ECLI:NL:RBDHA:2022:6910

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2929 en AWB - 21 _ 2930
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ZW-uitkering en weigering WIA-uitkering na verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juli 2022 uitspraak gedaan in de beroepen van eiseres tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tot beëindiging van haar Ziektewet (ZW) uitkering en tot weigering van haar aanvraag voor een WIA-uitkering. Eiseres, die voorheen als productiemedewerkster werkte, had zich op 12 november 2018 ziekgemeld en ontving vanaf 4 februari 2019 een ZW-uitkering. De Uwv beëindigde haar ZW-uitkering per 3 oktober 2020, omdat zij meer dan 65% van haar loon kon verdienen, en wees haar aanvraag voor een WIA-uitkering af, omdat zij niet gedurende 104 weken recht had op een ZW-uitkering. Eiseres voerde aan dat de Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar medische klachten en dat haar beperkingen waren onderschat. De rechtbank heeft de beroepen op 22 juni 2022 behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en haar moeder. De rechtbank oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig waren opgesteld en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van hun beoordelingen. De rechtbank concludeerde dat de Uwv terecht de ZW-uitkering had beëindigd en de WIA-aanvraag had afgewezen, en verklaarde de beroepen ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 21/2929 en SGR 21/2930

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juli 2022 in de zaken tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. F. Arslan),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. B.M. de Wolff).

