ECLI:NL:RBDHA:2022:6727

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
09-177537-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en mishandeling van levensgezel met ernstige gevolgen

Op 12 juli 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag en mishandeling van zijn levensgezel. De verdachte heeft op 4 juli 2021 in Den Haag zijn levensgezel, [benadeelde partij 3], meermalen geslagen, geschopt en met een pijp op het hoofd geslagen, wat leidde tot ernstig hersenletsel en een comateuze toestand van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk geweld heeft gebruikt, waarbij hij zich bewust was van de kans op dodelijk letsel. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot doodslag en mishandeling over een langere periode, en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, met daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder de ouders van het slachtoffer en de stichting die namens het slachtoffer optreedt. De totale schadevergoeding bedraagt € 562.092,23, inclusief immateriële schade en kosten voor medische zorg. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot betaling van proceskosten en schadevergoedingsmaatregelen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/177537-21
Datum uitspraak: 12 juli 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en plaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Haaglanden.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 28 juni 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D. Kortekaas en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. C.H. Remmelink naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen
[benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] en van wat hun raadsvrouw
mr. R.S.J. Hoogstraaten hierover naar voren heeft gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 4 juli 2021 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij 3] opzettelijk van het leven te beroven, die [benadeelde partij 3] meermalen heeft gestompt en/of geslagen en/of geschopt en/of met een buis/pijp, althans een hard voorwerp, heeft geslagen op het lichaam en/of het hoofd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 juli 2021 te ’s-Gravenhage aan zijn levensgezel [benadeelde partij 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten hersenletsel heeft toegebracht door met een buis/pijp, althans een hard voorwerp, op het hoofd te slaan en/of tegen het hoofd te trappen/schoppen en/of te slaan/stompen;
2
hij op een of meerdere tijdstippen in de periode van 1 januari 2021 tot en met 3 juli 2021 te 's-Gravenhage zijn levensgezel, [benadeelde partij 3] , heeft mishandeld door die [benadeelde partij 3] te slaan en/of te stompen en/of te schoppen tegen het hoofd en/of tegen het lichaam van die [benadeelde partij 3] .

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van al hetgeen hem ten laste is gelegd. Zij heeft, met betrekking tot het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde, daartoe aangevoerd dat ieder opzet op het doden van dan wel toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer bij de verdachte ontbrak. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte altijd ontkennend heeft verklaard en dat het aan wettig en overtuigend bewijs ontbreekt.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Aangezien de feiten nauw met elkaar samenhangen, zal de rechtbank de bewijsmiddelen die voor deze feiten van belang zijn, tezamen bespreken. De rechtbank heeft de inhoud van de gebruikte bewijsmiddelen, elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het [PL-nummer] , van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-west, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 233).
1. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 5 juli 2021, voor zover inhoudende (p. 11):
Op maandag 5 juli 2021 te 11:56 uur belt (vermoedelijk [verdachte] ) naar 112 en meldt het volgende: ik heb mijn vrouw gisteren geslagen en nu wordt ze niet meer wakker, of woorden van gelijke strekking.
2. Het proces-verbaal aanhouding verdachte, opgemaakt op 5 juli 2021, voor zover inhoudende (p. 60 en 61):
Op 5 juli 2021 omstreeks 12.02u hield ik verbalisant op de locatie Regentesselaan 357 in Den Haag de verdachte aan. Ik zag dat het slachtoffer op haar rechterzij lag. Ik zag dat haar armen helemaal blauw waren van de blauwe plekken. Ik zag dat haar ogen helemaal zwart waren van de blauwe plekken. Ik zag wel dat zij ademde maar er was totaal geen reactie van haar. Ik voelde dat het slachtoffer vreselijk warm was en koorts had. Ik rook een heftige urine en braakselgeur. Ik ben hierop naar de melder gelopen en heb hem de cautie medegedeeld. Ik heb hem medegedeeld dat ik hem gezien de feiten en omstandigheden aan ging merken als verdachte van mishandeling en poging doodslag op zijn vriendin. Hierop verdachte op maandag 5 juli 2021 te 12:02 uur aangehouden.
Ik vroeg de verdachte wat er was gebeurd. Ik hoorde de verdachte zeggen: "wij hebben heel erg ruzie gehad en ik heb haar heel erg geslagen."
Ik hoorde de verdachte zeggen: "Ik heb het gedaan, schiet mij maar af."
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 5 juli 2021, voor zover inhoudende (p. 20):
Wij verbalisanten waren betrokken bij het incident aan de Regentesselaan 357 te ’s-Gravenhage op 5 juli 2021. Ik sprak de trauma arts die bij het incident betrokken is geweest. Ik hoorde dat de arts zei dat het slachtoffer buiten kennis was en dat zij ernstig was mishandeld. Ik hoorde dat de arts zei dat dit een geval was van systematische mishandeling. Ik hoorde dat de arts zei dat dit mishandeling van het hoogste niveau was en dat de mishandelingen al langdurig plaats zouden vinden.
4. Het proces-verbaal van het tweede verhoor van [verdachte] , opgemaakt op 5 juli 2021, voor zover inhoudende (p. 84, 85 en 87):
V: Het is gisteren gebeurd. Wat is gebeurd?
A: Ik ben gewoon schuldig aan al die dingen.
V: Hoelang boks en of kickboks je al?
A: Al bijna 20 jaar. Ik train om mensen te vernietigen.
V: Wil jij ons vertellen wat er is gebeurd van A tot Z?
A: Het is heel vroeg in de middag gebeurd. Toen de ambulance belde heb ik gezegd dat ik haar kapot had geslagen en dat ze sinds gisteren bewusteloos was.
V: Werkt het bij jou zo dat je in een waas van emotie ga handelen als je boos bent?
Ik had gewoon ruzie met haar. Ik ben het gevaarlijkst als ik bewuste keuzes kan maken. Ik heb me ook heel erg ingehouden, anders was ze dood geweest. Ik heb haar geslagen.
V: Heb je haar alleen met je lichaam geslagen, of ook met wapens?
A: Ik heb de meeste schade aangericht met kopstoten, vuisten, knietjes.
V: Het meeste, dus niet alles?
A: Ook wel met een stalen pijp.
V: Welke zorg heb je haar gegeven?
A: Ik heb haar in de stabiel zijligging gelegd. Ik heb het snot en bloed uit haar neus gezogen, zodat ze kon ademen. Ze moest ook af en toe kotsen en dat heb ik opgeruimd, zodat niet stikte.
V: Hoelang heeft ze daar gelegen?
A: Totdat ik belde. Tussendoor heb ik haar gedraaid.
V: We hebben best wel veel blauwe plekken gezien bij haar. Is dat allemaal ontstaan?
A: Ja dat klopt.
A: Ik heb ook al 11 jaar een relatie met haar.
V: Toch is zij wel eerder met letsel op haar werk verschenen?
