedaan vanuit een (diepgaande) religieuze overtuiging. Datzelfde geldt voor het feit dat eiser zich heeft laten dopen.
5.1.5
Ten aanzien van eisers stelling dat verweerder geen kennisvragen aan hem heeft gesteld en verweerder eisers toegenomen kennis over het christendom onvoldoende bij de beoordeling heeft betrokken, overweegt de rechtbank het volgende.
In het bestreden besluit heeft verweerder ook ten aanzien van de door eiser vergaarde kennis over het christendom overwogen dat uit hetgeen eiser daarover bij het opvolgende gehoor heeft verklaard niet blijkt van een diepgaande overtuiging. In het besluit licht verweerder dit standpunt echter niet toe aan de hand van voorbeelden van aan eiser gestelde kennisvragen en zijn antwoorden daarop. Eerst in het verweerschrift en ter zitting nader heeft verweerder geduid welke kennisvragen zijn gesteld aan eiser. Dit gebrek aan het besluit is een motiveringsgebrek. De rechtbank zal dat gebrek echter passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb [9] en legt hieronder uit waarom zij dat doet.
In het gehoor zijn weliswaar slechts enkele specifieke kennisvragen gesteld aan eiser, zoals de vraag waarom het verschonen van eisers zonden middels doop persoonlijk zo belangrijk is voor eiser. Ook heeft verweerder wat summier de antwoorden op de kennisvragen betrokken in de besluitvorming, maar die antwoorden kunnen niet opwegen tegen het feit dat eiser ook volgens de rechtbank geen overtuigende verklaringen heeft afgelegd over de gestelde verdieping in en zijn kennis van het christendom. Dit terwijl eiser, zo blijkt uit het verslag van het opvolgende gehoor, voldoende gelegenheid heeft gehad om in zijn antwoorden op alle vragen zijn gestelde toegenomen kennis te kunnen verwerken. Dit geldt temeer tegen de achtergrond van het toetsingskader en de verzwaarde bewijslast bij opvolgende aanvragen. Daar komt nog bij dat verweerder in het verweerschrift heeft toegelicht dat eiser, ook volgens de rechtbank, niet alle hem gestelde kennisvragen overtuigend heeft kunnen beantwoorden. Als voorbeeld heeft verweerder hierbij terecht genoemd eisers antwoorden op de vragen aan welk Bijbelverhaal hij de meeste waarde hecht en welke voor eiser het mooiste of belangrijkste liedje is dat in de kerk wordt gezongen.
5.1.6
De rechtbank is voorts van oordeel dat eiser ook met het, eerst in beroep, bieden van inzicht in zijn Instagram accounts niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich heeft verdiept in het christendom. Verweerder heeft hierover in het verweerschrift terecht opgemerkt dat eisers naam niet voorkomt op (berichten op) het Instagram-account met de naam ‘[# 4]’. Ook heeft verweerder terecht opgemerkt dat eiser op het Instagram-account waarop eisers naam wel voorkomt het geloof uitdraagt, maar dat eiser daarover tijdens het opvolgende gehoor niet heeft verklaard en hiervan pas in beroep bewijsstukken heeft overgelegd. Onder deze omstandigheden kan aan het posten door eiser van berichten op Instagram met een christelijk religieuze inhoud niet de waarde worden gehecht die eiser daaraan gehecht wil zien en kunnen die posts de gestelde bekering niet alsnog geloofwaardig maken.
6. De conclusie is dat verweerder niet ten onrechte de bekering en verdieping in het christelijke geloof van eiser ongeloofwaardig heeft geacht.
