ECLI:NL:RBDHA:2022:6648
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure inzake uitstel van vertrek
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. Z.M. Alaca, had een verzoek tot uitstel van vertrek ingediend, dat eerder door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Na het indienen van een voorlopige voorziening op 7 januari 2022, heeft de staatssecretaris op 12 mei 2022 alsnog uitstel van vertrek verleend, geldig tot 12 mei 2023. Verzoeker trok daarop het verzoek om een voorlopige voorziening in en vroeg om vergoeding van de proceskosten.
De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In de overwegingen werd ingegaan op de mogelijkheid om een partij in de kosten te veroordelen, zoals geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen sprake was van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a, omdat het primaire besluit niet was geschorst, ondanks het verlenen van uitstel van vertrek. Daarom werd het verzoek om een proceskostenveroordeling afgewezen.
De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.