A: Ja dat klopt. Ik had haar toen een kopstoot gegeven. Ze had toen een bult op haar voorhoofd. Dat bloed zakte naar beneden en zakte in haar ogen leek het alsof ik haar kapot had geslagen.
5. Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, op 7 juli 2021 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, voor zover inhoudende:
U rechter-commissaris zegt mij dat ik bij mijn aanhouding direct heb gezegd dat ik [benadeelde partij 3] erg had geslagen (pagina 61) en u vraagt mij of dat klopt. Ja, dat klopt. Dat was wat ze toen moesten weten.
U vraagt mij of ik [benadeelde partij 3] op 4 juli 2021 heb geslagen met mijn handen. Ja.
U vraagt mij of ik [benadeelde partij 3] op 4 juli 2021 met een ijzeren pijp heb geslagen. Ja.
U vraagt mij of ik [benadeelde partij 3] op 4 juli 2021 heb geschopt. Ja.
6. Het proces-verbaal van binnentreden in woning, opgemaakt op 27 juli 2022, voor zover inhoudende (p. 135):
Op 27 juli 2021 werd in de woning aan de Regentesselaan 357 in Den Haag inbeslaggenomen:
1 metalen pijp met bloedsporen (wit) (vanaf salontafel woonkamer).
7. Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring, opgemaakt en ondertekend door [arts] , op 12 juli 2021, voor zover inhoudende (p. 117):
Medische informatie betreffende [benadeelde partij 3]
A. Uitwendig waargenomen letsel:
Bloeduitstortingen gehele lichaam
B. Is er vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel?
Ja
C. Storingen in het bewustzijn?
Ja
D. Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht
12/7/2021
E. Overige van belang zijnde informatie (operaties, blijvend letsel ed)
Traumatisch subduraal hematoom (bloeduitstorting in hersenen)
Diffuse axonale schade (diffuus hersenletsel)
F. Geschatte duur van genezing:
onbekend, verwacht langdurige opname.
8. Een geschrift, te weten letselbeschrijving [benadeelde partij 3] , op 23 september 2021 opgemaakt en ondertekend door [Forensisch Arts KNMG] , voor zover inhoudende (p. 150):
Naar aanleiding van het opgelopen letsel bij [benadeelde partij 3] kreeg ik het verzoek een letselbeschrijving en een duiding van accidenteel en/of toegebracht letsel te geven.
Bevindingen/beschrijvingen van de letsels
Uitwendige letsels
Specifieke patronen zichtbaar in het letsel
Er werden een aantal specifieke patronen in de letsels vastgesteld, die onderstaand worden vermeld en geduid.
Hoofd:
- Er waren twee vrij parallel gelegen paarse streepvormige huidverkleuringen door bloeduitstorting van circa 2 en 3 cm lengte en een breedte van circa 0,3 tot 0,4 cm met een tussengelegen afstand van circa 1 cm. Een dergelijk patroon kan als tramline bruising worden geduid. Het letsel vertoont dan de contouren van het voorwerp dat het letsel veroorzaakte. Wanneer het voorwerp bijvoorbeeld een stok of riem is, leidt dit tot twee parallelle strepen van letsel aan de beide randen van de stok/riem.
Linker bovenarm:
- Aan de buigzijde van de linker bovenarm worden drie vrij parallel gelegen streepvormige paarse huidverkleuringen door bloeduitstorting aangetroffen van respectievelijk (van binnen naar buitenzijde) 5, 15 en 15 cm, waarbij de middelste en de zijwaarts gelegen streepvormige bloeduitstorting hoofdwaarts middels bloeduitstorting met elkaar verbonden lijkt. De tussengelegen afstand bedraagt circa 2 en 3 cm. Het letsel is te duiden als tramline bruising, waarbij mogelijk ook sprake is van patroonletsel.
Bespreking
Bij uitwendig onderzoek werden vele, op veel verschillende plaatsen op het lichaam - hoofd, voorzijde romp, linkerbeen, rechterbeen, linkerarm en -schouder, rechterarm [zo volgt uit de eerdere letselbeschrijving in het rapport, toevoeging rechtbank] - en vaak uitgebreide huidverkleuringen door bloeduitstortingen en oppervlakkige huid beschadigingen vastgesteld. Op basis van de medische gegevens bleek inwendig sprake van een bloedophoping tussen de hersenen en de schedel (acuut subduraal hematoom) en diffuse schade van hersencellen (diffuse axonale schade).
Zowel de uitwendig als de inwendig vastgestelde letsels zijn ontstaan als gevolg van mechanisch stomp botsend geweld. De hoeveelheid, de uitgebreidheid van de bloeduitstortingen en de vele verschillende plaatsen op het lichaam duiden op herhaaldelijk uitwendig stomp botsend geweld op het lichaam. Zodoende kunnen de letsels niet goed verklaard worden door een simpele val of door een val van een
fiets (accidenteel). In een deel van de bloeduitstortingen zijn specifieke patronen zichtbaar. Het aantreffen van het totaal aan letsels is veel waarschijnlijker onder de
hypothese toegebracht geweld dan onder de hypothese accidenteel geweld.
Gevaarzetting
Met betrekking tot de gevaarzetting wordt allereerst opgemerkt dat op het moment van onderzoek betrokkene in kritieke toestand was opgenomen op de Intensive Care van het ziekenhuis na reanimatie door de ambulancemedewerkers en ondersteund door een arts van een Medisch Mobiel Team (MMT). Ook uit de verdere beschrijving van met name het inwendige letsel aan het hoofd wordt al duidelijk wat
het potentiële risico is van mechanisch stomp botsend geweld op de schedel: het kan lijden tot een (langdurige) comateuze toestand door het ontstaan van een bloeding in of om de hersenen of schade aan de hersenen zelf waardoor de betrokkene alleen kan overleven door intensieve en gespecialiseerde zorg. Ook acuut overlijden ten gevolge van dergelijk letsel is mogelijk.
Daarnaast was bij betrokkene sprake van stomp botsend geweld op de romp en ledematen met kneuzingen van de huid en bloeduitstorting van de weke delen. Mogelijk is ook de klaplong van de rechterlong bij betrokkene het directe gevolg is van het stomp botsend geweld. Stomp botsend geweld aan de romp kan leiden tot inwendige weefselscheuringen, botbreuken, kneuzingen en verscheuring van inwendige organen (zoals van de longen, hart, lever of de nieren) met overlijden of gedeeltelijk herstel tot gevolg. Dat risico geldt ook (in iets mindere mate) bij ledematen.
Conclusie
Betrokkene werd op 05-07-2021 in comateuze toestand opgenomen in het ziekenhuis en ze had intensieve behandeling nodig op de Intensive Care. Waarschijnlijk zal er sprake zijn van blijvende hersenschade. Ten aanzien van de herstelduur wordt opgemerkt dat dit via neurologie gevraagd moet worden maar dat de kans op volledig herstel klein is en wel 12 maanden kan duren.
