In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand. De eiser had een aanvraag voor een toevoeging voor rechtsbijstand ingediend, die betrekking had op een bezwaar tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering. De aanvraag werd afgewezen door verweerder, die stelde dat er geen sprake was van verschillende rechtsbelangen, omdat de nieuwe aanvraag nauw samenhing met een eerder verleende toevoeging voor een andere procedure. De rechtbank heeft het standpunt van verweerder gevolgd en geoordeeld dat de twee aanvragen betrekking hadden op hetzelfde rechtsbelang, namelijk het recht op bijstandsuitkering in het verleden. De rechtbank oordeelde dat de verwevenheid tussen de zaken zodanig was dat de toevoeging voor de tweede aanvraag niet kon worden verleend. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.