ECLI:NL:RBDHA:2022:6938

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
09/097293-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van bedrijfsinbraak met taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 15 juli 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van bedrijfsinbraken. De zaak betrof drie tenlasteleggingen, waarbij de verdachte samen met anderen goederen heeft weggenomen van verschillende bedrijven. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de feiten 1 en 3, maar het feit 2, dat plaatsvond tussen 15 en 18 oktober 2021 te Sassenheim, is bewezen verklaard. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij hij zich toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de recidive van de verdachte en zijn verslavingsproblematiek. De benadeelde partij [bedrijf 2] heeft een schadevergoeding gevorderd, waarvan de rechtbank een deel heeft toegewezen. De vordering van benadeelde partij [bedrijf 1] is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte van het feit waarop deze vordering betrekking heeft, is vrijgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/097293-22
Datum uitspraak: 15 juli 2022
Tegenspraak

(Verkort vonnis)

De rechtbank Den Haag heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

De terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 4 mei 2022 en 1 juli 2022.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. L. Rijsdam, is op de terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. B. Looijestijn heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 en 3 ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.

De tenlasteleggingAan de verdachte is ten laste gelegd dat:

1. hij, op of omstreeks 4 oktober 2021 te Katwijk tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een lasapparaat en/of een laskar en/of een lasmasker en/of een voetlift, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming;
2. hij, in of omstreeks de periode van 15 oktober 2021 tot en met 18 oktober 2021 te Sassenheim, gemeente Teylingen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een trap, stroomkabels, verlichting en/of diverse gereedschappen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, en/of inklimming;
3. hij, op of omstreeks 25 oktober 2021 te Katwijk tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, jerrycans motorolie, ruitenwisservloeistof en/of diverse gereedschappen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf 3] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming;

Vrijspraak

De rechtbank acht, net als de officier van justitie en de raadsvrouw, op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder de feiten 1 en 3 is ten laste gelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.

De bewijsmiddelen

De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

De bewezenverklaring

Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft – heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, te weten dat:
2. hij
op18 oktober 2021 te Sassenheim, gemeente Teylingen tezamen en in vereniging met een ander, diverse gereedschappen, die aan [bedrijf 2] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

De strafoplegging

Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking. De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een bedrijfsinbraak. Hiermee heeft de verdachte forse schade en overlast veroorzaakt voor het betreffende bedrijf. De verdachte heeft met zijn handelen blijk gegeven van een gebrek aan respect voor het eigendomsrecht van een ander en enkel oog te hebben gehad voor zijn eigen financiële gewin om zodoende in zijn verslaving te kunnen voorzien.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 22 april 2022 waaruit blijkt dat de verdachte eerder, ook recentelijk nog, is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Dat weegt de rechtbank in zijn nadeel mee.
Naar het oordeel van de rechtbank komen de ernst van het bewezenverklaarde en de door de rechtbank in aanmerking genomen omstandigheden onvoldoende tot uitdrukking in de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat voor een bedrijfsinbraak waarbij sprake is van recidive volgens de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 weken in aanmerking wordt genomen. Mede hierom komt de rechtbank tot het opleggen van een in wezen zwaardere straf dan door de officier van justitie geëist. De rechtbank zal, met voornoemd oriëntatiepunt als uitgangspunt, rekening houden met de omstandigheid dat de verdachte zelf hulpverlening heeft ingeschakeld en binnenkort vrijwillig wordt opgenomen voor zijn verslavingsproblematiek, hetgeen de rechtbank niet wil doorkruisen. Gelet hierop zal de rechtbank een lagere taakstraf opleggen dan door de officier van justitie gevorderd, maar dit wel in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand. De rechtbank acht namelijk, zeker gelet op de recidive en de verslavingsproblematiek van verdachte, een stok achter de deur van belang om de verdachte te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen en hem (extra) te motiveren zich te laten behandelen voor zijn middelenverslaving.

De vorderingen van de benadeelde partijen

Benadeelde partij [bedrijf 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert
een schadevergoeding van € 26.188,40, te vermeerderen met de wettelijke rente en met
oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en een hoofdelijke veroordeling van de
verdachten. Dit bedrag bestaat uit € 14.988,40 aan materiële schade en € 11.200,00 aan
immateriële schade.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de
rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden
door het onder 2 bewezenverklaarde feit, ter grootte van € 2.500,-. Dit betreft het eigen
risico van de CAR-verzekering.
Ten aanzien van het overige deel van de materiële vordering van de benadeelde partij, is het
de rechtbank niet duidelijk hoe deze schade zich verhoudt met de kennelijk aanwezige
CAR-verzekering en eventuele uitkeringen daaruit. Ten aanzien van de overige punten is de rechtbank dan ook van oordeel dat de vordering onvoldoende is onderbouwd, zodat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de vordering die ziet op de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat deze, voor zover er al een voldoende causaal verband zou zijn tussen de inbraak en de immateriële schade, onvoldoende nader is onderbouwd. De rechtbank zal dit deel van de vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 2.500,-, bestaande uit materiële schade. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente
toewijzen met ingang van 18 oktober 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade
vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de
kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft
gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de
verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van
deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden
toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk
aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de
verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat
deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te
betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en
hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan
haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen
om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente
daarover vanaf 18 oktober 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [bedrijf 2]
Benadeelde partij [bedrijf 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 4.285,86, en te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien
de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op nihil.

De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf en die goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:

een taakstraf voor de tijd van 80 (TACHTIG) UREN;

beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
40 (VEERTIG) DAGEN;
veroordeelt de verdachte voorts tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 1 (ÉÉN) MAAND;

bepaalt dat die straf
nietzal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij [bedrijf 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag
van € 2.500,- en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de
gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 oktober 2021 tot de dag waarop deze
vordering is betaald, te betalen aan [bedrijf 2] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot
schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de
burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij,
begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt
moeten worden;
Schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag
van € 2.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 oktober 2021 tot de
dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [bedrijf 2] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag
op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 35 dagen;
het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de
Staat;
bepaalt dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de
benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel
heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de
benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de
Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft
betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Benadeelde partij [bedrijf 1]
bepaalt dat de benadeelde partij [bedrijf 1] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.I.S. Boers, voorzitter,
mr. J.C. U-A-Sai, rechter,
mr. S.E. van den Brink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. Westhoek griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 juli 2022.