9. Het proces-verbaal van verhoor van [getuige] , opgemaakt op 6 juli 2021, voor zover inhoudende (p. 45 en 46):
[benadeelde partij 3] werkte pas acht maanden bij ons, maar in twee maanden tijd was zij met blauwe plekken op het werk verschenen. In eerste instantie wilde zij hierover niet vertellen. Ik heb haar toen een keer afzonderlijk gesproken en gesommeerd dat ze moest zeggen wat er was gebeurd. Ik hoorde haar zeggen dat ze in elkaar was geslagen. Dat was ergens rond januari/februari 2021. Ze vertelde dat ze door haar vriend in elkaar was geslagen. Ze had een enorme blauwe plek op haar voorhoofd, welke helemaal doorliep naar achteren over haar hoofd.
Ik denk dat het ongeveer twee maanden geleden was dat ze weer zichtbaar letsel had. [benadeelde partij 3] had toen weer een niet geloofwaardig verhaal, want ze zou van haar fiets zijn gevallen. Ze had dikke blauwe ogen en die blauwe plekken zakten helemaal naar beneden over haar gezicht. Ook had ze pijn in haar linkerzijde. Uiteindelijk kreeg ik er met moeite uit dat ze niet van haar fiets was gevallen, maar dat ze was geslagen in haar gezicht door haar vriend en dat ze was getrapt in haar zij.
10. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [benadeelde partij 1] , opgemaakt op 5 juli 2021, voor zover inhoudende (p. 42):
[benadeelde partij 3] is twee weken geleden gevallen met de fiets, wat wij maar vreemd vonden. Ze belde toen op en ze zei: “Schrik niet, ik ben gevallen met de fiets.” Ze zei dat ze een bult op haar neus en tussen haar ogen had. Ze was zogenaamd tegen een lantaarnpaal aangereden. Ook op haar voorhoofd had zij een wond. Haar hele linkerzij was blauw. Dit was raar en haar letsel kwam niet overeen met haar verhaal. Het was een flinke bult en het kon naar onze mening niet door de valpartij op de fiets zijn veroorzaakt.
11. Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] , opgemaakt op 11 juli 2021, voor zover inhoudende (p. 125):
Onlangs ongeveer twee weken geleden was ik met [benadeelde partij 3] aan het appen. Zij vertelde mij toen dat ik niet moest schrikken, omdat zij van haar fiets was gevallen en daarbij bulten op haar hoofd had opgelopen. Daarna stuurde ze mij foto’s door waarop zij stond afgebeeld met bulten op haar hoofd, een flinke bult op haar voorhoofd - een zogenoemd ‘ei’ - en bij haar ogen was het zwart-blauw.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 7 juli 2021, voor zover inhoudende (p. 96):
Op zondag 4 juli 2021, omstreeks 18.00 uur, ben ik verbalisant samen met een collega aan de bel gegaan Regentesselaan 357 in Den Haag, dit naar aanleiding van meldingen van overlast en verward gedrag van [verdachte] . Ik vroeg [verdachte] of mevrouw [benadeelde partij 3] ook thuis was. Hierop hoorde ik hem zeggen dat zij thuis is maar dat zij afgelopen nacht ziek is geworden, koorts heeft en dat hij haar verzorgt. Wat op viel is dat [verdachte] tijdens ons gesprek tot minimaal drie keer toe het gesprek onderbrak, de trap op liep naar de 1e etage, naar de kamer van [benadeelde partij 3] en die van hem. Hij ging een korte tijd de kamer binnen, kwam weer naar buiten en deed de
kamerdeur vervolgens op slot.
3.4.
Bewijsoverwegingen
3.4.1.
Poging doodslag (feit 1 primair)
Tegen de verdachte is de verdenking gerezen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag van zijn vriendin [benadeelde partij 3] (hierna: het slachtoffer). De rechtbank is van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verklaringen van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij verantwoordelijk is voor wat er met het slachtoffer is gebeurd, maar hij heeft twee verschillende verklaringen afgelegd over de toedracht van het incident op 4 juli 2021 en hetgeen hij zich ervan herinnert. Onder het hiervoor genoemde bewijsmiddel 5 is de verklaring van de verdachte weergegeven, zoals hij heeft afgelegd in zijn tweede verhoor bij de politie. Bij die gelegenheid heeft de verdachte – kortgezegd – verklaard zijn vriendin welbewust ernstig te hebben mishandeld. De verdachte heeft vanaf het moment dat hij ter observatie werd opgenomen in het Pieter Baan Centrum (PBC) en daarna, bij zijn derde verhoor bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij bij zijn eerdere verhoren bepaalde dingen heeft gezegd die niet waar zijn, zoals dat hij zijn vriendin bewust heeft mishandeld. Hij zou deze dingen hebben verklaard, omdat hij kwaad was op zichzelf en omdat hij vond dat hij het verdiende om zo zwaar mogelijk gestraft te worden. De verdachte heeft aangegeven dat alle details die hij heeft genoemd, verzonnen zijn en dat hij, zo heeft hij later ingezien na gesprekken met de psycholoog en na stabiliserend medicatiegebruik, in werkelijkheid heeft gehandeld in een psychose of een black-out. Hij heeft verklaard dat hij nog weet dat hij in de ochtend van 4 juli 2021 wakker werd met een woedeaanval die steeds erger werd. Alles werd zwart. Het volgende dat hij zich herinnert, is dat hij zijn hand op de keel van zijn vriendin had en dat zij bewusteloos in elkaar zakte. Hij kon zich niet herinneren wat er was gebeurd en hoeveel schade dat zijn vriendin had kunnen berokkenen. Ook was hij helemaal niet boos op haar.
Hoewel de verdachte dus is teruggekomen van zijn eerdere verklaringen, ziet de rechtbank geen aanleiding om niet van die verklaringen uit te gaan. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De verdachte heeft kort na het incident bij meerdere gelegenheden verklaard dat en hoe hij zijn vriendin heeft mishandeld. Zo heeft de verdachte toen hij 112 belde gezegd dat hij zijn vrouw geslagen had (zie hiervoor bij bewijsmiddel 1). Ook bij zijn aanhouding heeft hij direct verklaard dat hij het had gedaan en dat hij het slachtoffer heel erg geslagen had (zie hiervoor bij bewijsmiddel 2). De verdachte heeft in zijn tweede verhoor (bewijsmiddel 4) heel specifiek verklaard over de geweldshandelingen die hij heeft verricht bij het slachtoffer namelijk kopstoten, vuisten, knietjes en dat hij een stalen pijp heeft gebruikt. Bij de rechter-commissaris heeft de verdachte dit alles nog eens bevestigd. Bovendien past het bij het slachtoffer vastgestelde letsel bij de eerdere verklaringen van de verdachte. De rechtbank zal hier nog nader op ingaan. Dat de verdachte de geweldshandelingen zou hebben verzonnen, zoals hij bij zijn derde verhoor bij de politie en ter terechtzitting heeft verklaard, acht de rechtbank reeds gelet hierop niet geloofwaardig en dus onaannemelijk.
