ECLI:NL:RBDHA:2022:6756

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 4505
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om inzage op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en schadevergoeding

In deze zaak heeft eiseres, een natuurlijke persoon, een verzoek ingediend op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) bij het college van burgemeester en wethouders van Gouda. Het college heeft dit verzoek op 25 september 2020 buiten behandeling gesteld. Na bezwaar van eiseres heeft het college op 16 juni 2021 een nieuw besluit genomen, waarin het eerdere besluit werd herroepen en inhoudelijk op het inzageverzoek werd beslist. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 5 juli 2022, die via een beeldverbinding plaatsvond, heeft de rechtbank de zaak behandeld. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was, omdat het college in het bestreden besluit had nagelaten te vermelden welke concrete persoonsgegevens van eiseres werden verwerkt en aan welke derden deze gegevens waren verstrekt. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar oordeelde dat het college geen nieuw besluit hoefde te nemen, omdat eiseres inmiddels op de hoogte was van de verwerkte gegevens.

Eiseres vorderde daarnaast een immateriële schadevergoeding van € 200,-, maar de rechtbank wees dit verzoek af. Eiseres had niet aannemelijk gemaakt dat zij geestelijk letsel had opgelopen door de schending van de AVG. De rechtbank concludeerde dat de aard en ernst van de normschending niet zodanig waren dat er sprake was van een aantasting van haar persoon. De rechtbank bepaalde dat het college het door eiseres betaalde griffierecht moest vergoeden en veroordeelde het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4505

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2022 in de zaak tussen

[eiseres] uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: B. de Jong LL.B.),
en

het college van burgemeester en wethouders van Gouda, verweerder

(gemachtigden: mr. A.M. van de Laar, mr. I.G. van Dee en mr. B.I.M. Akkerman).

Procesverloop

Bij besluit van 25 september 2020 heeft verweerder het inzageverzoek van eiseres op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 16 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder opnieuw op het bezwaar van eiseres beslist. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en inhoudelijk op het AVG-verzoek beslist.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2022 via een beeldverbinding. Daaraan namen deel de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder.

Overwegingen

Naar aanleiding van het beroepschrift

1. Het beroep is gegrond, omdat verweerder heeft erkend dat in het bestreden besluit ten onrechte is nagelaten te vermelden welke concrete persoonsgegevens van eiseres worden verwerkt en dat persoonsgegeven van eiseres aan derden zijn verstrekt in de genoemde andere procedure. De rechtbank zal het bestreden besluit in zoverre vernietigen. Verweerder hoeft echter geen nieuw besluit op bezwaar te nemen, omdat eiseres inmiddels uit het nieuwe besluit van 29 november 2021 weet welke concrete persoonsgegevens van haar door verweerder worden verwerkt. Verder was eiseres er al van op de hoogte dat haar persoonsgegevens aan de genoemde derden in de andere procedure zijn verstrekt. Eiseres heeft dus geen belang bij een nieuw besluit op bezwaar voor zover het bestreden besluit niet in stand wordt gelaten.
Wat is verder in geschil?
Eiseres stelt dat zij door het handelen van verweerder de grip op haar persoonsgegevens heeft verloren. Zij vordert verweerder te veroordelen tot betaling van een immateriële schadevergoeding van € 200,- of een ander billijk bedrag
Wat vindt verweerder?
3. Verweerder vindt dat er geen reden is voor schadevergoeding. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat het verlies aan controle over haar persoonsgegevens in dit geval leidt tot een aantasting van de integriteit van haar persoon als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4.1.
Voor de beoordeling van een verzoek om vergoeding van immateriële schade wordt, volgens vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter aansluiting gezocht bij het civiele schadevergoedingsrecht. Dat is ook zo voor de beoordeling van de immateriële schade op basis van artikel 82 van de AVG. Van deze aantasting is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Ook als het bestaan van geestelijk letsel niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW sprake is. In dat geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht. [1]
4.2.
Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij door de schending van de AVG geestelijk letsel heeft opgelopen. Verder zijn de aard en de ernst van de normschending niet zodanig dat toch sprake is van aantasting van haar persoon op andere wijze. Daarbij is van belang dat eiseres al wist dat haar gegevens in genoemd andere procedure aan haar gemachtigde en [A] Jong waren verstrekt. Eiseres heeft niet met concrete gegevens onderbouwd dat het feit dat deze derden op de hoogte zijn geraakt van een voormalig adres van eiseres een aantasting van haar persoon is.
De aard en de ernst van de normschending brengen ook niet mee dat de nadelige gevolgen daarvan voor eiseres zo voor de hand liggen dat sprake is van aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Eiseres heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat zij immateriële schade heeft geleden. De rechtbank wijst daarom haar verzoek om schadevergoeding af.
Conclusie
5.1.
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij is nagelaten te vermelden welke concrete persoonsgegevens van eiseres worden verwerkt en welke persoonsgegeven van eiseres aan welke derden zij verstrekt.
Verweerder hoeft geen nieuw besluit op bezwaar te nemen, omdat eiseres daarbij geen belang heeft.
5.2.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
5.3.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank :
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij is nagelaten te vermelden welke concrete persoonsgegevens van eiseres worden verwerkt en aan welke derden welke persoonsgegeven van eiseres zijn verstrekt;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:319