In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die de Turkse nationaliteit bezit, heeft tegen het besluit van 15 juni 2022 beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep en heeft op 27 juni 2022 zijn beroepsgronden ingediend. Verweerder heeft op 30 juni 2022 een verweerschrift ingediend en de rechtbank heeft het onderzoek op 6 juli 2022 gesloten.
Eiser stelt dat hij geen rechtmatig verblijf meer heeft in Nederland, aangezien zijn verblijfsvergunning is ingetrokken en er een inreisverbod van 10 jaar is opgelegd. Hij voert aan dat de maatregel van bewaring ten onrechte is opgelegd en dat er prejudiciële vragen zijn gesteld die mogelijk gunstig kunnen zijn voor zijn beroepsprocedure. De rechtbank overweegt dat de gronden voor de maatregel niet zijn betwist en dat deze voldoende zijn om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat de oplegging en voortzetting van de maatregel rechtmatig zijn.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager en openbaar gemaakt op een later tijdstip. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.