ECLI:NL:RBDHA:2022:6929

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
NL21.14335
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van politieke overtuiging en dienstplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 mei 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Egyptische nationaliteit houder, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 1 september 2021 afgewezen, omdat het beroep ongegrond werd verklaard. De eiser vreesde voor vervolging in Egypte vanwege zijn politieke overtuiging en het niet vervullen van zijn militaire dienstplicht. Tijdens de zitting op 24 maart 2022 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank heeft overwogen dat de eiser onvoldoende heeft aangetoond dat zijn politieke overtuiging fundamenteel is en dat zijn activiteiten, zoals deelname aan demonstraties en het plaatsen van berichten op sociale media, niet voldoende zijn om te concluderen dat hij in de negatieve belangstelling van de Egyptische autoriteiten staat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van een fundamentele politieke overtuiging die bescherming biedt onder het asielrecht. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geoordeeld dat de staatssecretaris niet verplicht was om een verblijfsvergunning te verlenen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.14335

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

v-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.E. Muller),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. de Graaf).

ProcesverloopBij besluit van 1 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 24 maart 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer W. Fadl. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedag] 1993 en in het bezit te zijn van de Egyptische nationaliteit. Hij verblijft als vreemdeling in Nederland en heeft op 31 augustus 2018 een asielaanvraag ingediend.
2. Eiser stelt dat hij bij terugkeer vreest voor vervolging vanwege zijn politieke overtuiging en omdat hij is gedeserteerd. Zijn politieke overtuiging houdt in dat hij tegen militaire regimes is. Volgens eiser moeten landen worden geregeerd door gekozen leiders. Daarnaast heeft hij in 2013 deelgenomen aan demonstraties in Alexandrië en heeft hij berichten op Facebook geplaatst over de (politieke) situatie in Egypte. Tot slot heeft eiser zich niet gemeld voor de militaire dienstplicht.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • eisers identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • zijn gestelde fundamentele politieke overtuiging;
  • zijn deelname aan demonstraties in 2013;
  • zijn publicaties op Facebook; en
  • zijn weigering om in militaire dienst te gaan.
Verweerder vindt eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Dit geldt ook voor zijn deelname aan de demonstraties in 2013, het plaatsen van berichten op Facebook en de omstandigheid dat hij zijn militaire dienstplicht tot op heden niet heeft vervuld. Verweerder vindt het echter niet geloofwaardig dat eiser een fundamentele politieke overtuiging heeft. De activiteiten die volgens verweerder in dit kader geloofwaardig zijn, vormen geen reden om eiser een verblijfsvergunning asiel te verstrekken. Niet gebleken is dat deze activiteiten voortkwamen uit een fundamentele politieke overtuiging en dat eiser daardoor in de negatieve belangstelling stond van de Egyptische autoriteiten. Ook eisers weigering om de militaire dienstplicht te vervullen, vormt voor verweerder geen aanleiding hem een asielvergunning te verlenen. Dit alles maakt dat verweerder eisers asielaanvraag heeft afgewezen als ongegrond. [1]
Waarom is eiser het niet eens met verweerder?
