ECLI:NL:RBDHA:2022:6666

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
8 juli 2022
Zaaknummer
9774232 / EJ VERZ 22-82194
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en re-integratieverplichtingen in het arbeidsrecht

In deze zaak verzoekt Sanctuary Kliniek B.V. (SK) de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder], een arts-assistent, wegens verwijtbaar handelen en een verstoorde arbeidsrelatie. SK stelt dat [verweerder] niet meewerkt aan zijn re-integratie, terwijl [verweerder] zich verzet tegen deze beschuldigingen en stelt dat de problemen zijn ontstaan door de werkgever. De kantonrechter heeft de procedure op 24 mei 2022 behandeld en is tot de conclusie gekomen dat SK niet kan aantonen dat [verweerder] verwijtbaar heeft gehandeld. De rechter oordeelt dat de re-integratie niet is ingezet door SK, en dat de arbeidsverhouding vóór de ziekte van [verweerder] niet verstoord was. De kantonrechter wijst het verzoek van SK af en veroordeelt SK in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers in re-integratietrajecten en de noodzaak om goed te communiceren met werknemers die ziek zijn.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Gouda
Zaaknummer: 9774232 EJ VERZ 22-82194
Beschikking van de kantonrechter d.d. 24 mei 2022 in de zaak van:
de besloten vennootschap
Sanctuary Kliniek B.V.,
gevestigd te Alphen aan den Rijn,
verzoekende partij,
hierna te noemen: SK
gemachtigde: mr. J.P.W. van Bohemen,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. P. Drenth,

1.Het verloop van de procedure

De kantonrechter heeft kennis genomen van de navolgende stukken, uit welke stukken tevens het verloop van de procedure blijkt:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- de pleitaantekeningen van mr. Van Bohemen;
- de aantekeningen die de griffier heeft gemaakt tijdens de mondelinge behandeling van deze zaak op 2 mei 2022.

2.De beoordeling

2.1
SK verzoekt in deze procedure de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 april 2022, met toekenning aan [verweerder] van de transitievergoeding ad € 12.762,40 bruto.
2.2
SK legt het volgende aan haar verzoek ten grondslag. [verweerder] , geboren op [geboortedag] 1962, is op 6 oktober 2017, op grond van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, in de functie van arts-assistent bij haar in dienst getreden tegen een bruto maandloon ad € 7.894,44 exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten. Op deze arbeidsovereenkomst is de CAO GGZ van toepassing. [verweerder] verricht zijn werkzaamheden gewoonlijk te Alphen aan den Rijn. SK is actief op het gebied van de geestelijke gezondheidszorg. Zij behandelt patiënten met (onder andere) een Arabische achtergrond. Bij haar werken in totaal 25 werknemers. [verweerder] heeft op 9 februari 2021 per WhatsApp aan SK verzocht om – mede in verband met problemen in de privésfeer – hem toestemming te verlenen voor een vakantie van twee weken in Irak. Hij verzocht haar tevens om er mee in te stemmen dat hij zijn werkzaamheden na zijn vakantie zou voortzetten vanuit Irak, en gaf daarbij aan dat hij nog niet wist of hij na zijn vakantie naar Nederland zou terugkeren. Op 11 februari 2021 heeft SK hem per e-mail meegedeeld dat zij akkoord was met zijn vakantie naar Irak in de periode van 1 maart tot en met 14 maart 2021, doch dat zij niet instemde met zijn verzoek om zijn werkzaamheden na zijn vakantie vanuit Irak voort te zetten. [verweerder] is vervolgens op 1 maart 2021 met vakantie gegaan. Op 13 maart 2021 heeft hij SK vanuit Irak een afschrift toegezonden van een positieve corona-test. Hij deelde mee dat hij in verband hiermee niet tijdig terug kon keren naar Nederland. Omdat [verweerder] als gevolg van zijn coronabesmetting te kampen had met milde klachten, heeft hij zijn werkzaamheden voor SK, op zijn verzoek, met instemming van SK, vanuit Irak, met behulp van voornamelijk de telefoon, hervat. Op 27 maart 2021 heeft [verweerder] een afschrift toegezonden van een tweede positieve corona-test, met de mededeling dat hij – behalve buikklachten en lichte buikgriep – geen klachten had. Inmiddels werkte hij vanuit Irak verder voor SK. Op 1 april 2021 liet SK aan hem weten dat hij op 7 april 2021 een telefonisch consult zou hebben bij de Arboverpleegkundige en dat hij zich daarvoor beschikbaar moest houden. Daarnaast heeft zij hem gevraagd om nogmaals een corona-test te doen, zodat duidelijk was of zij de zorg voor de patiënten in de week daarna kon gaan plannen. Op 3 april 2021 heeft SK telefonisch contact met [verweerder] opgenomen. Tijdens dit gesprek liet hij haar weten dat een herhaalde corona-test geen zin had en voorts, dat hij niet terug kon komen naar Nederland omdat zijn familie hem niet liet gaan. Op 7 april 2021 heeft het consult met de Arboverpleegkundige plaatsgevonden. Het oordeel was dat [verweerder] tijdelijk geen benutbare mogelijkheden had. SK was het niet met dit oordeel eens. Op 10 april 2021 heeft zij het UWV om een deskundigenoordeel verzocht. Aangezien SK niet alleen twijfelde aan de bereidheid van [verweerder] om te re-integreren, maar ook aan zijn bedoeling om terug te keren naar Nederland, heeft bij hem bij brief d.d. 12 april 2021 meegedeeld dat zij, in afwachting van zijn medewerking aan zijn re-integratie, overging tot de opschorting van haar verplichting hem het loon door te betalen. Op 28 april 2021 heeft het UWV aan SK meegedeeld dat geen deskundigenoordeel kon worden gegeven, omdat er geen probleemanalyse en plan van aanpak was. [verweerder] liet intussen niets van zich horen. Ook op het WhatsAppbericht van SK d.d. 22 mei 2021, waarin zij [verweerder] vroeg hoe het met hem ging en of hij op 25 mei 2021 weer aan het werk kon, heeft hij niet gereageerd. Op 15 juni 2021 heeft Arbodienst Perspectief telefonisch contact gehad met [verweerder] . De verbinding bleek echter dusdanig slecht dat de Arboarts geen probleemanalyse kon opstellen. Vervolgens heeft SK pas op 19 juli 2021 via de Arbodienst vernomen dat [verweerder] weer terug was in Nederland. SK heeft hij dat pas op 20 augustus 2021 laten weten. Op dezelfde datum had hij een consult bij de bedrijfsarts. Uit zijn rapportage blijkt dat de bedrijfsarts op basis van de medische informatie die [verweerder] hem bij die gelegenheid heeft gegeven niet in staat was om een deugdelijke inschatting te maken van de beperkingen van [verweerder] , zodat onverminderd geen probleemanalyse en plan van aanpak kon worden opgesteld. Op 2 september 2021 heeft SK telefonisch met [verweerder] gesproken over de wederzijdse toekomstverwachtingen, nu er, vanwege de langdurige afwezigheid van [verweerder] en het gebrek aan contact, geen passend werk meer voor hem was. Als gevolg hiervan heeft zijn supervisor (psychiater) aangegeven hem niet meer te willen superviseren. Zij had geen vertrouwen meer in hem. Tijdens dit gesprek heeft [verweerder] gezegd dat hij zijn werk niet wil hervatten voordat zijn privéproblemen (echtscheiding) waren opgelost. Op het voorstel van SK, om te overleggen over een beëindigingsregeling, heeft [verweerder] afwijzend gereageerd. Daarna, op 6 september 2021, heeft SK per e-mail aan [verweerder] meegedeeld dat haar vertrouwen in hem onherstelbaar is beschadigd. Zij heeft [verweerder] opnieuw voorgesteld om in overleg te treden over een beëindigingsregeling, waarop hij opnieuw afwijzend heeft gereageerd, omdat hij onverminderd ziek was. Op 4 november 2021 heeft zijn gemachtigde de gemachtigde van SK verzocht om [verweerder] opnieuw op te laten roepen voor een consult bij de bedrijfsarts. Tevens sommeerde hij SK om aan [verweerder] te voldoen het hem toekomende loon. Op 11 november 2021 heeft het telefonisch consult plaatsgevonden bij de bedrijfsarts. Zijn oordeel was dat er op dat moment geen oordeel kon worden gegeven over de belastbaarheid van [verweerder] omdat er eerst een expertise ingezet zal moeten