Daarnaast bevat het dossier geen aanwijzing voor de stelling van de verdachte dat er sprake was van een psychose of een black-out of dat hij zodanig in de war was, dat hij als gevolg daarvan zich niet meer zou kunnen herinneren welk handelingen hij heeft verricht. De rechtbank slaat daarbij acht op het Pro Justitia-rapport van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) van 4 maart 2022. De onderzoekers hebben het eerste verhoor, dat auditief is geregistreerd, opgevraagd en beluisterd. Zij stellen vast dat de verklaringen geen aanwijzingen geven voor een gestoorde realiteitstoetsing, zoals het geval is bij een psychose. De onderzoekers hebben ook het tweede verhoor opgevraagd en beluisterd. Zij stellen vast dat de verdachte niet realiteitsgestoord of verward klinkt. De onderzoekers concluderen verder dat er tijdens het onderzoek in het PBC geen aanwijzingen zijn gevonden voor een psychotische stoornis en er zijn geen aanwijzingen voor het eerder voorkomen van black-outs bij de verdachte. Ook slaat de rechtbank acht op het proces-verbaal van de verbalisanten die op de vroege avond van 4 juli 2022 aan de deur zijn geweest bij de verdachte naar aanleiding van eerdere overlastmeldingen. Daaruit is af te leiden dat de verdachte – op het moment dat het slachtoffer bewusteloos boven moet hebben gelegen – goed aanspreekbaar was en bewust handelde. Hij ging tijdens het gesprek met de verbalisanten meerdere malen naar boven om te controleren hoe het met zijn “zieke” vriendin ging, maar hij heeft de politie wel te woord gestaan.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank de later afgelegde verklaringen van de verdachte dat hij zich vanwege een psychose of black-out niet meer herinnert wat er is gebeurd, niet geloofwaardig. De rechtbank zal de eerdere verklaring(en) van de verdachte als bewijsmiddel gebruiken.
Feitelijke handelingen
Op grond van de hiervoor onder 3.3. genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 4 juli 2021 in Den Haag het slachtoffer meerdere keren heeft gestompt, geslagen en geschopt op haar lichaam en haar hoofd. De rechtbank stelt ook vast dat de verdachte het slachtoffer heeft geslagen met een pijp op haar hoofd en lichaam. De verklaring van de verdachte wordt ondersteund door het feit dat er in de woning een pijp is aangetroffen met bloed. Bovendien past het bij het slachtoffer vastgestelde letsel bij de verklaring van de verdachte. Bij het slachtoffer zijn vele bloeduitstortingen over het gehele lichaam geconstateerd, waaronder op haar romp en haar hoofd. Daarnaast is er sprake van zeer ernstig hersenletsel door een bloedophoping tussen de hersenen en de schedel en diffuse schade van hersencellen. Het slachtoffer werd in comateuze toestand opgenomen in het ziekenhuis en ze had een intensieve behandeling nodig op de Intensive Care.
Uit de letselbeschrijving blijkt dat zowel de uitwendig als de inwendig vastgestelde letsels zijn ontstaan als gevolg van mechanisch stomp botsend geweld. De hoeveelheid, de uitgebreidheid van de bloeduitstortingen en de vele verschillende plaatsen op het lichaam duiden op herhaaldelijk uitwendig stomp botsend geweld op het lichaam. In een deel van de bloeduitstortingen zijn specifieke patronen zichtbaar. Bij verschillende letsels aan het hoofd en de linker bovenarm van het slachtoffer is sprake van ‘tramline bruising’. Dit is passend bij de inwerking van een voorwerp dat gelijkend is op de pijp die in de woning is aangetroffen. De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat een deel van het bij het slachtoffer geconstateerde letsel onder andere op haar hoofd is veroorzaakt door het slaan met een pijp.
Opzet op de dood
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de gedragingen van de verdachte gekwalificeerd kunnen worden als een poging tot doodslag. De verdachte heeft ontkend het opzet te hebben gehad op de dood van het slachtoffer.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag is vereist dat de verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet is vereist dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van het door de verdachte aangewende geweld zou komen te overlijden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan deze kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank neemt de volgende omstandigheden in aanmerking.
De verdachte heeft het slachtoffer meerdere malen en met kracht geslagen en geschopt op haar hele lichaam en op haar hoofd. Daarbij heeft hij ook een pijp gebruikt. Dat dit met kracht is gebeurd, leidt de rechtbank af uit de aard van het bij het slachtoffer vastgestelde letsel. Het slachtoffer heeft als gevolg van de klappen op haar hoofd een bloeding in de hersenen opgelopen en op haar lichaam waaronder haar romp vele en grote bloeduitstortingen. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de verdachte verschillende vechtsporten, waaronder kickboksen, beoefent, en dus geoefend is in het geven van trappen en klappen. Zoals ook blijkt uit de verklaring van de verdachte is hij zich bewust van de kracht van zijn (vecht)bewegingen en de – potentiële – impact die dat op anderen kan hebben.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd één van de meest kwetsbare delen van het menselijk lichaam is en dat op het hoofd toegepast geweld tot de dood kan leiden. In dit geval is zeer ernstig hersenletsel bij het slachtoffer ontstaan en is zij in kritieke en comateuze toestand opgenomen in het ziekenhuis. Zij had intensieve behandeling nodig op de Intensive Care. Hieruit volgt dat sprake was van een acute levensbedreigende situatie. Daarnaast kan ook hevig geweld tegen de romp leiden tot overlijden, omdat dit kan leiden tot inwendige weefselscheuringen, botbreuken, kneuzingen en verscheuring van inwendige organen (zoals van de longen, hart, lever of de nieren). Bij het meerdere malen met kracht (met een pijp) slaan en schoppen tegen het hoofd en tegen de romp, zoals in dit geval, is de kans aanmerkelijk dat dodelijk letsel wordt veroorzaakt.
De handelingen van de verdachte moeten naar het oordeel van de rechtbank naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het toebrengen van potentieel dodelijk letsel bij het slachtoffer, dat de verdachte door zo te handelen de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. De rechtbank heeft in het procesdossier geen aanwijzingen gevonden die contra-indicaties opleveren. De rechtbank stelt dan ook vast dat de verdachte ten minste voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair ten laste gelegde, te weten een poging tot doodslag van [benadeelde partij 3] .
3.4.2.
