ECLI:NL:RBDHA:2022:6772

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
NL22.12509
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan Italië

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het verzoek van een vreemdeling, hierna verzoeker genoemd, die bezwaar heeft gemaakt tegen zijn voorgenomen overdracht aan Italië. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, hierna verweerder, had een overdracht gepland op 5 juli 2022. Verzoeker heeft op 1 juli 2022 bezwaar gemaakt tegen deze feitelijke uitzetting en verzocht om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting te voorkomen. De voorzieningenrechter ontving het standpunt van verweerder op 4 juli 2022 en heeft zonder zitting uitspraak gedaan.

De voorzieningenrechter overweegt dat de voorgenomen overdracht van verzoeker aan Italië als een handeling van een bestuursorgaan wordt aangemerkt, waartegen bezwaar openstaat. De rechter wijst op de mogelijkheid om een voorlopige voorziening te treffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Verzoeker heeft aangevoerd dat de overdracht in strijd is met artikel 3 van het EVRM, en dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn bijzondere omstandigheden, waaronder de lange duur van de procedure.

Verweerder heeft echter gesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die de rechtmatigheid van de overdracht in twijfel trekken. De voorzieningenrechter verwijst naar een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin is geoordeeld dat verzoeker kan worden overgedragen aan Italië op basis van de Dublinverordening. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om anders te oordelen dan in de eerdere uitspraak en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Er is geen aanleiding voor proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier mr. S.D.C.J. Verheezen, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht zaaknummer: NL22.12509
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[Naam], verzoeker V-nummer: [Nummer]

(gemachtigde: mr. O. Sarac),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. H. Çöplü).

Procesverloop

Verweerder is voornemens verzoeker over te dragen aan Italië. Hiertoe staat een overdracht gepland op dinsdag 5 juli om 09:45 uur.
Verzoeker heeft tegen de feitelijke overdracht bezwaar gemaakt op 1 juli 2022. Verzoeker heeft op 1 juli 2022 tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen om zijn uitzetting te voorkomen. De voorzieningenrechter heeft het standpunt van verweerder op 4 juli 2022 per mail ontvangen.
De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting

Overwegingen

1. Op grond van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 wordt een handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig voor de toepassing van Afdeling 7.2 van die wet met een beschikking gelijkgesteld. De voorgenomen overdracht van verzoeker is als een zodanige handeling aan te merken. Daartegen staat aldus het rechtsmiddel van bezwaar open.
2. Als voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb1 op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter ook in geval van een niet-kennelijke afdoening uitspraak doen zonder een zitting te houden wanneer onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden
1. Algemene wet bestuursrecht.
geschaad. Gelet op het feit dat de voorgenomen overdracht van verzoeker op zeer korte termijn gepland staat, maakt de voorzieningenrechter van deze bevoegdheid gebruik.
4. Bij besluit van 26 april 2022 is de asielaanvraag van verzoeker niet in behandeling genomen, omdat de autoriteiten van Italië verantwoordelijk zijn voor de behandeling daarvan. Het beroep tegen dat besluit is door deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht bij uitspraak van 8 juni 20222 gegrond verklaard waarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven.
5. Verzoeker voert aan dat overdracht van verzoeker aan Italië in strijd is met artikel 3 van het EVRM3 en dat ten aanzien van Italië niet uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarnaast heeft verweerder volgens verzoeker onvoldoende rekening gehouden met de bijzondere omstandigheden waarin verzoeker zich bevindt. De procedure van verzoeker heeft bijna tien maanden geduurd. Verzoeker mocht er dan ook van uit gaan dat hij in de nationale asielprocedure zou worden opgenomen.
6. Verweerder heeft op 4 juli 2022 gereageerd op het standpunt van verzoeker en heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de rechtbank van 8 juni 2022 op het beroep van verzoeker in de Dublinprocedure. Deze uitspraak is onherroepelijk. Volgens verweerder is gesteld noch gebleken dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden sinds het overdrachtsbesluit van 26 april 2022. Verder heeft verzoeker geen gronden aangevoerd tegen de wijze waarop verweerder hem zal overdragen. Gelet daarop ziet verweerder geen aanleiding voor de conclusie dat niet langer van de rechtmatigheid van de voorgenomen feitelijke overdracht kan worden uitgegaan.
7. De voorzieningenrechter stelt voorop dat deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht in de uitspraak van 8 juni 2022 heeft geoordeeld dat verzoeker overgedragen kan worden aan Italië op grond van de Dublinverordening4. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat in het geval van Italië kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
8. In hetgeen verzoeker heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding anders te oordelen. Verzoeker heeft niet onderbouwd waarom de situatie nu anders is dan ten tijde van de uitspraak van 8 juni 2022. Verzoeker heeft zijn stelling dat overdracht aan Italië in strijd is met artikel 3 van het EVRM niet verder onderbouwd. Ook heeft verzoeker niet nader geconcretiseerd met welke bijzondere omstandigheden verweerder geen rekening zou hebben gehouden. Verzoeker heeft daarnaast, zoals verweerder terecht opmerkt, geen gronden aangevoerd tegen de wijze waarop verweerder verzoeker zal worden overdragen aan Italië.
9. Het bezwaar tegen de feitelijke overdracht heeft dan ook geen redelijke kans van slagen. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling of het vergoeden van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
2 NL22.7389.
3 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
4 Verordening (EU) nr. 604/2103.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. Het dictum is telefonisch meegedeeld op 4 juli 2022 om 23:38 aan de gemachtigde van verweerder en om 23:38 per e-mail aan de gemachtigde van verzoeker.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.