worden en dat mediation opgestart moet worden. In de periode daarna heeft [verweerder] SK in kort geding doen dagvaarden. Zijn vorderingen strekten tot de doorbetaling van zijn loon. Deze vordering is bij vonnis d.d. 3 februari 2022 toegewezen, waarna SK tot loonbetaling is overgegaan. Het is gebleken dat [verweerder] niet bereid is om mee te werken aan zijn re-integratie tot zijn echtscheiding achter de rug is. Door deze ontwikkeling heeft [verweerder] geen enkel vertrouwen meer in een toekomstige vruchtbare samenwerking. De arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden op grond van artikel 7:669 lid 3 sub e, g en/of i BW. Nu [verweerder] zonder opgaaf van enige goede reden niet heeft willen meewerken aan het opstellen van een plan van aanpak en/of aan re-integratie, is SK van mening dat het opzegverbod tijdens ziekte in dit geval niet aan ontbinding in de weg staat. Aangezien [verweerder] in april 2021 heeft aangegeven dat hij alleen milde klachten had, is er vanuit te gaan dat er in die periode mogelijkheden voor re-integratie waren, welke mogelijkheden door toedoen van [verweerder] niet zijn benut. Op 1 maart 2022 heeft opnieuw een digitaal consult plaatsgevonden bij de bedrijfsarts. Uit de rapportage van de bedrijfsarts blijkt dat [verweerder] thans arbeidsongeschikt is voor eigen of ander werk. Doordat [verweerder] pas maanden later van zijn vakantie is teruggekeerd dan was afgesproken, terwijl hij eerder had kunnen terugkomen, heeft SK alle vertrouwen in hem verloren. Doordat [verweerder] niet uit Irak terugkeerde, heeft SK, met het oog op de continuering van de door haar te verlenen zorg, twee (Arabisch sprekende) psychologen extra in dienst moeten nemen. [verweerder] heeft hiermee zelf een voor hem onomkeerbare situatie gecreëerd. SK heeft geen mogelijkheid om [verweerder] te herplaatsen.
2.3
[verweerder] verzoekt om SK niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, althans om dit af te wijzen. Voor het geval de arbeidsovereenkomst wel ontbonden zou moeten worden verzoekt hij de veroordeling van SK om hem de transitievergoeding te betalen alsmede de billijke vergoeding van in casu € 30.750,=, te vermeerderen met een bedrag ad € 6.982,= voor iedere maand dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst eerder wordt uitgesproken dan de wettelijke termijn tot loondoorbetaling tijdens ziekte van 104 weken. [verweerder] legt hieraan het volgende ten grondslag. Hij bij SK in dienst als arts. Hij werkt onder supervisie van [supervisor] , psychiater. Zij is de echtgenote van de directeur van SK. Begin februari 2021 heeft [verweerder] aangegeven dat het niet goed met hem ging. Door hoge werkdruk en problemen rond zijn echtscheiding was hij ernstig oververmoeid geraakt. Om die reden heeft hij op 9 februari 2021 gevraagd om twee weken vakantie. Hij heeft tevens geïnformeerd naar de mogelijkheid om in de toekomst minder uren te werken en om dat eventueel op afstand, vanuit Irak te doen. Op 11 februari 2021 stuurt SK hem een e-mailbericht met het voorstel om het dienstverband te beëindigen. [verweerder] is daarvan geschrokken en heeft laten weten niet te willen stoppen met werken, maar alleen vakantie wilde. Vervolgens is hij met toestemming van SK eind februari 2021 voor twee weken afgereisd naar zijn geboorteland, Irak. De terugreis was gepland voor 14 maart 2021, zoals blijkt uit de uitdraai van zijn ticket. Voor zijn terugreis moest hij een negatieve PCR-test overleggen van niet ouder dan 24 uur. Aangezien hij positief is getest, kon hij op 14 maart 2021 niet terugreizen. Hij heeft zich om die reden bij SK ziek gemeld. Twee weken later heeft hij met het oog op zijn terugreis naar Nederland opnieuw een PCR-test laten doen, welke opnieuw positief is uitgevallen. Daarnaast heeft [verweerder] bij herhaling aan SK laten weten dat het ook overigens niet goed met hem ging. Hij had psychische klachten, depressiviteit, en andere klachten zoals