Mishandeling in de periode 1 januari 2021 tot en met 3 juli 2021 (feit 2)
Op grond van de hiervoor onder 3.3 genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte in de periode van 1 januari 2021 tot en met 3 juli 2021 het slachtoffer heeft mishandeld door haar te slaan of te stompen en door haar te schoppen tegen het hoofd en het lichaam. De verklaring van de [getuige] dat het slachtoffer tegen haar heeft verteld dat ze werd geslagen en geschopt door de verdachte, vindt steun in de verklaringen van de vader van het slachtoffer, [benadeelde partij 1] , en een vriendin van haar, [getuige 2] . Deze getuigen hebben gezien dat het slachtoffer letsel had op haar hoofd. Beiden spreken over een flinke bult. Daarnaast heeft [benadeelde partij 1] verklaard dat de hele zij van het slachtoffer blauw was. Het slachtoffer heeft tegen beide getuigen verteld dat ze een ongeluk had gehad met de fiets en dat ze tegen een lantaarnpaal was gereden. Beide getuigen hebben verklaard dat dit verhaal ongeloofwaardig overkomt en niet strookt met het waargenomen letsel bij het slachtoffer. Daarnaast heeft de trauma arts die het slachtoffer heeft onderzocht, gezegd dat het een geval was van systematische mishandeling en dat de mishandelingen al langdurig plaats zouden vinden. Ook heeft de verdachte verklaard dat de bult op het hoofd bij het slachtoffer kwam doordat hij haar een kopstoot had gegeven. Dat dit, zoals de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, is gebeurd tijdens een boks training tussen de verdachte en het slachtoffer, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Niet valt in te zien waarom het slachtoffer daarover dan niet open en eerlijk zou verklaren tegen haar collega M. Boon en haar vader. Het slachtoffer was destijds de vriendin van de verdachte; zij hadden al jaren een relatie en woonden samen, zodat zij naar het oordeel van de rechtbank de levensgezel was van de verdachte in de tenlastegelegde periode.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank ook het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 4 juli 2021 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij 3] opzettelijk van het leven te beroven, die [benadeelde partij 3] meermalen heeft gestompt en geslagen en geschopt en met een pijp heeft geslagen op het lichaam en het hoofd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 1 januari 2021 tot en met 3 juli 2021 te 's-Gravenhage zijn levensgezel, [benadeelde partij 3] , heeft mishandeld door die [benadeelde partij 3] te slaan en/of te stompen en te schoppen tegen het hoofd en tegen het lichaam van die [benadeelde partij 3] .

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de gedragingen van de verdachte in het geheel niet aan hem toe te rekenen zijn, omdat hij zich de handelingen vanwege een psychose of een black out niet voor de geest kan halen en hij pas weer in staat was om rustig te handelen en na te denken, nadat hij medicatie had gekregen. De raadsvrouw verzoekt de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gedragingen van de verdachte hem volledig kunnen worden toegerekend, omdat uit de rapportages over de verdachte niet blijkt dat er iets mis is met zijn geestvermogens, noch dat hij last heeft van black-outs. De officier van justitie wijst erop dat de politie op de dag van het incident nog aan de deur is geweest bij de woning van de verdachte en met hem heeft gesproken. Toen bleek ook niet dat er iets met de verdachte aan de hand was.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia-rapport van het PBC van 4 maart 2022. Noch uit dit rapport noch uit het dossier of het onderzoek ter terechtzitting zijn feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dan ook strafbaar. De rechtbank zal onder 6.3 het rapport nader bespreken.

6.De oplegging van de straf en maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en dat daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS en de TBS-maatregel) met een bevel tot verpleging van overheidswege aan de verdachte wordt opgelegd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht, bij eventuele bewezenverklaring, rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de conclusies die in het rapport van het PBC en in het reclasseringsadvies zijn weergegeven. Zij heeft voorts opgemerkt dat de verdachte open staat voor behandeling.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag van zijn vriendin met wie hij al lange tijd samen was. Hij heeft het slachtoffer meerdere malen en met kracht geslagen, onder meer met een pijp, en geschopt, onder meer op haar hoofd. Het slachtoffer heeft hierdoor ernstig hersenletsel opgelopen. Er was sprake van grote bloeduitstortingen over haar hele lichaam en een bloeduitstorting in de hersenen, diffuus hersenletsel en kenmerken van zuurstofgebrek, waardoor het slachtoffer in kritieke en comateuze toestand in het ziekenhuis is opgenomen. De druk in de schedel was door de aanwezige bloedingen dermate hoog dat direct neurochirurgisch ingrijpen noodzakelijk was om haar leven te redden. Het slachtoffer heeft daarna nog een lange tijd in coma gelegen en het was onduidelijk of zij nog zou ontwaken. Na het ontwaken is het slachtoffer in september 2021 overgeplaatst naar een revalidatiecentrum voor jongeren met ernstig hersenletsel. Er was toen sprake van volledige afhankelijkheid van zorg en een wisselend gestoord
bewustzijn. Door de revalidatiearts werd een beeld geschetst van een zeer ernstig neurologisch beschadigde patiënte zowel in somatisch als in neurocognitief opzicht. Ze kon bijvoorbeeld niet zelfstandig eten en drinken en vrijwel niet spreken. Dit beeld was op het moment van de terechtzitting nauwelijks veranderd. Eerst leek het slachtoffer met kleine stappen vooruit te gaan in haar ontwikkeling, maar ten tijde van de terechtzitting was de ontwikkeling gestagneerd en was zelfs sprake van een terugval. Hierdoor zal het slachtoffer binnenkort uitstromen naar een verpleegtehuis met 24uurs zorg. Door het handelen van de verdachte heeft het slachtoffer naar het zich laat aanzien geen enkel perspectief op een normaal leven. Uit de slachtofferverklaring die op de terechtzitting namens het slachtoffer en haar familie is afgelegd, blijkt dat het slachtoffer nauwelijks contact maakt met haar familie en dat ze niet echt reageert als zij op bezoek komen. Zij toont geen enkel initiatief en ze maakt vanuit zichzelf geen bewegingen. Dit staat in schril contrast met de persoonlijkheid van het slachtoffer van voor het incident van 4 juli 2021.
Het handelen van de verdachte getuigt van een ernstig gebrek aan respect voor de lichamelijke integriteit en gezondheid van het slachtoffer, nota bene op het moment van het incident zijn levensgezel. Nog afgezien van de gevolgen voor het slachtoffer, heeft dit feit ook grote gevolgen voor haar familie. Het incident heeft plaatsgevonden in het huis van het slachtoffer. Een plek waar zij bij uitstek veilig zou moeten zijn. De rechtbank rekent het de verdachte voorts zwaar aan dat hij zo’n 24 uur heeft gewacht met het inschakelen van hulp, terwijl het slachtoffer buiten bewustzijn was en overduidelijk dringend medische zorg nodig had. Daarnaast was het niet de eerste keer dat hij geweld tegen het slachtoffer heeft gebruikt, maar heeft hij zich ook schuldig gemaakt aan het mishandelen van het slachtoffer – zijn vriendin – vanaf januari 2021. De verdachte heeft niet stilgestaan bij de gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer. Op dergelijke feiten kan naar het oordeel van de rechtbank slechts worden gereageerd met oplegging van een gevangenisstraf van lange duur.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 9 februari 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Rapportage PBC
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van eerdergenoemd Pro Justitia-rapport van het PBC opgemaakt door [psycholoog] en [psychiater] van 4 maart 2022.
