In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 februari 2022 een beschikking gegeven met betrekking tot de erkenning van een minderjarige. De man, aangeduid als [Y], heeft verzocht om vervangende toestemming voor de erkenning van zijn kind, [minderjarige], geboren op [geboortedatum 1] 2020. De moeder, [X], en [XX], die eerder de erkenning van het kind hadden, hebben bezwaar gemaakt tegen deze erkenning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man de biologische vader is van [minderjarige] op basis van een deskundigenrapport dat een kans van 99,9% bevestigt. De rechtbank heeft de erkenning van [minderjarige] door [XX] vernietigd, omdat [XX] niet de biologische moeder is. De rechtbank heeft ook de vervangende toestemming voor de erkenning door de man verleend, met de voorwaarde dat deze toestemming pas kan worden uitgevoerd nadat de vernietiging van de erkenning door [XX] kracht van gewijsde heeft gekregen. De rechtbank heeft de verzoeken van de man met betrekking tot gezag, omgang en zorgregeling aangehouden voor verdere behandeling op een later tijdstip. De rechtbank heeft ook bepaald dat de kosten van het deskundigenonderzoek voor rekening van 's Rijks kas komen. De beslissing is genomen door rechter J.M. Vink, tevens kinderrechter, en is openbaar uitgesproken.