Overwegingen
1. Eisers vormen een gezin bestaande uit vader, moeder, dochter en zoon. Zij zijn in april of mei 2014 hun land van herkomst ontvlucht. In Eurodac is geregistreerd dat eisers op 29 oktober 2014 in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend en aan hen door Bulgarije op 2 april 2015 de vluchtelingenstatus is toegekend en dus de gevraagde internationale bescherming is verleend. De verblijfsvergunning van eisers die is gebaseerd op de vluchtelingenstatus is geldig tot 17 april 2020. Eisers zijn na statusverlening vertrokken uit Bulgarije en zijn doorgereisd naar Denemarken, waar zij op 4 juni 2015 om internationale bescherming hebben verzocht. Denemarken heeft deze verzoeken niet ingewilligd omdat Bulgarije aan eisers internationale bescherming heeft verleend. Eisers hebben tegen deze beslissing van de Deense autoriteiten nationale rechtsmiddelen aangewend en tevens een klacht ingediend bij de in het International Convenant on Civil and Political Rights ingestelde Human Rights Committee van de Verenigde Naties. Deze procedures hebben niet geleid tot een andere beslissing van de Deense autoriteiten.
2. Dochter en zoon stellen zonder overleg met vader en moeder Denemarken te hebben verlaten en in Nederland een verzoek om internationale bescherming te hebben ingediend. Nadat vader en moeder hiervan op de hoogte zijn geraakt, hebben zij ook Denemarken verlaten en zijn naar Nederland gekomen om hier te lande te verzoeken om internationale bescherming.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers reeds internationale bescherming hebben verkregen en dat eisers hun rechten als statushouders in Bulgarije moeten en kunnen effectueren. Eisers zijn na statusverlening zeer kort in Bulgarije gebleven en hebben zelf geen pogingen ondernomen om hun rechten te effectueren. Uit algemene informatie blijkt niet dat de situatie voor statushouders in Bulgarije de drempel van het arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019 in de zaak Ibrahim haalt (ECLI:EU:C:2019:219). Uit het contact dat verweerder recent heeft opgenomen met de Bulgaarse autoriteiten blijkt dat eisers nog steeds internationale bescherming genieten. Eisers dienen zich dan ook naar Bulgarije te begeven zonder dat hun asielaanvragen door verweerder inhoudelijk behandeld zullen worden.
4. Eisers stellen onder meer dat statushouders in Bulgarije hun rechten niet kunnen effectueren, dat klagen daarover niet zinvol is en dat gelet op recente Bulgaarse wetgeving hun status kan worden ingetrokken. Eisers hebben hun beroepsgronden onderbouwd met hun verklaringen en met algemene informatie.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. De (rechts-)vragen die partijen verdeeld houden zijn – kort gezegd – of eisers thans nog statushouders zijn, op welke gronden deze status kan worden ingetrokken, of van statushouders in Bulgarije kan worden gevergd hun rechten te effectueren al dan niet na het beklagen hierover bij de Bulgaarse autoriteiten, of Bulgarije integratievoorzieningen biedt en in hoeverre dit relevant is en welke waarde toekomt aan de hulp die ngo’s al dan niet bieden aan statushouders om hun rechten te effectueren. Tussen partijen is niet in geschil dat eisers niet als “bijzonder kwetsbaar” behoeven te worden aangemerkt.
7. De rechtsvraag die de rechtbank allereerst zal moeten beoordelen is de vraag of eisers thans nog beschikken over de vluchtelingenstatus en of zij die ook zullen behouden na terugkeer naar Bulgarije.
8. De rechtbank overweegt dat er geen indicaties zijn dat de registratie in Eurodac dat aan eisers op 2 april 2015 de vluchtelingestatus is toegekend onjuist is. Uit de door verweerder overgelegde informatie van de Bulgaarse autoriteiten blijkt verder dat op 7 april 2022 eisers nog steeds statushouders zijn en de (juridische) toegang tot Bulgarije is gewaarborgd. Eisers hebben ook niet betwist dat aan hen door Bulgarije de vluchtelingenstatus is verleend. Eisers hebben ook de inhoud van de door verweerder overgelegde correspondentie met de Bulgaarse autoriteiten niet betwist.
