ECLI:NL:RBDHA:2022:6939

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
NL22.12193
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring in het kader van de Verblijfsrichtlijn met betrekking tot rechtmatig verblijf van een Unieburger

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een eiser, die stelt de Kroatische nationaliteit te bezitten. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 29 mei 2022 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 6 juli 2022, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De eiser voerde aan dat de maatregel in strijd was met de Verblijfsrichtlijn, omdat hij als Unieburger beschermd diende te worden en niet ongewenst verklaard was.

De rechtbank overwoog dat de maatregel van bewaring niet in strijd was met de Verblijfsrichtlijn. Eiser had geen rechtmatig verblijf meer in Nederland op basis van het Unierecht, zoals vastgesteld in een beschikking van 23 november 2021. Eiser had een vertrektermijn van 28 dagen gekregen, maar had geen rechtsmiddelen aangewend tegen deze beschikking. De rechtbank concludeerde dat eiser voldoende gelegenheid had gehad om zijn vertrek te regelen en dat er geen bewijs was dat hij pogingen had ondernomen om de benodigde reisdocumenten te verkrijgen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Ook werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door rechter K.M. de Jager en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.12193

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser,

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. T. Sönmez),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.M.H.W. van Heerebeek).

Procesverloop

Bij besluit van 29 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Verweerder heeft de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 6 juli 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen N. Rasic. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Kroatische nationaliteit te bezitten.
2. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring in strijd is met de Verblijfsrichtlijn. [2] Eiser is een Unieburger en hij dient beschermd te worden. Eiser is niet ongewenst verklaard en hij is geen gevaar voor de nationale veiligheid. Verweerder moet eiser in de gelegenheid stellen om zijn vertrek in vrijheid te regelen. Eiser verwijst daarbij naar artikel 5, vierde lid, van de Verblijfsrichtlijn.
3. De maatregel van bewaring is niet in strijd met de Verblijfsrichtlijn. Bij beschikking van 23 november 2021 is vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf meer heeft in Nederland op grond van het Unierecht. Eiser heeft daarbij een vertrektermijn van 28 dagen gekregen. Deze beschikking is op 24 april 2022 aan eiser in persoon uitgereikt. Eiser heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend. Nadien heeft eiser tot in ieder geval 29 mei 2022 de gelegenheid gehad om zijn vertrek zelf te regelen. Niet is gesteld of gebleken dat eiser pogingen heeft gedaan om de vereiste reisdocumenten te verkrijgen en Nederland te verlaten. Gelet op de niet betwiste zware en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen, heeft verweerder eiser op goede gronden in bewaring gesteld.
4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Richtlijn 2004/38 (EG).