buikklachten en diarree. In verband met zijn psychische klachten heeft hij in Irak een psychiater geconsulteerd (zoals blijkt uit de als productie 4a aan het verweerschrift gehechte documentatie). Op 7 april 2021 heeft [verweerder] contact gehad met de Arbo verpleegkundige. Zijn oordeel was dat [verweerder] op dat moment niet arbeidsgeschikt was voor eigen of voor aangepast werk. Op 12 april 2021 heeft SK aan [verweerder] geschreven dat zij aan dit oordeel twijfelde en overging tot opschorting van haar loondoorbetalingverplichting, Daarnaast deelt zij hem in die brief mee dat hem de toegang werd ontzegd tot Epos Zilos , zodat hij geen patiëntenzorg meer kan verlenen, en is hem verzocht om op uiterlijk 25 april 2021 zijn werkplek vrij te maken voor een vervangende collega. Het deskundigenoordeel waar SK het UWV heeft gevraagd, is niet gegeven. Haar werd geadviseerd een andere Arbo arts te consulteren. Vervolgens heeft op 15 juni 2021 een telefonisch consult plaatsgevonden bij de nieuwe Arbo dienst van SK. [verweerder] was op dat moment onverminderd niet arbeidsgeschikt. Op 15 juli 2021 is [verweerder] negatief getest en teruggereisd naar Nederland. Op 20 augustus 2021 heeft een consult plaatsgevonden bij de bedrijfsarts. De bedrijfsarts adviseerde mediation en om een diagnostische expertise in te zetten, omdat hij de hem ter beschikking gestelde informatie niet goed kon interpreteren. SK heeft deze adviezen niet opgevolgd. Begin september 2021 hebben partijen elkaar gesproken. [verweerder] heeft tijdens dat gesprek gezegd dat het onverminderd niet goed met hem ging. Hij had te kampen met mentale en fysieke klachten. Op 6 september 2021 liet SK aan [verweerder] weten dat zij geen vertrouwen meer in hem had en met hem wilde overleggen over de beëindiging van het dienstverband. Daarmee gaf zij te kennen niet op re-integratie in te willen zetten. De stelling van SK, dat zij vanaf april diverse malen heeft geprobeerd contact te krijgen met [verweerder] , is niet juist. Uit de WhatsApp correspondentie blijkt dat zij na 7 april 2021, afgezien van het bericht d.d. 12 april 2021 niet meer met [verweerder] heeft gecommuniceerd. Zij heeft hem volledig uitgesloten, hetgeen hem ernstig heeft geraakt. Zijn psychische toestand is daardoor verslechterd. Uit het bericht d.d. 12 april 2021 blijkt dat SK hem niet serieus nam en neemt. Uit de in het geding gebrachte stukken blijkt dat [verweerder] zich aan alle afspraken met de Arbodienst heeft gehouden. Hij is bereid geweest om aan mediation mee te werken, doch SK heeft dat niet ingezet. [verweerder] is tot op heden niet volledig arbeidsgeschikt voor het eigen werk. De sporadische contacten met de bedrijfsarts waarover SK spreek, zijn een gevolg van de afwachtende houding van SK zelf. Het was aan haar om hem frequenter op te laten roepen voor controle. Inmiddels heeft [verweerder] begrepen dat een nieuwe afspraak met de huidige bedrijfsarts niet gemaakt kan worden, omdat sprake is van een aflopend contract met SK. [verweerder] is nimmer verzocht om mee te werken aan het opstellen van een plan van aanpak. Het was aan SK om daartoe het initiatief te nemen. Te concluderen is aldus dat [verweerder] niet tekort is geschoten in de nakoming van zijn re-integratieverplichtingen en dat SK ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Uit het voorgaande vloeit eveneens voort dat de stelling van SK, dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, eveneens onjuist is. [verweerder] heeft tot 7 april 2021 altijd goed contact gehad met zijn direct leidinggevende. Uit het vorenstaande vloeit verder voort dat geen ontbinding mogelijk is op de i-grond. Toewijzing van het ontbindingsverzoek is bovendien niet mogelijk omdat het verzoek duidelijk verband houdt met de arbeidsongeschiktheid van [verweerder] . Het verzoek is derhalve af te wijzen. Voor zover dat anders zou zijn maakt [verweerder] aanspraak op de hiervoor genoemde vergoedingen.