9. Eisers hebben aangevoerd dat Bulgarije recent wetgeving heeft aangenomen waaruit blijkt dat de vluchtelingenstatus kan worden ingetrokken als de statushouders Bulgarije verlaten en dat daarom onduidelijk is of zij hun status na terugkeer zullen behouden.
10. In het Asylum Information Database (AIDA) Country Report Bulgaria, update 2021, verschenen op 2 februari 2022 en actueel tot en met 31 december 2021, pagina 93, is onder meer het navolgende opgenomen:
“(…)
In 2020 an amendment to the law introduced an additional clause, which allows cessation or revocation of international protection where the status holders fails to renew his/her expired Bulgarian identity documents, or to replace them if they have been lost, stolen or destroyed, in a period of 30 days. Despite being contrary to 1951 Refugee Convention, the amendment aims to legalise a malpractice applied by the SAR since 2018.
This broadened interpretation of the recast Qualification Directive introduces de facto an additional cessation ground in violation of national and EU legislation. The undue cessation of international protection has affected 4,264 status holders in total, respectively – 770 persons in 2018; 2,608 persons in 2019; 886 persons in 2020 and 105 in 2021.
(…)”
11. De rechtbank overweegt dat het Vluchtelingenverdrag en de Kwalificatierichtlijn (Richtlijn 2011/95/EU) een limitatieve opsomming bevatten van de gronden waarop intrekking, beëindiging of weigering tot verlenging van de vluchtelingenstatus kan plaatsvinden. Het is aan de lidstaat die de vluchtelingenstatus heeft verleend om aan te tonen dat de betrokkene geen vluchteling meer is. Dit vereist een grondig onderzoek naar en beoordeling van de individuele feiten en omstandigheden.
12. Volgens het AIDA-rapport van 2022 heeft Bulgarije in artikel 42 van de nationale “Law on Asylum and Refugees” een intrekkingsgrond opgenomen die niet is genoemd in het Vluchtelingenverdrag en/of het Unierecht.
13. De rechtbank overweegt dat indien komt vast te staan dat Bulgarije in nationale wetgeving heeft bepaald dat intrekking of beëindiging van de vluchtelingenstatus kan plaatsvinden op andere gronden dan is bepaald in het Vluchtelingenverdrag en/of de Kwalificatierichtlijn, dit een inperking is van de bescherming die eisers aan hun status ontlenen en mogelijk in strijd is met het Vluchtelingenverdrag en/of de Kwalificatierichtlijn. De rechtbank acht het, zoals ook besproken ter zitting, noodzakelijk om zich hier nader van te vergewissen. Verweerder heeft ter zitting terecht aangegeven dat het dan ook relevant is om vast te stellen hoe de procedure is ingericht als op deze nationaalrechtelijke grond wordt overgegaan tot intrekking, beëindiging of weigering tot verlenging van de vluchtelingenstatus. Indien in deze procedure een individuele beoordeling plaatsvindt van de vraag of eisers -nog steeds- internationale bescherming behoeven, is het relevant of bij deze beoordeling wordt uitgegaan van de eerder verleende status.
14. Voorstelbaar is dat indien enkel wordt geverifieerd of de omstandigheid dat eisers hun identiteitsdocument en/of verblijfstitel hebben laten verlopen en/of niet tijdig hebben vernieuwd betekent dat zij niet langer bescherming wensen en niet tot intrekking/beëindiging wordt overgegaan indien eisers verklaren wél bescherming te wensen, eisers eenvoudig hun status kunnen behouden en hun verblijfsrecht en identiteitsdocumenten kunnen hernieuwen.
