ECLI:NL:RBDHA:2022:6719

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juni 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
SGR 21/44
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgvuldigheid van medisch onderzoek in bestuursrechtelijke context

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 24 juni 2022, is het beroep van eiser, Mak, gegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek dat door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is uitgevoerd, zorgvuldig is geweest. Dit oordeel is gebaseerd op de rapportage van 21 april 2022, waarin de verzekeringsarts eiser lichamelijk heeft onderzocht en relevante medische informatie heeft betrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit onvoldoende deugdelijk gemotiveerd was, omdat er geen fysiek spreekuurcontact had plaatsgevonden tussen eiser en de verzekeringsarts, terwijl eiser de medische grondslag van het primaire besluit had betwist.

De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Na de tussenuitspraak heeft de verzekeringsarts eiser alsnog onderzocht en zijn bevindingen in de rapportage verwerkt. Eiser betwistte echter dat het gebrek was hersteld, en voerde aan dat de uitkomst van het onderzoek voorspelbaar was, omdat het werd uitgevoerd door dezelfde arts als eerder. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekeringsarts toereikend had gemotiveerd waarom er geen nadere beperkingen in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) moesten worden aangenomen.

De rechtbank concludeerde dat de medische grondslag van het bestreden besluit in stand kon blijven, en dat de arbeidsdeskundige beoordeling ook niet onzorgvuldig was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit vanwege strijd met de Algemene wet bestuursrecht, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat het gebrek was hersteld. Eiser kreeg het betaalde griffierecht van € 48,- vergoed, maar er werden geen proceskosten vergoed, omdat er geen kosten waren die voor vergoeding in aanmerking kwamen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/44

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser] Mak, uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: E. Nooder),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: J.H. Swart).

Procesverloop

De rechtbank heeft op 22 maart 2022 een tussenuitspraak gedaan. Bij de tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft bij brief van 31 maart 2022 aangekondigd het gebrek te zullen herstellen.
Bij brief van 25 april 2022 heeft verweerder inhoudelijk gereageerd op de tussenuitspraak.
Eiser heeft hierop op 12 mei 2022 een schriftelijke zienswijze gegeven.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank in overweging 4.5 tot en met 4.7 overwogen dat het medisch onderzoek niet volledig en daarmee onzorgvuldig is geweest. Het bestreden besluit is daarmee onvoldoende deugdelijk gemotiveerd. De rechtbank heeft dit oordeel gebaseerd op de omstandigheid dat geen fysiek spreekuurcontact tussen eiser en een verzekeringsarts heeft plaatsgevonden, terwijl eiser de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd heeft betwist.
3. Om het gebrek te herstellen heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld het vereiste spreekuurcontact alsnog te laten plaatsvinden, dan wel alsnog draagkrachtig te motiveren waarom dat niet noodzakelijk wordt geacht.
4.1
Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 21 april 2022 nader gerapporteerd. Uit de rapportage blijkt het volgende.
Op 20 april 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser alsnog lichamelijk onderzocht. Ook heeft hij informatie van de internist-hematoloog van 13 januari 2022 bij het onderzoek betrokken. Het onderzoek heeft niet geleid tot een ander medisch oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeldt in de rapportage dat de geconstateerde vermoeidheidsklachten zijn meegewogen in de functionele mogelijkheden lijst (FML) en dat daarin reeds forse mentale en fysieke beperkingen zijn aangenomen. Ook onderbouwt hij dat een urenbeperking niet aan de orde is. Hierbij verwijst hij ook naar de aard van eisers werkzaamheden als vrijwilliger bij een zorgboerderij. Ook wijst de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop dat in de FML rekening is gehouden met kniebeperkingen ten aanzien van lopen, staan, knielen en buigen, om een verergering van de klachten te voorkomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep neemt geen verdere beperkingen aan, omdat deze zijn te reguleren met medicatie. De conclusie is dat er geen medische reden is om af te wijken van de oorspronkelijke FML.
4.2
Volgens eiser heeft verweerder het gebrek hiermee niet hersteld. Eiser wijst op de voorspelbaarheid van de uitkomst van het onderzoek, omdat het spreekuur is verricht door dezelfde arts als de arts die eerder met eiser telefonisch spreekuur heeft gehouden. Ook wijst eiser op het tijdsverloop dat van invloed is op de beoordeling. De verwijzing naar het vrijwilligerswerk is daarnaast niet correct, omdat eiser ten tijde in geding slechts sporadisch werkte bij de zorgboerderij. Eiser concludeert dat hij ten tijde in geding niet in staat was meer dan 65% te verdienen van het loon dat hij verdiende toen hij ziek werd.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat met de rapportage van 21 april 2022 het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser alsnog lichamelijk heeft onderzocht en bovendien medische informatie heeft betrokken bij zijn oordeel.
4.4
De rechtbank is verder van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep toereikend en inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom in het geval van eiser ten tijde in geding geen nadere beperkingen in de FML dienen te worden aangenomen. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat eiser niet medisch objectiveerbaar heeft onderbouwd dat hij meer beperkt is dan is aangenomen. Dat geldt ook voor het tijdsverloop waarop eiser heeft gewezen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dit aspect meegenomen in zijn bevindingen. Hij komt gemotiveerd tot de conclusie dat er geen sprake is van een wijziging in eisers situatie ten opzichte van de datum in geding.
De rechtbank constateert dan ook dat er geen grond bestaat om meer beperkingen aan te nemen. Daarbij merkt de rechtbank op dat de door eiser ervaren klachten niet rechtstreeks leiden tot beperkingen in de FML. Er worden alleen beperkingen opgenomen in de FML indien daaraan een objectiveerbare oorzaak ten grondslag ligt.
4.5
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de medische grondslag van het bestreden besluit in stand kan blijven.
5.1
Over de door eiser betwiste arbeidsdeskundige grondslag van het bestreden besluit overweegt de rechtbank het volgende. De primaire arbeidsdeskundige komt in het rapport van 24 augustus 2020 tot een verdiencapaciteit van 77,66%. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep wijzigt dit op 8 december 2020 in 78,41%, omdat zij uitgaat van een andere omvang van de maatgevende arbeid en een ander maatmaninkomen.
De rechtbank stelt vast dat de functies die zijn gebruikt voor de schatting van de arbeidsongeschiktheid passen binnen het belastbaarheidsprofiel dat over eiser is opgesteld. Dat betekent dat het aan eiser is aannemelijk te maken dat hij die functies desondanks niet zou kunnen verrichten. De rechtbank constateert dat eiser niet heeft gemotiveerd waarom hij de functies niet zou kunnen verrichten. De grond slaagt dan ook niet.
Ook anderszins is niet gebleken dat de arbeidsdeskundige beoordeling op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen of onbegrijpelijk is, zodat verweerder die beoordeling terecht ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit.
5.2
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de arbeidsdeskundige grondslag van het bestreden besluit in stand kan blijven.
6. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit dan ook vanwege strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Nu verweerder na de tussenuitspraak het geconstateerde gebrek heeft hersteld, zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten.
7. Gelet op de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank, op grond van artikel 8:74 van de Awb, aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het door hen betaalde griffierecht vergoedt. Het griffierecht bedraagt € 48,-.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding te bepalen dat verweerder de proceskosten vergoedt, omdat niet gebleken is van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Huizenga, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2022.
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
Griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.