4. Eiser stelt dat hij wel degelijk een fundamentele politieke overtuiging heeft. Deze is hem naar eigen zeggen met de paplepel ingegoten door zijn vader, die werkzaam was bij de Republikeinse Garde en daar negatieve ervaringen had. De ervaringen van zijn vader heeft eiser met eigen onderzoek bevestigd. Eiser stelt dat verweerder het bestreden besluit onzorgvuldig heeft voorbereid door drie keer een voornemen uit te brengen en pas in het laatste voornemen in te gaan op het beleid en de rechtspraak over een fundamentele politieke overtuiging. Eiser is daarover onvoldoende bevraagd in het nader gehoor. Daarnaast werpt verweerder eiser ten onrechte tegen dat zijn politieke overtuiging niet onderscheidend genoeg is, terwijl het criterium is dat er sprake moet zijn van een overtuiging die voor hem bijzonder belangrijk is om zijn identiteit of morele integriteit te behouden. Daar komt bij dat eiser zich wel degelijk onderscheidt van de gemiddelde Egyptenaar, omdat hij buiten Egypte is opgegroeid en pas is teruggekeerd toen er een democratisch gekozen president was. Hij stelt ook dat hij zijn overtuiging afdoende kenbaar heeft gemaakt door deel te nemen aan demonstraties en door berichten op Facebook te plaatsen. Ter zitting heeft eiser een beroep gedaan op de prejudiciële vragen die de hoogste bestuursrechter op 16 februari 2022 aan het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft gesteld over het hebben van een politieke overtuiging. [2] Tot slot stelt eiser dat hij gewetensbezwaren heeft om zijn militaire dienstplicht te vervullen en dat de Egyptische autoriteiten hem als deserteur beschouwen. Dit blijkt volgens eiser uit het door hem overgelegde vonnis van een Egyptische rechtbank. Daar komt bij dat uit openbare bron blijkt dat hij als deserteur het risico loopt op een gevangenisstraf en dat zijn burgerrechten vergaand zullen worden beperkt.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Fundamentele politieke overtuiging
5. De rechtbank is van oordeel dat de prejudiciële vragen van de hoogste bestuursrechter van 16 februari 2022 geen aanleiding vormen om de behandeling van eisers beroep aan te houden of om het bestreden besluit te vernietigen. Eisers situatie valt niet onder de reikwijdte van de prejudiciële vragen, omdat deze zich beperken tot de situatie waarin de vreemdeling stelt dat hij in het land van ontvangst een politieke overtuiging heeft ontwikkeld en geuit en daarom bij terugkeer naar het land van herkomst vreest voor vervolging, maar nog niet de negatieve aandacht van de autoriteiten heeft gewekt. Die situatie is bij eiser niet aan de orde.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat uit eisers verklaringen niet volgt dat hij een fundamentele politieke overtuiging heeft. De verklaringen van eiser dat hij tegen militaire regimes is, dat landen geregeerd moeten worden door gekozen personen en dat er gepraat moet kunnen worden over mensenrechten en vrijheden, heeft verweerder niet ten onrechte aangemerkt als te algemeen en summier. Dit geldt ook voor eisers beweegredenen om deel te nemen aan demonstraties en het plaatsen van berichten op Facebook. Verweerder stelt zich op basis van eisers verklaringen op het standpunt dat deze activiteiten niet voortkomen uit een politieke overtuiging die zo fundamenteel is voor zijn identiteit of morele integriteit dat van hem niet gevraagd mag worden dat hij deze opgeeft. In dit kader vindt verweerder niet ten onrechte van belang dat het aantal berichten op Facebook beperkt is en dat eisers verklaringen over zijn deelname aan de demonstraties vaag en summier zijn. Door eiser te vragen wat hem onderscheidde van andere burgers die demonstreerden, heeft verweerder eiser – anders dan eiser stelt – de mogelijkheid geboden om zijn fundamentele politieke overtuiging nader inzichtelijk te maken. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat een demonstrerende burger niet per definitie een fundamentele politieke overtuiging heeft. Verweerder heeft dus niet, zoals eiser stelt, van eiser verlangd dat hij zich onderscheid van andere burgers met zijn politieke overtuiging. Op basis van eisers verklaringen stelt verweerder niet ten onrechte dat eiser weliswaar is aan te merken als een bezorgde burger die heeft deelgenomen aan demonstraties en zijn ongenoegen heeft geuit op sociale media, maar dat hieruit niet blijkt dat hij een fundamentele politieke overtuiging heeft. Verweerder mocht in redelijkheid uitgebreidere verklaringen van eiser verwachten, nu eiser zelf heeft verklaard dat politiek hem met de paplepel is ingegoten en dat hij zelf onderzoek heeft gedaan naar de juistheid van wat zijn vader hem heeft verteld. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat hij in het nader gehoor onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om zijn politieke overtuiging inzichtelijk te maken.