Indien in een dergelijke procedure echter wordt aangenomen, zonder eisers hierover te horen, dat zij door vertrek na statusverlening en/of niet verlengen en/of niet hernieuwen van hun identiteitsdocument en/of verblijfsdocument, impliciet afstand hebben gedaan van hun status en een nieuwe aanvraag moet worden ingediend die zal worden behandeld als ware nimmer een status verleend, komt de vraag op in hoeverre deze nationale regeling afbreuk doet aan het uitgangspunt dat eisers hun rechten als statushouders in Bulgarije zelf kunnen en moeten effectueren. Dit zal temeer gelden indien in deze laatste situatie een opvolgde aanvraag om bescherming moet worden ingediend en nieuwe elementen of bevindingen moeten worden aangedragen om te voorkomen dat niet-ontvankelijk verklaring van deze opvolgende aanvragen volgt.
15. De rechtbank zal in dat geval ook de vraag moeten beantwoorden of de verplichting dat een statushouder zich tot de autoriteiten in de statusverlenende lidstaat moet wenden indien hij zijn rechten niet zelf kan effectueren, zo ver strekt dat geklaagd moet worden dat een nationale wettelijke regeling in strijd is met het Verdragsrecht en/of het Unierecht. Het uitgangspunt is dat in de statusverlenende lidstaat moet worden geklaagd als rechten niet zonder meer kunnen worden geëffectueerd. Doorgaans wordt deze verplichting aangenomen indien statushouders “op papier” dezelfde rechten en verplichtingen hebben als de onderdanen van de statusverlenende lidstaat, maar statushouders aanvoeren dat zij hierbij in de praktijk problemen hebben ervaren of verwachten te zullen gaan ervaren. Deze situatie verschilt aanmerkelijk van de situatie als komt vast te staan dat Bulgarije in een nationaalrechtelijke wettelijke bepaling een grond voor intrekking of beëindiging van de vluchtelingenstatus heeft neergelegd die niet verenigbaar is met het Verdragsrecht en/of Unierecht. Het is de vraag of van een individuele verzoeker gevergd kan worden om rechten te effectueren als dit betekent dat geklaagd moet worden dat een nationale wettelijke bepaling in strijd is met het Unierecht. Na uitputting van de nationale rechtsmiddelen lijkt het weinig zinvol om bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) een klacht in te dienen hierover omdat het EHRM niet bevoegd is om zich uit te laten over de uitleg van Unierecht.
16. Verweerder heeft de informatie uit het eerdergenoemde AIDA-rapport niet weersproken. De rechtbank overweegt dat, hoewel eisers blijkens de informatie van de Bulgaarse autoriteiten thans over een status beschikken, een mogelijke beëindiging/intrekking niet kan worden gekwalificeerd als een zogenoemde “onzekere toekomstige gebeurtenis” indien een wettelijke bevoegdheid bestaat om tot intrekking/beëindiging over te gaan. De rechtbank acht het hierbij relevant dat reeds nu vaststaat dat, indien dit daadwerkelijk de inhoud van de Bulgaarse wetgeving is, de grond om tot intrekking/ beëindiging over te gaan aan de orde is. Eisers hebben jaren geleden Bulgarije verlaten en beschikken nu niet over geldige door Bulgarije verleende identiteitsdocumenten. Tevens is het verblijfsrecht dat is gebaseerd op de toegekende vluchtelingenstatus verlopen. Het verlopen van een verblijfstitel betekent niet dat daarmee ook de internationale bescherming is geëindigd omdat de intrekking of beëindiging van een status een individuele beoordeling vereist. Indien in deze procedure echter komt vast te staan dat de inhoud van het AIDArapport accuraat is ten aanzien van de hiervoor besproken Bulgaarse wet en indien blijkt dat eisers indien zij voortduring van internationale bescherming wensen een opvolgende aanvraag gebaseerd op nieuwe elementen en bevindingen moeten indienen, zal verweerder moeten motiveren of hij van eisers kan vergen zich naar Bulgarije te begeven. De bewijslast voor de besluiten, waarin verweerder eisers opdraagt zich naar Bulgarije te begeven omdat eisers de vluchtelingenstatus hebben en zij hun rechten kunnen en moeten effectueren in Bulgarije, rust op verweerder. Het is dus aan verweerder om zich tot de Bulgaarse autoriteiten te wenden en zich nader te vergewissen van de Bulgaarse wetgeving en de gronden voor intrekking of beëindiging van de internationale beschermingsstatus.