2.4
De kantonrechter overweegt het volgende.
2.5
Op grond van hetgeen partijen hebben aangevoerd en de in het geding gebrachte producties staat het volgende vast. [verweerder] , geboren op [geboortedag] 1962, is op 6 oktober 2017, op grond van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, in de functie van arts-assistent bij haar in dienst getreden tegen een bruto maandloon ad € 7.894,44 exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten. Op deze arbeidsovereenkomst is de CAO GGZ van toepassing. [verweerder] verricht zijn werkzaamheden gewoonlijk te Alphen aan den Rijn. SK is actief op het gebied van de geestelijke gezondheidszorg. Zij behandelt patiënten met (onder andere) een Arabische achtergrond. Op 9 februari 2021 heeft [verweerder] per WhatsApp aan SK geschreven:
Het gaat niet goed met mij, [naam] maakt vaak ruzie met mij, mijn vrouw maakt psychisch oorolog tegen mij, Mijn familie in Irak wil dat ik moet terug en maken zorgen op mij, ze bellen mij elke dag. Nu ben ik totaal leeg en so.er en lukt mij niet om te slapen. Mijn vraag als ik weg voor 2 weken op vakantie, eventueel stop ik met werken in de komende manden en terug gaan naar Irak. Er is een mogelijkheid om te werken minder uren bij jullie via online vanaf Irak sinde een maand ben ik psychisch niet in orde maar met werk kon iets beter en ikbiets vergeten nu is voor mij te zwaar geworden en sinds 3 dagen erg verdritid eenzaam en alleen aan het huilen. Op 10 februari 2021 heeft [verweerder] aan SK geschreven:
Beste [voornaam] het gaat niet zo goed met mij. Ik wil graag 2 weken op vakantie, Van 01 maart t/m 12 maart. Op 11 februari 2021 stuurt SK hem een e-mailbericht met het voorstel om het dienstverband te beëindigen. Op dezelfde datum heeft [verweerder] haar per WhatsApp terug geschreven:
Ik wil tegenwoordig alleen 2 weken rust hebben, Ik denk dat ik moet nog beslissen over hier blijven of niet jij weet dat ik kinderen hier heb en zo snel beslissen is gevaarlijk voor voor mij en kinderen, Ik wil na de vakantie door gaan met mijn werken. (…)Eind februari 2021 is [verweerder] met toestemming van SK voor twee weken afgereisd naar zijn geboorteland, Irak. De terugreis was gepland voor 14 maart 2021. Voor zijn terugreis moest hij een negatieve PCR-test overleggen van niet ouder dan 24 uur. Aangezien hij positief is getest, kon hij op 14 maart 2021 niet terugreizen. Hij heeft zich om die reden bij SK ziek gemeld. Twee weken later heeft hij met het oog op zijn terugreis naar Nederland opnieuw een PCR-test laten doen, welke opnieuw positief is uitgevallen. Over de klachten die hij ondervond, heeft hij gedurende die periode met SK per WhatsApp gecommuniceerd. In deze periode heeft [verweerder] vanuit Irak voor SK gewerkt. Hij heeft in verband met zijn klachten in Irak een of meer consulten gehad bij een psychiater. Op 7 april 2021 heeft [verweerder] contact gehad met de Arboverpleegkundige. In zijn rapportage van die datum is vermeld:
Betrokkene is op dit moment niet geschikt om eigen of aangepaste werkzaamheden uit te voeren. (…) Betrokkene is energetisch beperkt en beperkt in zijn persoonlijk en sociaal Functioneren. (…)SK kon zich met dit oordeel niet verenigen en heeft het UWV om een deskundigenoordeel verzocht, hetgeen het UWV niet heeft kunnen geven. Op 12 april 2021 heeft SK onder meer het volgende geschreven aan [verweerder] :