Heeft eiser aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Iran een reëel risico op een met artikel 3 EVRM strijdige behandeling loopt, ook als zijn gestelde bekering niet geloofwaardig is?7. Met betrekking tot wat eiser heeft aangevoerd over de monitoring door de Iraanse autoriteiten van eisers christelijke activiteiten in Nederland, overweegt de rechtbank als volgt. Nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk bekeerd is tot het christendom, mag van eiser verwacht worden dat hij de berichten op de sociale media accounts verwijdert waaruit van die gestelde bekering zou kunnen blijken. Daar komt bij dat verweerder heeft gesteld dat uit algemene informatie uit openbare bronnen blijkt dat Iraniërs bij terugkomst een verklaring kunnen ondertekenen dat zij hebben gelogen over hun gestelde bekering tot het christendom waardoor de persoon geen risico loopt bij de autoriteiten. Nu is vastgesteld dat eisers bekering tot het christendom niet geloofwaardig is, mag van hem worden verwacht dat hij deze verklaring ondertekent bij terugkeer naar Iran. Dit is door eiser niet betwist. De verwijzing naar de uitspraak van het Britse Upper Tribunal van 20 februari 2022 leidt niet tot een ander oordeel nu deze uitspraak ziet op de risico’s bij terugkeer voor vreemdelingen waarvan de bekering geloofwaardig is geacht. Daar is in het geval van eiser geen sprake van.
De hierboven opgeworpen rechtsvraag wordt door de rechtbank dus ontkennend beantwoord. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder niet ten onrechte de homoseksuele geaardheid van eiser ongeloofwaardig geacht?
8. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eisers verklaringen tijdens het opvolgende gehoor over zijn gestelde homoseksuele geaardheid niet geloofwaardig kunnen worden geacht. In de eerder vermelde uitspraak van 16 mei 2019 is door de rechtbank al getoetst of verweerder eisers eerdere verklaringen hierover niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft gevonden. Die beoordeling is niet in eisers voordeel uitgevallen en eiser heeft bij zijn opvolgende aanvraag geen zodanig overtuigende verklaringen over zijn gestelde homoseksuele geaardheid afgelegd dat die een ander licht werpen op de juistheid van de beoordeling van zijn verklaringen daarover tijdens de eerste asielprocedure. Eiser heeft bij de opvolgende aanvraag slechts summiere verklaringen afgelegd over zijn gestelde homoseksuele geaardheid. Die verklaringen werpen geen nieuw licht op de eerdere beoordeling. Datzelfde geldt voor de verklaringen van derden die eiser ter staving van zijn gestelde seksuele geaardheid heeft overgelegd. Die verklaringen overtuigen niet, in die zin dat daaruit niet is af te leiden dat eiser daadwerkelijk homoseksueel is. In dit verband heeft verweerder ook bij de beoordeling kunnen betrekken dat de verklaringen zijn opgesteld op verzoek van eiser zelf en de personen of instanties niet zijn aan te merken als deskundigen op het gebied van beoordeling van geloofwaardigheid van eisers gestelde seksuele geaardheid. Ook eisers bezoeken aan COC en Secret Garden zijn onvoldoende om die geaardheid te staven. Een bezoek aan die gelegenheden zegt op zichzelf immers onvoldoende of de wens om die gelegenheden te bezoeken daadwerkelijk voortkomt uit de wens om uiting te geven aan homoseksuele geaardheid.
9. De conclusie is dat verweerder niet ten onrechte de homoseksuele geaardheid van eiser ongeloofwaardig heeft geacht. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Hoewel het bestreden besluit, zoals blijkt uit rechtsoverweging 5.1.5, een motiveringsgebrek kent en de rechtbank dat gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb heeft gepasseerd zal de rechtbank verweerder hiervoor niet veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Daarvoor vindt de rechtbank het gebrek, in het licht van alle andere overwegingen waarop het bestreden besluit rust, te klein.
11. Omdat de rechtbank beslist over het beroep van eiser, is er geen reden meer om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden af.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter en voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.N.F. van der Gouw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL18.15356.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Zaaknummer 201904032/1/V2.
6.PS (Christianity-risk) Iran CG [2020] UKUT 00046 (IAC).
7.Zaaknummer NL21.1476.
8.Zaaknummer NL20.8461.
9.Algemene wet bestuursrecht.