17. De rechtbank zal daarom in de onderhavige procedure eerst een tussenuitspraak doen en verweerder in de gelegenheid stellen zich nader te vergewissen van de vraag op welke gronden door de Bulgaarse autoriteiten tot intrekking en/of beëindiging van internationale bescherming kan worden overgegaan. De rechtbank wenst dat verweerder – tenminste - de navolgende vragen aan de Bulgaarse autoriteiten voorlegt:
18. In welke gevallen voorziet de Bulgaarse wetgeving in een bevoegdheid om een eerder toegekende vluchtelingenstatus in te trekken dan wel te beëindigen?
- In welke gevallen voorziet de Bulgaarse wetgeving in een bevoegdheid om een eerder toegekende subsidiaire beschermingsstatus in te trekken dan wel te beëindigen?
- Is het correct dat in 2020 een wettelijke bevoegdheid is vastgesteld om tot intrekking dan wel beëindiging van een internationale beschermingsstatus over te gaan indien een statushouder niet tijdig zorgdraagt voor het verlengen/vernieuwen van zijn door de Bulgaarse autoriteiten verstrekt identiteitsdocument en/of verblijfstitel?
- Vindt, indien een dergelijke bevoegdheid op grond van nationaal recht bestaat, in een procedure tot intrekking/beëindiging op deze grond enkel een feitelijke vaststelling plaats van de termijn die is verstreken na het verlopen van een identiteitsdocument en/of verblijfstitel of wordt tevens beoordeeld of gronden voor intrekking, beëindiging of weigering tot verlenging van de vluchtelingenstatus zoals die zijn opgenomen in het Vluchtelingenverdrag en/of het Unierecht bestaan?
- Wordt in een dergelijke procedure uitgegaan van de eerder vastgestelde beschermingsbehoefte en op grond daarvan toegekende internationale beschermingsstatus?
- Indien op grond van nationale wetgeving tot intrekking of beëindiging van de internationale beschermingsstatus wordt overgegaan omdat een identiteitsdocument of verblijfstitel niet (tijdig) is verlengd en de verzoeker nog steeds internationale bescherming wenst, dient daartoe dan een nieuw verzoek om internationale bescherming te worden ingediend? Wordt een dergelijk verzoek beoordeeld als ware het een eerste verzoek of als opvolgend verzoek en dient de verzoeker in dat geval nieuwe feiten en omstandigheden aan te dragen om zijn verzoek om internationale bescherming te staven?
19. Partijen zijn tevens verdeeld over de vraag of verzoekers in een zogenoemde “Catch 22-situatie geraken indien zij hun rechten als statushouders in Bulgarije zelf moeten effectueren. De rechtbank doelt hierbij op -kort gezegd- de omstandigheid dat uit algemene informatie lijkt te volgen dat op grond van Bulgaarse regelgeving een identiteitsdocument is vereist om woonruimte te kunnen verkrijgen, maar tegelijkertijd om een identiteitsdocument te kunnen verkrijgen een verzoeker om woonruimte moet beschikken.
Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat statushouders zich ongeacht een wellicht theoretische Catch 22-situatie in de praktijk in Bulgarije niet in een met artikel 3 EVRM-strijdige situatie bevinden en heeft hierbij overigens gewezen op een passage in de nationale Bulgaarse wetgeving waaruit zou volgen dat een “algemeen adres” volstaat om een identiteitsdocument te verkrijgen. Verweerder heeft voorgehouden dat in artikel 92, lid 1 en lid 2, van de Civil Registration Act is bepaald dat een algemeen adres volstaat en dat in artikel 92, lid 8 en lid 8, van de Civil Registration Act is voorzien in mogelijkheden voor statushouders om een identiteitsdocument te verkrijgen als niet wordt beschikt over een persoonlijk adres en niet wordt beschikt over een algemeen adres. De rechtbank stelt vast dat deze door verweerder benoemde informatie en de informatie zoals die blijkt uit algemene landeninformatie niet met elkaar overeenkomen. De rechtbank wijst tevens op de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 16 december 2021 en de overwegingen van de Afdeling over deze Catch 22-situatie, waaruit lijkt te volgen dat de Afdeling op zichzelf wel uitgaat van de omstandigheid dat verzoekers in een Catch 22-situatie terecht kunnen komen. Omdat de rechtbank verweerder reeds in de gelegenheid stelt om zich te nader te vergewissen door zich tot de Bulgaarse autoriteiten te wenden om de hierboven geformuleerde vragen te stellen, wenst de rechtbank dat verweerder ook de navolgende vragen aan de Bulgaarse autoriteiten voorlegt:
20. Komen eisers als statushouders na terugkeer in Bulgarije in aanmerking voor verkrijging van identiteitsdocumenten, in ogenschouw nemend dat zij thans niet beschikken over huisvesting in Bulgarije?
21. Komen eisers als statushouders na terugkeer in Bulgarije voor (toegang tot) huisvesting in aanmerking, in ogenschouw nemend dat zij thans niet over Bulgaarse identiteitspapieren beschikken?
- Aan welke voorwaarden moeten eisers voldoen om identiteitspapieren te verkrijgen en tot welke instantie(s) kunnen eisers zich wenden indien zij er niet in slagen om zelfstandig woonruimte te bemachtigen? Indien eisers er niet in slagen betaald werk te verkrijgen, kunnen zij dan in aanmerking komen voor sociale huisvesting en/of een financiële toelage dan wel subsidie om woonruimte te kunnen huren?
22. De vraag of Bulgarije voldoet aan zijn Unierechtelijke verplichtingen om integratievoorzieningen te bieden aan statushouders en hoe dit de besluiten regardeert zal de rechtbank beoordelen bij de einduitspraak. Deze vraag is immers pas relevant indien verweerder eisers in beginsel mag opdragen om zich naar Bulgarije te begeven. De rechtbank wijst reeds nu op rechtsoverweging 7.3. van de uitspraak van de Afdeling van 16 december 2021, waarin de Afdeling overweegt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat uit het AIDA-rapport volgt dat de Bulgaarse statushouders het risico lopen om in een catch 22-situatie terecht te komen en “
vanuit de Bulgaarse autoriteiten geen ondersteuning bij hun integratie krijgen (…)”. De rechtbank wijst in dit verband ook reeds nu op de informatie die beschikbaar is op de European Website on Integration (EWSI). Op deze website, die valt onder de verantwoordelijkheid van de Europese Commissie, is bij de pagina “Governance of migrant integration in Bulgaria” onder meer het navolgende vermeld:
“(…)
In early 2021, Bulgaria adopted its National Strategy on Migration of the Republic of Bulgaria 2021-2025. The term "integration" has notably not been included in this title, just as it was in the prior such document, the National Strategy on Migration, Asylum and Integration for 2015–2020.
(…)
The strategy's chapter on integration is brief and vague. It highlights that Bulgaria has modern, well-developed and effective legislation in the field of equal opportunities, social inclusion and non-discrimination, in full compliance with European standards, and also notes that the implementation of the integration of migrants will be supported financially by the EU's Asylum, Migration and Integration Fund (AMIF). No potential areas of improvement are mentioned in the strategy document.
So far, no action plan has been adopted and no funding has been allocated for integration.
Integration programme
Currently, Bulgaria does not have a national integration programme for TCNs. In the past, such programmes were provided on a limited basis for a specific target group, such as asylum seekers and the beneficiaries of international protection.
Between 2005 and 2013, the State Agency for Refugees (SAR) implemented three National Programmes for Refugee Integration. The most recent programme covered the period 2011-2013, and has not been renewed despite the significant increase of refugee arrivals since then.
Evaluation
There is no official evaluation of migrant integration in Bulgaria. However, research accessing specific areas or target groups is available.