(…) dat we besloten hebben om een deskundigenadvies aan te vragen (…). Daarnaast twijfelen wij over uw motivatie, gezien uw wens en uitspraken voordat u wegging, om niet terug te willen keren naar Nederland. Dit heeft tot gevolg dat u per direct geen salaris zult ontvangen (…). Verder hebben we uw toegang tot Epos Zilos tijdelijk geblokkeerd totdat we weten wat er aan de hand is en of u in staat bent om verantwoorde patiëntenzorg te kunnen leveren. Bovendien heeft uw supervisor aangegeven dat ze geen verantwoordelijkheid meer kan dragen over uw werkzaamheden, omdat ze denkt dat uw oneerlijke houding niet kan verenigen met een beëdigd arts. Tenslotte vragen we u om de spullen die u voor uw privé praktijk gebruik (…) uiterlijk op 25 april 2021, te verwijderen, zodat we de kamer beschikbaar kunnen stellen aan de vervangende arts-collega. Mocht dit niet tijdig gebeuren, zullen we een verhuisbedrijf regelen om het namens u te doen. De kosten hiervoor zullen op u verhaald worden, inclusief eventuele opslagkosten. Op 15 juni 2021 heeft [verweerder] telefonisch contact gehad met de bedrijfsarts. In zijn rapportage is onder meer vermeld:
Meneer geeft aan klachten te ervaren en beperkingen te ondervinden van medische aard. (…) Op basis van dit “consult” en de voor mij voorhanden informatie kan ik geen adequate probleemanalyse opstellen met als doel de re-integratie op dit moment vorm te geven. In juli 2021 is [verweerder] negatief getest en teruggereisd naar Nederland. Op 19 juli 2021 heeft de Arbodienst het volgende geschreven:
Betrokkene belt (…). Hij geeft aan momenteel weer in Nederland te zijn (…). Betrokkene wil een afspraak maken met de bedrijfsarts (…). Op 20-08 staat een afspraak ingepland. (…)Op 20 augustus 2021 heeft opnieuw een consult plaatsgevonden bij de bedrijfsarts. In zijn rapportage vermeldt de bedrijfsarts onder meer:
Betrokkene ervaart klachten en betrokkene heeft hiervoor hulp gezocht. Klachten hebben betrekking op persoonlijk en sociaal functioneren. Betrokkene ervaart veel spanningen in de werkrelatie met zijn werkgever. (…) (…) Inzake deze verstoorde werkverhouding adviseer ik om de werkwijze arbeidsconflicten te volgen. Dit betekent om in gesprek met elkaar te gaan, hierbij aanwezig een onafhankelijke gespreksleider. (…) Betrokkene heeft mij voorzien van medische informatie. Het is voor mij niet mogelijk om deze informatie adequaat te interpreteren. Om de situatie goed te kunnen begeleiden is het voor mij van belang om te weten waar de ervaren beperkingen vandaag komen. In dat kader is mijn advies om een diagnostische expertise in te zetten. (…) Zodra de uitkomsten van het expertise onderzoek bekend zijn, kan er gericht worden geadviseerd met betrekking tot de re-integratie. Op 3 september 2021 heeft [verweerder] SK onder meer het volgende geschreven:
Zoals na jullie brief van April 12-04-2021 ook na deze gesprek van 02-09-2021 ben ik achteruit gegaan, ik weet niet meer wat ik wil, ik zie geen vooruitzich. Heel mijn leven op zijn kop mentaal en fysiek. Er komt meer druk, angst en depressieve klachten bij omdat ik er ook financieel onder lijd. Bij e-mailbericht d.d. 6 september 2021 heeft SK [verweerder] gevraagd op welke voorwaarden hij zijn arbeidsovereenkomst wil beëindigen. Op 7 september 2020 heeft [verweerder] haar laten weten:
Ik ben nog steeds ziek en ik kan jullie voorstel niet accepteren. Vervolgens hebben de gemachtigden van partijen over deze kwestie gecorrespondeerd, zonder dat dit tot een oplossing heeft geleid. Begin 2022 heeft [verweerder] in kort geding tegen SK een loonvordering aanhangig gemaakt. Bij vonnis d.d. 3 februari 2022 is deze vordering toegewezen, waarna SK tot loonbetaling is overgegaan.
