ECLI:NL:RBDHA:2022:6882

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
NL22.6738
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verblijfsrecht als partner van een gemeenschapsonderdaan; beoordeling van schijnrelatie en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Albanese vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument als partner van een gemeenschapsonderdaan, welke aanvraag op 6 januari 2020 was ingewilligd. Echter, na een hoorzitting concludeerde de staatssecretaris dat er sprake was van een schijnhuwelijk, gebaseerd op tegenstrijdige en ongeloofwaardige verklaringen van eiseres en haar referent. Eiseres en referent betwistten deze conclusie en stelden dat er een verklaring was voor de tegenstrijdigheden, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen over essentiële zaken zoals zwangerschap en huwelijk niet consistent waren.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat er geen rechtmatig verblijf bestond en dat de relatie tussen eiseres en referent als een schijnrelatie moest worden aangemerkt. De rechtbank vond dat de tegenstrijdige verklaringen voldoende grond gaven voor de conclusie van misbruik van recht. Hoewel de staatssecretaris tijdens de zitting een bepaalde tegenwerping over de zwangerschap van eiseres liet vallen, oordeelde de rechtbank dat dit gebrek niet leidde tot een andere conclusie over het schijnhuwelijk.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.518,-, en droeg de staatssecretaris op het griffierecht van € 184,- aan eiseres te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.6738

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Jalouqa).

Procesverloop

In het besluit van 29 oktober 2021 (primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiseres haar verblijfsrecht als partner van een gemeenschapsonderdaan met ingang van 6 januari 2020 nooit heeft bestaan.
In het besluit van 23 maart 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder eiseres haar bezwaren ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 30 juni 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen L. van den Bergh. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1996 en de Albanese nationaliteit te bezitten. Eiseres heeft op 24 mei 2019 een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsdocument ter bevestiging van verblijf als gemeenschapsonderdaan bij haar echtgenoot, [naam 2] (de referent). Deze aanvraag is op 6 januari 2020 ingewilligd. Naar aanleiding van een hoorzitting met eiseres haar schoonmoeder en de partner van schoonmoeder, is een onderzoek ingesteld naar het rechtmatig verblijf van eiseres. Onderdeel van dit onderzoek betrof een hoorzitting waarbij eiseres en haar referent zijn gehoord.
2. Verweerder heeft zich naar aanleiding van deze hoorzitting op het standpunt gesteld dat er sprake is van een schijnhuwelijk. Dit baseert hij op de vele tegenstrijdige, ongeloofwaardige en vage verklaringen die door eiseres en referent zijn afgelegd tijdens deze hoorzitting. Als gevolg hiervan heeft verweerder vastgesteld dat eiseres haar verblijfsrecht als partner van een gemeenschapsonderdaan nooit heeft bestaan.
3. Eiseres en referent kunnen zich niet met deze beslissing verenigen. Eiseres en referent erkennen dat bepaalde verklaringen niet met elkaar stroken, maar menen dat veel verklaringen die zij tijdens de hoorzitting hebben afgelegd, wel degelijk overeenkomen. Bovendien betwisten zij dat er voldoende indicaties zijn om tot een schijnhuwelijk te concluderen. Daarnaast stellen zij dat er een verklaring is voor de tegenstrijdige verklaringen. Zo heeft referent een verleden van drank en drugs en is hij niet geïnteresseerd in “vrouwenzaken”’. Het huwelijk was niet perfect maar er is geen sprake van misbruik van het recht. Tot slot stelt eiseres dat in het bestreden besluit voor het eerst wordt aangevoerd dat er getwijfeld wordt of referent de biologische vader van het kind is. Niet gemotiveerd is waarop deze stelling is gebaseerd. Verweerder had eiseres hierover nader moeten horen.
Oordeel van de rechtbank
4. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van eiseres en referent over basale zaken zijn aan te merken als tegenstrijdig, ongeloofwaardig en vaag. Daarbij overweegt de rechtbank dat met name de verklaringen over de zwangerschap, de miskraam en het huwelijk van eiseres en referent, op essentiële punten afwijken. Zo wordt er tegenstrijdig verklaard over het moment waarop eiseres haar zwangerschap ontdekte, hoe eiseres haar schoonmoeder is geïnformeerd over de zwangerschap, het moment waarop eiseres haar miskraam had, de momenten waarop eiseres in Albanië verbleef en de gebeurtenissen rondom het huwelijk van eiseres met referent. Deze tegenstrijdigheden hebben niet slechts betrekking op ondergeschikte punten, maar op essentiële aspecten van hun gestelde huwelijk en hun gezamenlijke dagelijkse leven. De rechtbank is van oordeel dat verweerder van echtgenoten die zijn gehuwd terecht mag verwachten dat zij over bijzondere momenten in hun relatie, zoals een huwelijk en een zwangerschap met juistheid en gelijkluidend kunnen verklaren. Eiseres en referent zijn hierin, zoals hiervoor is uiteengezet, niet geslaagd.
5. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerder op grond van de afgelegde verklaringen de gestelde relatie tussen eiseres en referent terecht heeft kunnen aanmerken als een schijnrelatie. Voorts kan de stelling dat sprake is van vele gelijkluidende verklaringen niet leiden tot een ander oordeel nu de tegenstrijdige verklaringen over essentiële onderwerpen en gebeurtenissen in een huwelijk gaan zodat aan de tegenstrijdige verklaringen terecht meer gewicht is toegekend. Ook de verklaring van referent dat hij geen interesse heeft in vrouwenzaken en beïnvloed zou zijn door drank en drugs bieden geen verklaring voor de tegenstrijdige, ongeloofwaardige en vage verklaringen zoals door verweerder gemotiveerd is weergegeven in het bestreden besluit. Nu er sprake is van een schijnhuwelijk, is daarmee aanleiding om aan te nemen dat de relatie enkel is aangegaan met het oogmerk het recht van vrij verkeer en verblijf te kunnen genieten zodat verweerder terecht heeft kunnen vaststellen dat er sprake is van misbruik van recht.
6. Tot slot stelt de rechtbank vast dat verweerder ter zitting heeft aangegeven de passage in het bestreden besluit over de zwangerschap van eiseres en het feit of referent wel of niet de vader is van de baby, niet langer te handhaven en deze tegenwerping te laten vallen. Dit heeft tot gevolg dat het bestreden besluit in zoverre een gebrek bevat. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht omdat eiseres hierdoor niet in haar belangen is geschaad. Het laten vallen van deze tegenwerping maakt het oordeel van verweerder over het schijnhuwelijk niet anders. Nu deze tegenwerping niet wordt gehandhaafd, is geen aanleiding voor het oordeel dat eiseres daarover in bezwaar ten onrechte niet is gehoord.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Gelet op het in rechtsoverweging 6 geconstateerde gebrek en de toepassing van artikel 6:22 van de Awb, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres heeft gemaakt in verband met de behandeling van het beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
Voorts zal de rechtbank op grond van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb bepalen dat het griffierecht aan eiseres geheel dient te worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1518,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Verschueren, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.