Uit het rapport blijkt dat bij de verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met narcistische, antisociale en paranoïde trekken. Al vanaf jonge leeftijd is er sprake van (externaliserende) gedragsproblemen. In combinatie met een opvoedingspatroon dat zich lijkt te kenmerken door wisselende grenzen en wantrouwen richting de buitenwereld ontwikkelt de verdachte in de loop der jaren het idee (door iedereen) verkeerd behandeld te worden. Een sterk ervaren onrecht stuwt zijn boosheid en leidt in de adolescentie en jongvolwassenheid naast woede tot een fragiel zelfbeeld, tot een gevoeligheid voor krenking, tot een gevoel niet begrepen te worden, tot wantrouwen, tot een moeite contacten blijvend te verdiepen en tot een gebrek aan doorzettingsvermogen en discipline. Deze kenmerken worden een onderdeel van zijn persoonlijkheid en beletten de verdachte een maatschappelijk en sociaal bevredigend bestaan op te bouwen. De verdachte disfunctioneert op veel levensgebieden. Naast de persoonlijkheidsstoornis is sprake van een ernstige stoornis in het gebruik van cannabis en van een depressieve stoornis. Ten tijde van de ten laste gelegde feiten waren deze stoornissen ook aanwezig. De persoonlijkheidsstoornis is chronisch aanwezig en weerspiegelt de disfunctionele patronen in zijn karakter.
Door de beperkingen van het onderzoek – de referenten die de onderzoekers gesproken hebben hadden beperkt zicht op de verdachte omdat zij hem langere tijd niet tot nauwelijks zagen en de verdachte zelf schetst een oppervlakkig, wisselend en (te) rooskleurig beeld – is er echter onvoldoende zicht gekomen op de hevigheid van de symptomen die met bovenstaande diagnoses samenhingen en hun onderlinge samenhang ten tijde van de ten laste gelegde feiten. De vele onbekende variabelen in het delictscenario leiden ertoe dat het niet mogelijk is na te gaan in hoeverre de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde in zijn keuzevrijheid beperkt was als gevolg van zijn psychische stoornissen. Hieruit volgt dat er geen doorwerking van de pathologie in beide ten laste gelegde feiten is te onderbouwen, noch uit te sluiten. Een advies over de mate van toerekenen is als gevolg hiervan niet te geven. De onderzoekers hebben zich onthouden van een interventieadvies en een bijbehorend juridisch kader.
Wel hebben de onderzoekers geconcludeerd dat het statistische risico op recidive bij een persoon met een vergelijkbaar profiel uitkomt op matig-hoog. De historische items leveren een hoge score op (eerder geweld, disfunctioneren op allerlei levensterreinen, stemmingsstoornis, persoonlijkheidsstoornis, middelengebruik, problematische opvoedingssituatie en respons op behandeling), maar ook een aantal van de klinische
items (zoals gebrek aan inzicht). Ook scoort de verdachte hoog op de risicohanteringsitems. Als de verdachte nu vrij zou komen, heeft hij een beperkt netwerk, geen woning, geen werk, geen professioneel steun- of behandelkader en een beperkte coping om met spanningen om te gaan. De beschermende factoren zijn daarmee minimaal.
Reclasseringsadvies
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het reclasseringsadvies van het Leger des Heils Den Haag van 8 maart 2022. De reclassering heeft de kans op recidive als hoog ingeschat. Ondanks de grote discrepantie tussen beide verklaringen van de verdachte ziet de reclassering een grote overeenkomst in de grote mate van onvoorspelbaarheid van het gedrag van de verdachte met extreem, buiten proportioneel geweld tot gevolg. In beide gevallen acht de reclassering langdurige en intensieve behandeling noodzakelijk om te
voorkomen dat de verdachte in de toekomst opnieuw vervalt in het ervaren van een dergelijke mate van woede en agressie dat hij niet adequaat kan reguleren. Het is echter niet duidelijk wat daadwerkelijk de oorzaak of het motief is geweest van dit extreme geweld, waardoor niet goed bepaald kan worden wat de insteek van de behandeling zou moeten zijn. De reclassering geeft ter overweging mee dat een opname in een (TBS-)kliniek de gelegenheid zou kunnen bieden om hier alsnog zicht op te krijgen, waarna er een gerichte en adequate behandeling zou kunnen worden ingezet.
De reclassering adviseert negatief ten aanzien van een straf of maatregel waarbij de verdachte zich dient te houden aan bijzondere voorwaarden, gezien de ernst van het feit en het onvoorspelbare karakter van de gepleegde agressie.
TBS-maatregel
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de TBS-maatregel. De bewezen verklaarde feiten zijn immers misdrijven zoals genoemd in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht; misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Ook bestond tijdens het begaan van de feiten bij de verdachte een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Voorts is voldaan aan het vereiste dat sprake moet zijn van een met redenen omkleed advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die de betrokkene hebben onderzocht.
De rechtbank is verder van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke vereiste dat de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist. Daartoe is redengevend hetgeen blijkt uit de voornoemde rapportages van de deskundigen van het PBC en de reclassering omtrent de problematiek van de verdachte en het geschatte recidiverisico. Gelet hierop is een intensief behandeltraject noodzakelijk en is het onverantwoord om de verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Ondanks dat de onderzoekers en de reclassering zich hebben onthouden van een interventieadvies, is de rechtbank van oordeel dat op grond van voornoemde rapportages alsmede het bewezenverklaarde in deze zaak kan worden gezegd dat de algemene veiligheid van personen eist dat aan de verdachte de TBS-maatregel met verpleging van overheidswege wordt opgelegd.
Uit al het voorgaande volgt dat de oplegging van de maatregel in overeenstemming is met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder dit is begaan en noodzakelijk is op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank zal dan ook de terbeschikkingstelling van de verdachte gelasten.
Omdat blijkens het advies van de reclassering een maatregel met voorwaarden niet geschikt is, gezien de ernst van de feiten en het onvoorspelbare karakter van de gepleegde agressie, zal de rechtbank tevens bevelen dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
Duur van de maatregel
Op grond van artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht mag de totale duur van de maatregel een periode van vier jaren niet te boven gaan, tenzij de TBS is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De verdachte heeft zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag en aan mishandeling over een langere periode van zijn levensgezel. Dit levert een handelen op van de verdachte dat gericht is tegen of gevaar oplevert voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. Aan voornoemd criterium is dus voldaan en de totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaren overschrijden. De rechtbank zal de maatregel ongemaximeerd aan de verdachte opleggen, omdat op dit moment nog niet duidelijk is wat daadwerkelijk de oorzaak of het motief is geweest van het extreme geweld en dus nog niet goed bepaald is wat de insteek van behandeling moet zijn. Het is dus ook nog niet duidelijk hoe lang de behandeling van de verdachte zal duren.