Procesverloop

Bij van 2 september 2020 (primair besluit I) heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Ziektewet (ZW) met ingang van 3 oktober 2020 beëindigd.
Bij een tweede besluit van 2 september 2020 (primair besluit II) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 8 november 2020 afgewezen.
Bij besluit van 23 maart 2021 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen primair besluit I ongegrond verklaard.
Bij besluit van 24 maart 2021 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen primair besluit II ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten afzonderlijk beroep ingesteld.
Het beroep tegen het bestreden besluit I is door de rechtbank geregistreerd onder het kenmerk SGR 21/2929. Het beroep tegen het bestreden besluit II is geregistreerd onder het kenmerk SGR 21/2930.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 22 juni 2022 met beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld van haar moeder. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres werkte voorheen als productiemedewerkster voor 36,55 uur per week.
Op 12 november 2018 heeft eiseres zich ziekgemeld. Met ingang van 4 februari 2019 ontving eiseres een ZW-uitkering. Op 21 juli 2020 heeft eiseres een WIA-uitkering aangevraagd. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verweerder een verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek verricht.
2. Verweerder heeft vervolgens de primaire besluiten genomen. In primair besluit I heeft verweerder de ZW-uitkering van eiseres met ingang van 3 oktober 2020 beëindigd, omdat zij per 1 september 2020 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. In primair besluit II heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een WIA-uitkering afgewezen, omdat zij niet gedurende 104 weken recht heeft gehad op een ZW-uitkering.
2.1.
In bestreden besluit I heeft verweerder primair besluit I gehandhaafd. Dit berust op het standpunt dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres van minder dan 35% juist is vastgesteld. Verweerder heeft aan dit besluit rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en de arbeidsdeskundige b&b ten grondslag gelegd.
2.2.
In bestreden besluit II heeft verweerder primair besluit II gehandhaafd. Dit berust op het standpunt dat eiseres arbeidsongeschikt is geweest van 12 november 2018 tot en met 2 oktober 2020. Dit is minder dan 104 weken. Daarom bestaat geen recht op een WIA-uitkering.
3. Eiseres is het niet eens met de bestreden besluiten. Zij voert aan dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met haar klachten en dat haar beperkingen zijn onderschat. Verweerder heeft nagelaten daadwerkelijk na te gaan of er wijzigingen zijn in de gezondheid van eiseres. Eiseres staat al jaren onder behandeling voor haar psychische klachten. Er is geen sprake van verbetering. Verweerder heeft de terugval die in februari 2021 heeft plaatsgevonden ten onrechte niet meegenomen in de besluitvorming.
Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst eiseres naar de in beroep ingebrachte medische informatie. Het betreft een brief van psychotherapeut E. Kalender (Kalender) en psychiater C.W. Slotema (Slotema) van 17 maart 2021, een brief van de crisisdienst van Parnassia van 21 maart 2021 en een brief van Slotema van 24 maart 2021.
Tot slot verzoekt eiseres de rechtbank een onafhankelijke deskundige te benoemen.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten omtrent arbeids(on)geschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
4.2.
Op 25 februari 2020 heeft de primaire verzekeringsarts over eiseres gerapporteerd. Dit rapport is gebaseerd op dossierstudie, een telefonisch spreekuur en de door eiseres ingebrachte brief van Kalender en Slotema van 15 juni 2020. De primaire verzekeringsarts komt tot de conclusie dat de medische klachten van eiseres in juni 2020 zijn toegenomen, maar dat de belastbaarheid van eiseres min of meer gelijk is gebleven en vergelijkbaar is met de belastbaarheid ten tijde van de eerstejaars ZW-beoordeling. Daarbij heeft de primaire verzekeringsarts, blijkens een mailwisseling met de primaire arbeidsdeskundige van 27 augustus 2020, geen gronden aangetroffen voor een medische urenbeperking. Eiseres wordt aldus in staat geacht om 40 uur per week te werken. In die zin is de belastbaarheid behoudens de urenbeperking gelijk gebleven aan de belastbaarheid ten tijde van de eerstejaars ZW-beoordeling. De primaire verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiseres in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 27 augustus 2020 opgenomen.
4.3.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b op 22 februari 2021 een rapport uitgebracht. De verzekeringsarts b&b heeft hiervoor dossierstudie verricht, eiseres onderzocht op de hoorzitting van 22 februari 2021 en de ingebrachte medische informatie van Kalender en Slotema van 14 september 2020 bij de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts b&b ziet geen reden om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. Volgens de verzekeringsarts b&b voeren emotionele instabiliteit en chronische stemmingsklachten de boventoon. In de FML is hiermee voldoende rekening gehouden. Er is een groot aantal specifieke voorwaarden gesteld die inhouden dat eiseres aangewezen is op eenvoudige, niet stressvolle arbeid waarbij ontregelingen zich niet of nauwelijks voordoen. De stemmingsstoornis is niet zodanig dat dit leidt tot beperkingen in aandacht. Ook zijn beperkingen opgenomen die samenhangen met de emotionele instabiliteit van eiseres. De door de primaire verzekeringsarts opgestelde FML geeft de mogelijkheden van eiseres dan ook juist weer, aldus de verzekeringsarts b&b.
4.4.
Naar aanleiding van de in beroep ingebrachte medische stukken heeft de verzekeringsarts b&b in beroep een aanvullend rapport van 25 september 2021 ingebracht. In dit rapport is opgenomen dat uit de medische informatie in diagnostische zin geen andere problematiek blijkt dan waarvan bij de beoordeling is uitgegaan. De terugval in maart 2021 is van ruim na de datum in geding en leidde niet tot een opname of gewijzigde behandeling. De stelling van de psychotherapeut dat eiseres psychosociaal niet in staat is te werken is niet medisch onderbouwd. De verzekeringsarts b&b wijst erop dat het niet aan een behandelaar is om uitspraken te doen over arbeids(on)geschiktheid. De overgelegde informatie geeft dan ook geen aanleiding tot een andere beoordeling, aldus de verzekeringsarts b&b.
4.5.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de rapporten van de verzekeringsartsen op een onzorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten of onvoldoende begrijpelijk zijn. Uit de rapporten blijkt dat alle klachten van eiseres in de beoordeling zijn betrokken. Er zijn geen klachten over het hoofd gezien en alle beschikbare informatie is meegenomen in de beoordeling.
4.6.
De rechtbank is verder van oordeel dat de beroepsgronden geen reden geven te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsartsen. Er zijn diverse beperkingen voor de klachten van eiseres in de FML opgenomen. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de verzekeringsartsen deze beperkingen van eiseres niet juist hebben vastgesteld. Voor verdergaande of aanvullende beperkingen is medisch objectief gezien geen aanleiding.
De toegenomen klachten die uit de in beroep ingebrachte medische informatie naar voren komen, zijn van na de datum in geding en kunnen in deze procedure daarom geen rol spelen. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de verzekeringsgeneeskundige beoordeling. De rechtbank tekent daarbij aan dat verzekeringsartsen bij uitstek deskundig zijn te achten om aan de hand van de door een betrokkene aangegeven klachten en de beschikbare medische informatie de belastbaarheid van de betrokkene vast te stellen. Anders dan van de behandelaar is het de taak, bevoegdheid en specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om de (arbeids)beperkingen vast te stellen.
4.7.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen of onjuist is. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding een deskundige te benoemen.
5. De rechtbank overweegt ten aanzien van de door de primaire arbeidsdeskundige geduide functies, die door de arbeidsdeskundige b&b in haar rapport van 4 maart 2021 akkoord zijn bevonden, als volgt. Eiseres heeft tegen de arbeidsdeskundige beoordeling geen specifieke beroepsgronden naar voren gebracht. De rechtbank heeft ook overigens geen aanleiding gevonden om te oordelen dat de functies, geduid aan de hand van de beperkingen opgenomen in de FML, voor eiseres niet geschikt zouden zijn. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat de geduide functies passen binnen de belastbaarheid van eiseres.
6. Het voorgaande betekent dat verweerder de ZW-uitkering van eiseres met ingang van 3 oktober 2020 terecht heeft beëindigd en dat verweerder de aanvraag van eiseres om een WIA-uitkering met ingang van 8 november 2020 terecht heeft afgewezen.
7. De beroepen zijn ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.