ECLI:NL:RBDHA:2022:6772
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan Italië
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het verzoek van een vreemdeling, hierna verzoeker genoemd, die bezwaar heeft gemaakt tegen zijn voorgenomen overdracht aan Italië. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, hierna verweerder, had een overdracht gepland op 5 juli 2022. Verzoeker heeft op 1 juli 2022 bezwaar gemaakt tegen deze feitelijke uitzetting en verzocht om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting te voorkomen. De voorzieningenrechter ontving het standpunt van verweerder op 4 juli 2022 en heeft zonder zitting uitspraak gedaan.
De voorzieningenrechter overweegt dat de voorgenomen overdracht van verzoeker aan Italië als een handeling van een bestuursorgaan wordt aangemerkt, waartegen bezwaar openstaat. De rechter wijst op de mogelijkheid om een voorlopige voorziening te treffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Verzoeker heeft aangevoerd dat de overdracht in strijd is met artikel 3 van het EVRM, en dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn bijzondere omstandigheden, waaronder de lange duur van de procedure.
Verweerder heeft echter gesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die de rechtmatigheid van de overdracht in twijfel trekken. De voorzieningenrechter verwijst naar een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin is geoordeeld dat verzoeker kan worden overgedragen aan Italië op basis van de Dublinverordening. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om anders te oordelen dan in de eerdere uitspraak en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Er is geen aanleiding voor proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier mr. S.D.C.J. Verheezen, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.