The international Migrant Integration Policy Index (MIPEX) is a major evaluation tool used in Bulgaria. It points out that integration is still not a priority for the Bulgarian government: Bulgaria ranked 43rd out of 52 countries in MIPEX 2020, falling into the group of countries characterised as providing migrants with "equality only on paper".
The EU-funded research tool National Integration Evaluation Mechanism (NIEM) is being used in Bulgaria in the 2016-2022 period, and it has so far provided evidence on gaps in integration standards, as well as identified promising practices and evaluated the effects of legislative and policy changes.…)
(…)”
Het beeld dat hieruit naar voren komt wordt naar het oordeel van de rechtbank bevestigd in de informatie uit het AIDA-rapport. In het AIDA-rapport is onder meer het navolgende opgenomen:
“(…)
Content of international protection
• Integration: Following advocacy efforts from UNHCR, the Refugee Council and the Red Cross, supported by the State Agency for Refugees, 83 individuals (several families and two single persons) received integration support by Sofia Municipality’s Vitosha and Oborishte Districts based on 17 integration contracts. No other integration activities are planned, funded or made available to recognized refugees or subsidiary protection holders; thus marking the eighth consecutive year of the national “zero integration” policy.
(…)”
23. De rechtbank zal de situatie waarin statushouders zich in Bulgarije bevinden en het uitgangspunt dat statushouders hun rechten in Bulgarije kunnen en moeten effectueren beoordelen bij de einduitspraak. Zoals hiervoor overwogen betrekt de rechtbank hierbij de vraag of statushouders daadwerkelijk toegang hebben tot integratievoorzieningen die door de Bulgaarse autoriteiten worden geboden indachtig de verplichtingen die in de Kwalificatierichtlijn zijn opgenomen voor statusverlenende lidstaten.
24. De rechtbank zal bij de einduitspraak ook een actuele beoordeling verrichten van de feitelijke situatie waarin statushouders zich in Bulgarije bevinden omdat een gestelde dreigende artikel 4 Handvest-situatie een gedegen onderzoek en grondige beoordeling door de rechter vereist. De rechtbank heeft, zoals is weergegeven in het procesverloop, op voorhand aan verweerder verzocht om na te gaan of verweerder in de procedure bij de Afdeling die heeft geleid tot de uitspraak van 16 december 2021 meer of andere informatie heeft overgelegd die de Afdeling expliciet heeft genoemd in de uitspraak. De Afdeling heeft in de betreffende uitspraak onder meer het navolgende overwogen:
7. (…) De staatssecretaris heeft in hoger beroep een stuk van Caritas Bulgaria van mei 2019 genaamd "The Bulgarian migration paradox, migration and development in Bulgaria" en een stuk van de Council of Refugee Women in Bulgaria genaamd "2020 Annual report, humanitarian aid in times of pandemic" overgelegd.
(…)
7.1.Uit de door de vreemdelingen en de staatssecretaris overgelegde stukken volgt niet dat de omstandigheden in Bulgarije zodanig zijn dat statushouders structureel, op grote schaal en voor langere periodes, het reële risico lopen dat zij geen toegang hebben tot fundamentele behoeften, zoals onderdak en eten en de vreemdelingen daarom een reëel risico op schending van artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM (vgl. het arrest van het EHRM van 2 juli 2020, N.H. e.a. tegen Frankrijk, ECLI:CE:ECHR:2020:0702JUD002882013). Daarentegen blijkt uit de stukken die de staatssecretaris heeft overgelegd dat het de meeste statushouders, voor zover zij niet doorreizen, lukt om een zelfstandig bestaan op te bouwen in Bulgarije. De rechtbank heeft daarom ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris, vanwege de feitelijke situatie waarin zij na overdracht terecht komen, niet van de vreemdelingen kan verwachten dat zij zelf in Bulgarije de rechten die voortvloeien uit hun status effectueren.
