ECLI:NL:RBDHA:2022:6699

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
NL22.11446
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en terugkeerbesluit in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, een Marokkaanse nationaliteit bezittende vreemdeling. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 16 juni 2022 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser betwistte de rechtsgeldigheid van het aanvullend terugkeerbesluit, dat volgens hem niet als grondslag voor de maatregel kon dienen, omdat het enkel verwees naar een eerder besluit van 23 mei 2018, dat hij als niet rechtsgeldig beschouwde. De rechtbank oordeelde echter dat het aanvullend terugkeerbesluit voldoende basis bood voor de maatregel van bewaring, aangezien het verwees naar een eerder geldig terugkeerbesluit van 26 maart 2015.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld in de uitzettingsprocedure en dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser's argumenten over de detentieomstandigheden in het detentiecentrum te Rotterdam werden door de rechtbank verworpen, aangezien eerdere uitspraken hadden vastgesteld dat het DTC Rotterdam voldeed aan de eisen van een speciale inrichting van bewaring. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier mr. N.H. de Zeeuw, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.11446

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. D. Schaap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. de Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 16 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 29 juni 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Hamidi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te bezitten.
2. Eiser voert aan dat het aanvullend terugkeerbesluit van 16 juni 2022 niet als grondslag kan dienen voor de maatregel van bewaring. In het aanvullend terugkeerbesluit is vermeld dat het besluit dient als vervolg en aanvulling op het terugkeerbesluit van 23 mei 2018. Het besluit van 23 mei 2018 is volgens eiser echter niet te beschouwen als een terugkeerbesluit, omdat toen al een terugkeerbesluit van 26 maart 2015 gold. Nu het aanvullend terugkeerbesluit van 16 juni 2022 alleen verwijst naar het besluit van 23 mei 2018 sorteert het geen rechtsgevolg.
3. Uit het dossier blijkt dat tegen eiser op 26 maart 2015 een terugkeerbesluit is uitgevaardigd. Dit terugkeerbesluit geldt nog steeds en dient dan ook als basis voor de maatregel van bewaring. Het besluit van 23 mei 2018 betreft de ongegrondverklaring van het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot vaststelling van verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan. Het verwijst naar het besluit van 26 maart 2015 als het geldende terugkeerbesluit. In het besluit van 16 juni 2022 is bij wijze van aanvulling op de terugkeerverplichting vermeld dat de terugkeerinspanningen zullen worden gericht op Marokko. Dit aanvullende terugkeerbesluit is aan eiser bekendgemaakt vóór oplegging van de maatregel en ligt mede daaraan ten grondslag. Beide besluiten gezamenlijk vormen een voldoende basis voor de maatregel van bewaring. Dat in het aanvullend terugkeerbesluit (alleen) naar het besluit van 23 mei 2018 is verwezen, moet worden gezien als een kennelijke verschrijving. De beroepsgrond slaagt niet.
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
5. Eiser heeft de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden niet betwist. Deze gronden zijn voldoende om aan te nemen dat een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en dat hij de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
6. In zoverre eiser met zijn vraag naar een nieuwe vluchtdatum betwist dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt, volgt de rechtbank dit niet. Eiser is op 16 juni 2022 in bewaring gesteld. Uit de voortgangsrapportage volgt dat op 20 juni 2022 een vlucht is aangevraagd. Vervolgens heeft verweerder op 21 juni 2022 een vertrekgesprek gehouden met eiser en stond op 23 juni 2022 de uitzetting gepland. De uitzetting is uitgesteld, omdat eiser niet heeft meegewerkt aan de PCR-test. Op 23 juni 2022 heeft opnieuw een vertrekgesprek plaatsgevonden en op 27 juni 2022 is een nieuwe vlucht aangevraagd voor 6 juli 2022. Naar het oordeel van de rechtbank handelt verweerder door het uitvoeren van de hiervoor weergegeven uitzettingshandelingen voldoende voortvarend.
7. Eiser stelt zich tot slot op het standpunt dat het detentiecentrum (DTC) te Rotterdam niet kan worden aangemerkt als een ‘speciale inrichting van bewaring’ als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn. [1] Daartoe verwijst eiser naar het arrest Landkreis Gifhorn. [2] van het Hof van Justitie van 10 maart 2022 en een drietal uitspraken [3] van deze rechtbank.
8. In de door eiser aangehaalde uitspraken van deze rechtbank heeft de rechtbank geconcludeerd dat het DTC Rotterdam voldoet aan de eisen van een ‘speciale inrichting van bewaring’ en dat de wijze van tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in beginsel niet in strijd is met het arrest Landkreis Gifhorn. De door eiser genoemde detentieomstandigheden – te weten de toegang tot internet, de opleiding van het personeel en het gebruik van meerpersoonscellen – zijn hierbij betrokken. De rechtbank heeft de detentie van vreemdelingen in het DTC Rotterdam niet op voorhand als onrechtmatig beoordeeld. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Dat in het DTC uitsluitend vreemdelingrechtelijk gedetineerden in meerpersoonscellen worden geplaatst, volgt niet uit de door eiser genoemde uitspraken en is overigens niet onderbouwd. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Richtlijn 2008/115.
2.ECLI:EU:C2022:178.
3.De uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 3 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5474, zittingsplaats Zwolle van 8 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:5588 en zittingsplaats Den Bosch van 22 juni 2022.