ECLI:NL:RBDHA:2022:6697

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
NL22.11443
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring opgeheven; beoordeling van de rechtmatigheid van de staandehouding en de maatregel van bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op 17 juni 2022 de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw). De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de maatregel op 28 juni 2022 heeft opgeheven, maar dat het beroep van de eiser ook een verzoek om schadevergoeding inhield.

Tijdens de zitting op 29 juni 2022 heeft de rechtbank de partijen gehoord en verweerder in de gelegenheid gesteld om een document toe te voegen dat de verlenging van de overdrachtstermijn aantoont. De rechtbank heeft het onderzoek op 30 juni 2022 gesloten. De eiser voerde aan dat hij ten onrechte was staandegehouden, omdat zijn identiteit onmiddellijk kon worden vastgesteld. De rechtbank oordeelde echter dat de staandehouding rechtmatig was, omdat de eiser niet beschikte over identificerende documenten.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was, omdat er een significant risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het detentiecentrum in Rotterdam voldeed aan de eisen van een speciale inrichting van bewaring. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.11443

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. D. Schaap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. de Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw. [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 28 juni 2022 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 29 juni 2022 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld het document waaruit blijkt dat de overdrachtstermijn is verlengd aan het dossier toe te voegen. Verweerder heeft op 29 juni 2022 een document aan het dossier toegevoegd. Eiser heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid hierop te reageren.
De rechtbank heeft het onderzoek op 30 juni 2022 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Algerijnse nationaliteit te bezitten.
2. Eiser voert aan dat hij ten onrechte is staandegehouden op grond van artikel 50, eerste lid, van de Vw. Uit het proces-verbaal staandehouding/overbrenging/ophouding van 17 juni 2022 blijkt immers dat eisers identiteit onmiddellijk kon worden vastgesteld aan de hand van het vertrekdossier van DT&V. [2]
3. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser terecht op grond van artikel 50, eerste lid, van de Vw staandegehouden. Eiser heeft niet betwist dat hij tijdens de staandehouding niet beschikte over een paspoort of ander identificerend document als bedoeld in artikel 4.21 van het Vb. [3] De in het proces-verbaal van staandehouding vermelde herkenning van eiser aan de hand van een foto uit het vertrekdossier betekent niet dat daarmee eisers identiteit is vastgesteld. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.
6. Eiser voert aan dat de uiterste overdrachtsdatum 22 juni 2022 is. Het claimakkoord dateert van 22 december 2021 en uit het dossier blijkt niet dat verweerder de overdrachtstermijn heeft verlengd. De maatregel van bewaring is dan ook sinds 22 juni 2022 onrechtmatig.
7. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de overdrachtstermijn niet is verstreken. Zoals blijkt uit het op 29 juni 2022 aan het dossier toegevoegde bericht heeft verweerder op 8 maart 2022 de Spaanse autoriteiten meegedeeld dat de overdrachtstermijn tot 18 maanden wordt verlengd, met toepassing van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening [4] , omdat eiser met onbekende bestemming was vertrokken. De beroepsgrond faalt.
8. Eiser heeft de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden niet heeft betwist. Deze gronden zijn voldoende om aan te nemen dat een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
9. Eiser stelt zich tot slot op het standpunt dat het detentiecentrum (DTC) te Rotterdam niet kan worden aangemerkt als een ‘speciale inrichting van bewaring’ als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn. [5] Daartoe verwijst eiser naar het arrest Landkreis Gifhorn [6] van het Hof van Justitie van 10 maart 2022 en een drietal uitspraken [7] van deze rechtbank.
10. In de door eiser aangehaalde uitspraken van deze rechtbank heeft de rechtbank geconcludeerd dat het DTC Rotterdam voldoet aan de eisen van een ‘speciale inrichting van bewaring’ en dat de wijze van tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in beginsel niet in strijd is met het arrest Landkreis Gifhorn. De door eiser genoemde detentieomstandigheden – te weten de toegang tot internet, de opleiding van het personeel en het gebruik van meerpersoonscellen – zijn hierbij betrokken. De rechtbank heeft de detentie van vreemdelingen in het DTC Rotterdam niet op voorhand als onrechtmatig beoordeeld. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Dat in het DTC uitsluitend vreemdelingrechtelijk gedetineerden in meerpersoonscellen worden geplaatst, volgt niet uit de door eiser genoemde uitspraken en is overigens niet onderbouwd. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Dienst Terugkeer en Vertrek.
3.Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Verordening (EU) nr. 604/2013.
5.Richtlijn 2008/115.
6.ECLI:EU:C2022:178.
7.De uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 3 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5474, zittingsplaats Zwolle van 8 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:5588 en zittingsplaats Den Bosch van 22 juni 2022.