Straf
Naast het opleggen van TBS met dwangverpleging is de rechtbank van oordeel dat ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur aan de verdachte moet worden opgelegd. De rechtbank neemt daarbij zowel de ernst van de feiten, zoals hierboven is overwogen, als hetgeen is gebleken over de persoon van de verdachte in aanmerking. Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[benadeelde partij 2] (de moeder van het slachtoffer) heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 15.656,00 te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 656,00 aan materiële schade (eigen bijdrage in verband met de civiele toevoeging voor het indienen van de vordering) en € 15.000,00 aan immateriële schade (affectieschade).
[benadeelde partij 1] (de vader van het slachtoffer) heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert eveneens een schadevergoeding van € 15.656,00 te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 656,00 aan materiële schade (eigen bijdrage in verband met de civiele toevoeging voor het indienen van de vordering) en € 15.000,00 aan immateriële schade (affectieschade).
Stichting LC Bewindvoering heeft zich namens [benadeelde partij 3] als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.331.701,23 te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 981.701,23 aan materiële schade en
€ 350.000,00 aan immateriële schade (hierin is de wijziging ten aanzien van de reiskosten verdisconteerd).
Door/namens alle benadeelde partijen wordt verzocht om over de gevorderde bedragen de wettelijke rente toe te wijzen, alsmede de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot volledige toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen. De officier van justitie heeft daarbij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente gevorderd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De vorderingen van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2]
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de gevorderde affectieschade door de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] gesteld dat deze als juist kan worden aanvaard. Daarbij heeft zij opgemerkt dat de verdediging van mening is dat de vergoeding van de schade van het slachtoffer [benadeelde partij 3] voorrang dient te hebben op de door de ouders van het slachtoffer gevorderde affectieschade. Ten aanzien van gevorderde eigen bijdrage heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de benadeelde partijen een schadebeperkingsplicht hebben en dat zij niet conform deze verplichting hebben gehandeld door ook dit deel van de vorderingen door tussenkomst van een advocaat in te dienen. De schadepost is immers helder en eenvoudig vast te stellen nu de hoogte van affectieschade wettelijk is vastgesteld. De benadeelde partijen hadden zich ook tot slachtofferhulp kunnen wenden die hen kosteloos had kunnen bijstaan. De raadsvrouw verzoekt dit deel van de vorderingen af te wijzen.
De vordering van [benadeelde partij 3]
Ter zake van de vordering namens het slachtoffer [benadeelde partij 3] heeft de raadsvrouw opgemerkt dat de materiële schade niet eenvoudig is vast te stellen en dat reeds op deze grond het verzoek tot schadevergoeding dient te worden afgewezen, dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Daarbij speelt mee dat sprake is van geschatte indicaties, terwijl de benadeelde partij nog niet is uitbehandeld.
Subsidiair heeft de raadsvrouw een aantal materiële schadeposten betwist. Ten aanzien van de posten ‘tablet’, ‘aanschaf van kleding’, ‘reiskosten’ en ‘griffierecht’ stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat dit geen directe schade is die voortvloeit uit het misdrijf of dat het geen directe schade is van het slachtoffer.
Ter zake van de post ‘verlies verdienvermogen’ heeft de raadsvrouw opgemerkt, dat bij de berekening rekening is gehouden met het feit dat [benadeelde partij 3] de 100-jarige leeftijd bereikt, terwijl de demografische levensverwachting van een vrouw 83 jaar is. De raadsvrouw acht een levensverwachting van 100 jaar niet reëel en derhalve is de vordering niet reëel en dient deze te worden afgewezen. Voorts is ook deze schade niet eenvoudig vast te stellen, omdat sprake is van toekomstige schade die vanwege veel onduidelijkheden en onzekerheden moeilijk te berekenen is. Ten aanzien van de gevorderde kosten ‘eigen risico’, merkt de raadsvrouw op dat rekening is gehouden met 45 jaar toekomstschade, terwijl niet duidelijk is of het slachtoffer deze schade zal hebben. Dit is immers afhankelijk van haar levensverwachting en de jaarlijkse vaststellingen van eigen risico-bedragen door de verzekeringsmaatschappijen.
De raadsvrouw heeft verder verzocht om de vordering ten aanzien van de post ‘Factuur expertisebureau’ af te wijzen, nu door expertisebureau [naam expertisebureau] een verzamelfactuur is opgesteld en de vordering derhalve onvoldoende kan worden gecontroleerd.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade stelt de raadsvrouw dat deze als juist kan worden aanvaard.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partijen door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De rechtbank dient aan de hand van de vorderingen vast te stellen welke schade toegewezen kan worden.
De vorderingen van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2]
Materiële schade
De vorderingen, voor zover deze betrekking hebben op de post ‘eigen bijdrage Raad voor Rechtsbijstand’, is namens de benadeelde partijen voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partijen rechtstreeks schade hebben geleden door het onder 1 bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag. De raadsvrouw van de benadeelde partijen heeft voldoende onderbouwd waarom zij de vorderingen namens de benadeelde partijen heeft opgemaakt en waarom zij dat niet door slachtofferhulp hebben laten doen. Bovendien heeft de raadsvrouw op toevoegingsbasis gewerkt. De benadeelde partijen hebben in voldoende mate aan hun schadebeperkingsplicht voldaan. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partijen ieder rechtstreeks schade hebben geleden ter grootte van € 656,00.
Affectieschade
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vordering van affectieschade voor de moeder en de vader van het slachtoffer. In het Besluit vergoeding affectieschade is uitdrukkelijk bepaald wie er voor affectieschade in aanmerking komen. De rechtbank stelt vast dat de moeder en de vader van het slachtoffer tot de kring van gerechtigden behoren en dat een bedrag van € 15.000,00 geldt voor ouders van een meerderjarig, niet thuiswonend, kind dat als gevolg van een misdrijf ernstig en blijvend letsel heeft. De rechtbank zal gelet op voorgaande aan de benadeelde partijen ieder een bedrag van € 15.000,00 aan schadevergoeding voor affectieschade toewijzen.
Conclusie
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - beide vorderingen toewijzen tot een bedrag van € 15.656,00, bestaande uit € 656,00 aan materiële schade en € 15.000,00 aan immateriële schade (affectieschade). De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 4 juli 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vorderingen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vorderingen hebben gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partijen aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hen is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen tweemaal een bedrag van € 15.656,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 4 juli 2021 tot aan de dag dat deze bedragen zijn betaald, ten behoeve van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] .
De vordering namens [benadeelde partij 3]
De verschillende gevorderde bedragen zullen hierna op volgorde van het namens het slachtoffer overgelegde overzicht worden behandeld.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat het slachtoffer rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 1 bewezenverklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd en nu dit deel van de vordering door de verdediging niet is betwist, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 350.000,00. Dit gezien de ernst van het letsel, de blijvende gevolgen die het slachtoffer aan het bewezenverklaarde heeft overgehouden en gezien de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegewezen. De rechtbank zal het gevorderde bedrag van
€ 350.000,- toewijzen.
