ECLI:NL:RBDHA:2022:6947

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
NL22.6901
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod van Albanese staatsburger

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2022 uitspraak gedaan in een beroep van een Albanese eiser tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod dat door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. Het terugkeerbesluit en het inreisverbod waren op 8 april 2022 aan de eiser opgelegd, waarbij verweerder stelde dat er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De eiser, die niet op de zitting verscheen, had eerder aangegeven dat hij rechtmatig Nederland was binnengekomen met een Albanees biometrisch paspoort en dat hij gebruik had gemaakt van zijn circulatierecht. Echter, de rechtbank oordeelde dat de eiser op 17 april 2022 naar Albanië was uitgezet, waardoor het terugkeerbesluit zijn werking had verloren en het beroep tegen dit besluit niet-ontvankelijk was.

De rechtbank beoordeelde vervolgens het beroep tegen het inreisverbod. De rechtbank concludeerde dat de eiser zich niet aan de voorwaarden van de Schengengrenscode had gehouden, omdat hij met de intentie om illegaal naar het Verenigd Koninkrijk te reizen Nederland was binnengekomen. Dit betekende dat de eiser geen rechtmatig verblijf had en zich niet had gehouden aan de meldplicht. De rechtbank oordeelde dat de zware gronden die aan het inreisverbod ten grondslag lagen, terecht waren en dat er voldoende risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep tegen het terugkeerbesluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het inreisverbod ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door rechter K. Verschueren, in aanwezigheid van griffier R. Ben Sellam, en werd openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.6901

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser,

V-nummer: [Nummer],
(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. E. van Hoof).

Procesverloop

Bij besluit van 8 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 16 juni 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [Geboortedatum] en bezit de Albanese nationaliteit.
2. Bij het bestreden besluit is aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar uitgevaardigd. Verweerder heeft overwogen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
 3
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
 3
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken.
En als lichte gronden [2] heeft verweerder vermeld dat eiser:
 4
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
 4
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
 4
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser voert aan dat de zware gronden 3a en 3b ten onrechte zijn tegengeworpen. Eiser is Nederland rechtmatig binnengekomen met een Albanees biometrisch paspoort. Op basis van zijn paspoort had eiser het recht om gedurende de vrije termijn in het Schengengebied te reizen en verblijven. Eiser stelt gebruik te hebben gemaakt van het circulatierecht dat hem als Albanees staatsburger toekomt nu hij niet visumplichtig is en dat het recht pas is komen te vervallen op het moment dat hij de poging deed om illegaal uit te reizen naar het Verenigd Koninkrijk (VK). Daarna zou eiser nog een vrije termijn van drie dagen hebben om zich te melden bij de Nederlandse autoriteiten. Verweerder heeft daarnaast de loutere intentie van eiser om naar het VK te gaan om werk te zoeken niet mogen tegenwerpen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Gebleken is dat eiser op 17 april 2022 is uitgezet naar Albanië. Daardoor heeft het terugkeerbesluit zijn werking verloren. De rechtbank is van oordeel dat eiser om die reden geen procesbelang meer heeft bij een rechtmatigheidstoets van het terugkeerbesluit. Het beroep, voor zover gericht tegen het terugkeerbesluit, is dan ook nietontvankelijk.
5. Eiser heeft wel procesbelang bij de beoordeling van zijn beroep tegen het bestreden besluit voor zover dat zich richt tegen het aan hem uitgevaardigde inreisverbod. Nu het inreisverbod op grond van artikel 66a, eerste lid en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) is uitgevaardigd, beoordeelt de rechtbank of verweerder niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
6. Uit het bestreden besluit en de verklaringen van eiser blijkt dat eiser is aangetroffen in een trailer van een vrachtwagen, op het terrein van Cro-Ports te Rotterdam. Eiser bleek niet in het bezit te zijn van een visum dat recht geeft op grensoverschrijding naar het VK. Uit de verklaringen van eiser [3] volgt dat hij al voor zijn aankomst in Nederland de intentie had om op illegale wijze uit te reizen naar het VK. Volgens zijn verklaringen is eiser in Duitsland in een trailer van een vrachtwagen gestapt en is hij naar Nederland gekomen in deze trailer, met de intentie door te reizen naar het VK. Gelet op het korte verblijf in Nederland, de verklaringen van eiser en de wijze waarop hij probeerde om naar het VK te reizen, mocht verweerder aannemen dat eiser het Schengengebied is ingereisd met de bedoeling om illegaal uit te reizen naar het VK. Door in te reizen met dat doel, heeft eiser niet voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Schengengrenscode genoemde voorwaarden. De vrije termijn als bedoeld in artikel 12 van de Vw is daarom nooit aangevangen. De rechtbank wijst op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 juni 2018 [4] waaruit dit ook volgt. Het voorgaande betekent dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen. Eiser had daardoor geen vrije termijn en geen rechtmatig verblijf. Het circulatierecht is immers niet bedoeld om illegaal te reizen. Eiser is aangetroffen in een trailer van een vrachtwagen, waarin hij zich had verstopt, met als doel illegaal door te reizen naar het VK. Door zo te handelen heeft eiser zich willens en wetens onttrokken aan grenscontroles. Gelet op het feit dat hij zich niet meer in de vrije termijn bevond en dus geen rechtmatig verblijf had, had hij zich onmiddellijk moeten melden bij binnenkomst in Nederland. Door niet te voldoen aan de meldplicht en zonder het vereiste visum naar het VK te (willen) reizen, heeft eiser zich onttrokken aan het toezicht op vreemdelingen. De rechtbank stelt vast dat de zware gronden 3a en 3b feitelijk juist zijn en terecht aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd.
7. Nu de zware gronden 3a en 3b terecht zijn tegengeworpen en de lichte gronden 4a, 4c en 4d niet zijn betwist, is voldoende gebleken dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht bepaald dat eiser onmiddellijk Nederland moet verlaten en heeft hij daarbij terecht tegen eiser een inreisverbod uitgevaardigd.
9. Het beroep, voor zover gericht tegen het inreisverbod, is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het terugkeerbesluit, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het inreisverbod, ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Verschueren, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3.Proces-verbaal van gehoor van 8 april 2022, p. 3 van 6.