2.6
SK stelt dat [verweerder] verwijtbaar heeft gehandeld doordat hij niet (voldoende) heeft meegewerkt aan zijn re-integratie. Die stelling is naar het oordeel van de kantonrechter onjuist. Daarbij is het volgende van belang. Het is voldoende aannemelijk dat [verweerder] niet voor juli 2021 naar Nederland kon terug reizen, omdat hij, nadat hij voordien tot tweemaal toe een positieve PCR-test had gehad, tot zijn terugreis niet over een negatieve PCR-test beschikte. Van belang is verder dat [verweerder] zowel tijdens zijn verblijf in Irak als daarna steeds gehoor heeft gegeven aan de oproepen die hij heeft gekregen voor consulten bij de bedrijfsarts, terwijl het consult van 20 augustus 2021 kennelijk, gezien het hiervoor geciteerde rapport van de Arbodienst d.d. 19 juli 2021, op zijn initiatief heeft plaatsgevonden. Van belang is verder dat, zoals blijkt uit de hiervoor geciteerde rapportage van de bedrijfsarts d.d. 20 augustus 2021, het re-integratietraject niet kon worden ingezet alvorens nadere diagnostiek zou hebben plaatsgevonden. Aan het advies van de bedrijfsarts om daarvoor een expert in te schakelen, heeft SK geen gevolg gegeven. Ook aan zijn advies om mediation te gaan volgen, heeft SK geen uitvoering gegeven. Het feit dat geen re-integratie is ingezet, is daarom niet aan [verweerder] , maar aan SK te wijten. Kennelijk heeft SK, zodra haar duidelijk werd dat [verweerder] te kampen had met problemen, onmiddellijk – gezien haar hiervoor geciteerde brief d.d. 12 april 2021 – ingezet niet op zijn re-integratie, maar op de beëindiging van het dienstverband. Ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de e-grond, is aldus niet aan de orde.
2.7
SK stelt dat de arbeidsverhouding tussen partijen verstoord is geraakt. Ook op grond van de g-grond kan de arbeidsovereenkomst tussen partijen echter niet worden ontbonden. Daarbij is het volgende van belang. Feiten en omstandigheden die tot het oordeel kunnen leiden dat er in de arbeidsverhouding tussen partijen, in de periode vóór februari/maart 2021, moeilijkheden waren, zijn niet gebleken. Als vaststaand wordt daarom aangenomen dat die verhouding goed was. Het feit dat [verweerder] op 9 februari 2021 aan SK heeft laten weten dat het niet goed met hem ging, dat hij er over dacht – maar niet had besloten – om eventueel in de komende maanden te stoppen met werken en terug te gaan naar Irak, heeft objectief gezien niet tot een verstoring van de arbeidsverhouding kunnen leiden. Hetgeen [verweerder] daarover op 9 februari 2021 heeft geschreven is kennelijk, zoals SK heeft behoren te begrijpen, uit te leggen tegen de achtergrond van de klachten die hij toentertijd had. Het feit dat [verweerder] na zijn verlof niet dadelijk op het werk is teruggekeerd, kan objectief gezien evenmin hebben geleid tot een verstoring van de arbeidsverhouding, omdat SK heeft behoren te begrijpen dat [verweerder] niet terug naar Nederland kon reizen zonder dat hij een negatieve PCR-test had. De stelling van SK, dat zij geen vertrouwen meer heeft in [verweerder] , is kennelijk, gezien de brief d.d. 12 april 2021 van SK, enkel gebaseerd op haar twijfel aan de arbeidsongeschiktheid van [verweerder] . Feiten en omstandigheden die tot het oordeel moeten leiden dat die twijfel gerechtvaardigd was, zijn echter niet gebleken. Andere feiten en omstandigheden die tot het oordeel moeten leiden dat de arbeidsverhouding tussen partijen door toedoen van [verweerder] verstoord is geraakt, zijn niet gebleken.
2.8
Op grond van het vorenstaande is te oordelen dat het verzoek van SK, om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden, zo zeer samenhangt met alleen de ziekmelding van [verweerder] , dat dit aan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, op welke grond dan ook, in de weg staat. Het verzoek van SK wordt daarom afgewezen.
2.9
SK is de partij die bij deze beschikking in het ongelijk wordt gesteld. Zij wordt om die reden veroordeeld in de kosten van de procedure.

3.Beslissing

De kantonrechter:
wijst het verzoek af;
veroordeelt SK in de kosten van de procedure, welke kosten aan de zijde van [verweerder] tot op heden worden vastgesteld op een bedrag ad € 747,= voor salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. M. Nijenhuis en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 mei 2022.