Eigen risico
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post ‘eigen risico’ betreffende de zorgverzekering, een bedrag van € 770,00 toewijzen, nu kan worden vastgesteld dat het slachtoffer in de jaren 2021 en 2022 het volledige eigen risico heeft verbruikt en/of zal moeten verbruiken. Bovendien kan worden vastgesteld dat het verplichte eigen risico in deze jaren door de overheid is bepaald op € 385,- per jaar.
De rechtbank zal het slachtoffer voor het overige (de toekomstige schade over 45 jaar) niet-ontvankelijk verklaren in de vordering ten aanzien van deze post, aangezien de behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Het slachtoffer kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Tablet
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post ‘tablet’, is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. De rechtbank verwerpt het verweer dat causaal verband ten opzichte van het bewezenverklaarde ontbreekt. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden ter grootte van het gevorderde bedrag. De rechtbank zal het gevorderde bedrag van € 175,99 toewijzen.
Kleding
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post ‘kleding’, is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. De rechtbank verwerpt het verweer dat causaal verband ten opzichte van het bewezenverklaarde ontbreekt. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden ter grootte van het gevorderde bedrag. De rechtbank zal het gevorderde bedrag van € 130,21 toewijzen.
Reiskosten
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw van het slachtoffer de vordering ten aanzien van de post ‘reiskosten’ gewijzigd vanwege het tijdsverloop en een totaalbedrag van € 3.754,03 gevorderd. De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post ‘reiskosten’, is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. De raadsvrouw van het slachtoffer heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van verplaatste schade in de zin van artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering juncto artikel 6:107, eerste lid onder a, van het Burgerlijk Wetboek. Zij heeft er voorts op gewezen dat derden zich sinds 1 januari 2019 kunnen voegen ter zake van de kosten die zij ten behoeve van het slachtoffer hebben gemaakt. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de ouders van het slachtoffer reiskosten hebben moeten maken om haar te ondersteunen en te bezoeken in het ziekenhuis en de revalidatiekliniek. Hoewel aan de ouders op grond van artikel 6:107 BW een eigen recht op schadevergoeding toekomt ter zake van deze verplaatste schade en zij zich op grond van artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering ter zake daarvan kunnen voegen in het strafproces, doet dat niet af aan de bevoegdheid van het slachtoffer om, als benadeelde partij, ook zelf vergoeding van deze schade te vorderen. Gelet hierop zal de rechtbank het gevorderde bedrag van
€ 3.754,03 toewijzen.
Ziekenhuis- en revalidatiedaggeld
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post ‘ziekenhuis- en revalidatiedaggeld’, is namens de verdachte niet betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden ter grootte van het gevorderde bedrag van € 6.935,00 en wijst dit bedrag toe.
Verlies verdienvermogen
Betreffende het inkomensverlies van het slachtoffer en de eigen bijdrage die voldaan zal moeten worden in het kader van de Wet Langdurige Zorg (hierna: Wlz) is door expertisebureau [naam expertisebureau] een berekening gemaakt en ter onderbouwing bij de vordering gevoegd. De berekening van de schadeposten is zeer complex, mede gezien de omstandigheid dat het grotendeels op aannames gebaseerde toekomstige schade betreft.
Het is echter evident dat het slachtoffer verlies van verdienvermogen door het onder 1 bewezenverklaarde feit heeft geleden en nog zal lijden in de toekomst. Naar het oordeel van de rechtbank zal dit – schattenderwijs begroot – in ieder geval een bedrag van € 200.000,00 zijn, welk bedrag voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank zal de benadeelde partij in het overige deel van de vordering, voor zover het betreft de post ‘verlies verdienvermogen’, niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank overweegt daartoe dat behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat zonder uitgebreid onderzoek onzeker is hoe groot de toekomstige inkomstenderving dat uitgaat boven het hiervoor vermelde toe te kennen bedrag zal zijn. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Factuur expertisebureau [naam expertisebureau]
Nu de rechtbank het rapport van [naam expertisebureau] niet heeft gebruikt voor de begroting van de schade in verband met verlies verdienvermogen, zal de rechtbank de benadeelde partij in de vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post ‘factuur expertisebureau’, niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Griffiekosten verzoek mentor en bewindvoering
De vordering voor zover deze betrekking heeft op de post ‘griffiekosten verzoek mentor bewindvoering’ is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. De raadsvrouw van het slachtoffer heeft aangevoerd dat ook ten aanzien van deze post sprake is van verplaatste schade. Zonder het onder 1 bewezenverklaarde feit zou er nooit een verzoek tot bewindvoering zijn ingediend, waardoor de ouders van het slachtoffer rechtstreeks schade hebben geleden door het feit, ter grootte van het gevorderde bedrag van € 85,00. De rechtbank zal dit bedrag dan ook toewijzen.
Factuur medisch adviseur
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post ‘factuur medisch adviseur’, is namens de verdachte niet betwist en namens het slachtoffer voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden ter grootte van het gevorderde bedrag van € 242,00. De rechtbank zal dit bedrag dan ook toewijzen.
Conclusie
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 562.092,23, bestaande uit € 212.092,23 aan materiële schade en € 350.000,00 aan immateriële schade.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 4 juli 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling verdachte
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen en de benadeelde partij gedeeltelijk niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering, zal de verdachte als overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, maar ziet de rechtbank aanleiding die veroordeling te beperken tot 2/3 van de proceskosten. De rechtbank begroot deze kosten op basis van het ‘Liquidatietarief rechtbank en gerechtshoven’ op € 23.994,00 (gebaseerd op 6 punten in een zaak met een geldswaarde van boven de € 1.000.000,00 ) x 2/3 = € 15.996,00. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover het slachtoffer aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 578.088,23, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 4 juli 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde partij 3] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 37a, 37b, 38d, 45, 57, 287, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
poging tot doodslag
ten aanzien van feit 2
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegenover zijn levensgezel
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast
de terbeschikkingstellingvan de verdachte;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege zal worden verpleegd;
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] en de schadevergoedingsmaatregel;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 15.656,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 4 juli 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [benadeelde partij 1] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 15.656,00 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 4 juli 2021 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde partij 1] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 113 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] en de schadevergoedingsmaatregel;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 15.656,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 4 juli 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [benadeelde partij 2] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 15.656,00 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 4 juli 2021 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde partij 2] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 113 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] en de schadevergoedingsmaatregel;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 562.092,23 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 4 juli 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [benadeelde partij 3] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op
€ 15.996,00, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 578.088,23 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 4 juli 2021 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde partij 3] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 365 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.L.E. Bakels, voorzitter,
mr. M.P.M. Loos, rechter,
mr. P. Figge, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E. Scholten, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 juli 2022.