In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Albanese vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument als partner van een gemeenschapsonderdaan, welke aanvraag op 6 januari 2020 was ingewilligd. Echter, na een hoorzitting concludeerde de staatssecretaris dat er sprake was van een schijnhuwelijk, gebaseerd op tegenstrijdige en ongeloofwaardige verklaringen van eiseres en haar referent. Eiseres en referent betwistten deze conclusie en stelden dat er een verklaring was voor de tegenstrijdigheden, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen over essentiële zaken zoals zwangerschap en huwelijk niet consistent waren.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat er geen rechtmatig verblijf bestond en dat de relatie tussen eiseres en referent als een schijnrelatie moest worden aangemerkt. De rechtbank vond dat de tegenstrijdige verklaringen voldoende grond gaven voor de conclusie van misbruik van recht. Hoewel de staatssecretaris tijdens de zitting een bepaalde tegenwerping over de zwangerschap van eiseres liet vallen, oordeelde de rechtbank dat dit gebrek niet leidde tot een andere conclusie over het schijnhuwelijk.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.518,-, en droeg de staatssecretaris op het griffierecht van € 184,- aan eiseres te vergoeden.