In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. Het bestreden besluit dateert van 29 juni 2022. Eiser heeft geen beroepsgronden ingediend, ondanks een verzoek van de rechtbank om dit binnen één dag te doen. De rechtbank heeft op 6 juli 2022 het onderzoek gesloten, waarna de zaak is beoordeeld.
De rechtbank overweegt dat eiser niet heeft voldaan aan de eisen van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), aangezien er geen beroepsgronden zijn ingediend. Er is geen bewijs dat het niet indienen van de gronden niet aan eiser is toe te rekenen. Gelet op artikel 6:6 van de Awb, wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de inhoudelijke behandeling van het beroep niet plaatsvindt. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank heeft in haar beslissing het beroep niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, en is openbaar gemaakt op 7 juli 2022. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.