7. Nu verweerder deugdelijk gemotiveerd heeft dat er geen sprake is van activiteiten die voortkomen uit een fundamentele politieke overtuiging mag verweerder op dit punt terughoudendheid van eiser verwachten. [3] Daar komt bij dat eiser niet met persoonlijke feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege deze activiteiten in de negatieve belangstelling staat van de Egyptische autoriteiten. Het door hem overgelegde stuk van DHL, waaruit volgens eiser blijkt dat de autoriteiten zijn post controleren, maakt dit niet anders. Het stuk is slechts in kopie overgelegd en daarom niet op echtheid te controleren en de stelling dat DHL zijn poststukken opent op verzoek van de autoriteiten is door eiser niet onderbouwd.
Dienstplicht
8. De rechtbank stelt voorop dat uit het beleid [4] van verweerder volgt dat hij een vreemdeling een verblijfsvergunning asiel verleent wanneer de vreemdeling militaire dienst weigert en de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij: (a) te vrezen heeft voor vervolging of bestraffing vanwege dienstweigering tijdens een gewapend conflict waarbij oorlogsmisdaden worden begaan; (b) gegronde vrees heeft voor onevenredige of discriminatoire bestraffing bij dienstweigering; of (c) ernstige en onoverkomelijke gewetensbezwaren heeft vanwege zijn godsdienst of een andere diepgewortelde overtuiging, terwijl er geen mogelijkheid bestond om een vervangende dienstplicht te vervullen, en er een reële kans is dat weigering tot oplegging van een onevenredig zware bestraffing leidt.
9. Niet gebleken is dat de hiervoor onder (a) genoemde situatie zich in het geval van eiser voordoet. De rechtbank is van oordeel dat verweerder daarnaast deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel wegens dienstweigering in verband met gewetensbezwaren of een gegronde vrees voor onevenredige of discriminatoire bestraffing. Uit de door verweerder aangehaalde openbare bron blijkt dat eiser als enige zoon in het gezin in aanmerking komt voor een (tijdelijke) vrijstelling van de militaire dienst. Niet gesteld of gebleken is dat eiser heeft verzocht om deze vrijstelling. De stelling van eiser dat hij niet in aanmerking komt voor deze vrijstelling, omdat hij de dienstplicht van zijn vader heeft geërfd omdat hij lid was van de Republikeins Garde, heeft eiser op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt.
Verder stelt verweerder terecht dat ook niet is gebleken dat eiser het risico loopt op onevenredige zware bestraffingen of vergaande beperkingen van zijn burgerrechten. In dit kader is van belang dat uit de door verweerder genoemde openbare bronnen blijkt dat het niet vervullen van de dienstplicht kan leiden tot een geldboete of een gevangenisstraf van maximaal twee jaren, maar dat dienstweigeraars niet anders worden behandeld dan andere gevangenen. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat zodoende geen sprake is van een onevenredig zware of discriminatoire bestraffing van personen die de dienstplicht niet hebben vervuld. De stelling van eiser dat zijn burgerrechten beperkt zouden worden, maakt niet dat verweerder tot een ander standpunt had moeten komen. Uit wat eiser in dit verband naar voren heeft gebracht blijkt niet dat deze beperkingen zodanig zijn dat zijn maatschappelijk leven hem onmogelijk wordt gemaakt.
Voorts is niet gebleken dat de door eiser gestelde gewetensbezwaren voortkomen uit een diepgewortelde overtuiging. De enkele verwijzing van eiser naar de ervaringen van zijn vader in de Republikeinse Garde en zijn stelling dat hij tegen militaire regimes is, is te summier en vaag om te spreken van een diepgewortelde overtuiging.
Conclusie
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op deugdelijk gronden tot het oordeel is gekomen dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
11. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van mr.R. Kroes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (de Vw 2000).
2.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtsrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 16 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:505).
3.Zie de uitspraken van de Afdeling van 15 november 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3880) en 26 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1970).
4.Zie paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000.