ECLI:NL:RBDHA:2022:6881

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
NL22.12329
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en betwisting van zware en lichte gronden in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juli 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit hebbende, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 28 juni 2022, waarin de maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. Eiser betwistte de rechtsgeldigheid van de maatregel, met name omdat deze niet elektronisch zou zijn ondertekend. De rechtbank oordeelde echter dat de ondertekening op 28 juni 2022 om 15:27:02 uur had plaatsgevonden en dat de maatregel rechtsgeldig aan eiser was opgelegd.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser tegen de opgelegde zware en lichte gronden beoordeeld. Eiser betwistte de zware gronden 3a en 3k, en alle lichte gronden. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende gemotiveerd had waarom de zware grond 3a aan eiser werd tegengeworpen, en dat de grond 3k zelfstandige betekenis had. Eiser had geen rechtsmiddelen aangewend tegen het besluit van 29 maart 2022, waarin werd vastgesteld dat hij diende te worden overgedragen aan Duitsland. De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken, gezien zijn eerdere meldingen en het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter K.M. de Jager, in aanwezigheid van griffier J. de Winter, en werd openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.12329

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.A.C. Klein Hesselink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.M.H.W. van Heerebeek).

Procesverloop

Bij besluit van 28 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 6 juli 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen I. Zyad. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 2000 en de Marokkaanse nationaliteit te bezitten.
2. Eiser voert aan dat de maatregel niet rechtsgeldig is opgelegd omdat deze niet elektronisch is ondertekend.
3. De ondertekening van de maatregel heeft (zo volgt uit de - verifieerbare - digitale handtekening) op 28 juni 2022 om 15:27:02 uur plaatsgevonden. Eiser heeft vervolgens deze ondertekende maatregel uitgereikt gekregen en de maatregel is daarom rechtsgeldig aan eiser opgelegd.
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [2] en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden [3] vermeld dat eiser:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;- 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;- 3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden [4] vermeld dat eiser:
- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;- 4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
5. Eiser betwist de zware gronden 3a en 3k en alle lichte gronden. Ten aanzien van de zware grond 3a stelt eiser dat deze grond op veel asielzoekers van toepassing is en verweerder daarom moet motiveren waarom de grond in dit geval relevant is. Eiser voert verder aan dat zware grond 3k geen zelfstandige betekenis heeft, nu dit slechts een herformulering van grond 3b is.
6. Eiser heeft niet betwist dat hij Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen. Verweerder heeft in de maatregel voldoende gemotiveerd waarom de zware grond 3a aan eiser wordt tegengeworpen. Dat de grond niet relevant zou zijn omdat deze voor veel asielzoekers opgaat volgt de rechtbank niet. Deze grond staat immers nadrukkelijk in het Vb opgenomen en kan dan ook worden tegengeworpen.
7 De grond 3k staat eveneens nadrukkelijk in het Vb opgenomen, wat maakt dat de grond zelfstandige betekenis heeft. Bij besluit van 29 maart 2022 is vastgesteld dat eiser dient te worden overgedragen aan Duitsland. Eiser heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend. Eiser is op 3 februari 2022 en 25 april 2022 MOB gemeld, waaruit voldoende blijkt dat hij geen medewerking verleent aan de overdracht. De zware grond 3k is feitelijk juist.
8. Ten aanzien van lichte grond 4c stelt eiser dat het enkele feit dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, niet betekent dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken. Tot slot stelt eiser ten aanzien van lichte grond 4e dat zijn strafrechtelijke antecedenten onvoldoende zijn om aan te nemen dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken.
9. Verweerder heeft op juiste gronden aan eiser tegengeworpen dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. Volgens vaste jurisprudentie geldt enkel de inschrijving in de BRP [5] als een vaste woon-of verblijfplaats. Gelet op de eerdere MOB-meldingen is voldoende gebleken dat eiser zonder vaste woon- of verblijfplaats uit beeld zal verdwijnen en zich dus zal onttrekken aan het toezicht.
10. Verweerder heeft de lichte grond 4e terecht aan eiser tegengeworpen. Eiser heeft immers meerdere winkeldiefstallen gepleegd. De grond is feitelijk juist. Verweerder heeft, gelet op alle feitelijk juiste zware en lichte gronden, terecht een significant risico op onttrekking aan het toezicht aangenomen.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
5.Basisregistratie personen.