(…)”
25. De rechtbank overweegt dat het voorkomt dat de overweging dat “
de meeste statushouders, voor zover zij niet doorreizen, lukt om een zelfstandig bestaan op te bouwen in Bulgarije” zwaarwegend is voor de conclusie van de Afdeling en wellicht zelfs de dragende overweging voor de vernietiging van de rechtbank-uitspraak is. De rechtbank heeft kennisgenomen van de door verweerder overgelegde en in rechtsoverweging 7 genoemde stukken, maar begrijpt vooralsnog deze conclusie niet. Verweerder heeft ten behoeve van de zitting die tot de uitspraak van de Afdeling van 16 december 2021 heeft geleid verwezen naar méér stukken dan de Afdeling expliciet heeft benoemd in de uitspraak. De rechtbank zal bij de einduitspraak nader ingaan de inhoud van die stukken en beoordelen welke conclusies op grond daarvan kunnen worden getrokken. De rechtbank overweegt, zoals voorgehouden en besproken ter zitting, dat ook de door verweerder in dat schrijven nader genoemde stukken weinig tot geen informatie bevatten over aantallen statushouders die het lukt om een zelfstandig bestaan op te bouwen. De rechtbank zal dit dan ook in de einduitspraak nader beoordelen in het juridische kader dat het Hof in het eerdergenoemde arrest Ibrahim uiteen heeft gezet.
26. Indien op het moment dat de rechtbank einduitspraak zal doen onvoldoende eenduidige en actuele informatie over de positie van statushouders beschikbaar is, zal de rechtbank zich -wellicht- wenden tot het Bulgaarse Helsinki Comité om vragen van de rechtbank te beantwoorden. De rechtbank zal zich, indien de rechtbank op dat moment dergelijk nader onderzoek noodzakelijk acht, beraden of deze vragen schriftelijk zullen worden voorgelegd dan wel dat de rechtbank het Bulgaarse Helsinki Comité zal vragen of er bereidheid bestaat ter zitting online dan wel fysiek door de rechtbank te worden gehoord.
27. Aan de rechtbank komt niet de bevoegdheid toe om op grond van artikel 8:12b van de Algemene wet bestuursrecht anderen dan partijen in de gelegenheid te stellen om schriftelijke opmerkingen te maken. De rechtbank overweegt dat zij in een later stadium – wellicht – zal beslissen om de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) te verzoeken een benoeming als deskundige te aanvaarden. De rechtbank zal, indien zij overgaat tot het ter zitting horen van het Bulgaarse Helsinki Comité en indien zij overgaat tot een deskundigenbenoeming, de UNHCR in die hoedanigheid in de gelegenheid stellen aanwezig te zijn bij de mogelijke voortzetting van de behandeling ter zitting en een (schriftelijk) standpunt in te nemen over de vragen die de rechtbank wellicht na de behandeling ter zitting zal formuleren.
28. Partijen zullen, indien de rechtbank overgaat tot de benoeming van een deskundige, in de gelegenheid worden gesteld vragen te stellen aan de deskundige(n) en een reactie te geven op de door de deskundige afgelegde verklaringen. Termijnen hiervoor zullen, indien dit aan de orde is, in overleg met beide partijen nader worden bepaald.
29. De rechtbank concludeert dat partijen verdeeld zijn over de vraag of eisers als statushouders in een met artikel 4 Handvest-strijdige situatie terecht zullen komen indien zij zich naar Bulgarije zullen begeven. De rechtbank acht het allereerst noodzakelijk dat wordt nagegaan of Bulgarije een nationale wettelijke bepaling kent die een bevoegdheid tot intrekking, beëindiging of weigering tot verlenging van de vluchtelingenstatus of subsidiaire bescherming creëert die niet is opgenomen in het Vluchtelingenverdrag en/of het Unierecht. Tevens dient de rechtbank te beschikken over informatie met welke waarborgen een procedure op deze mogelijke nationaalrechtelijke grond is omkleed en of en hoe de beschermingsbehoefte van eisers in een dergelijke procedure wordt beoordeeld. Indien de rechtbank over deze gegevens beschikt, zal de rechtbank beslissen op welke wijze door de rechtbank verder zal worden onderzocht en beoordeeld of eisers in staat moeten worden geacht hun rechten die zij als statushouders hebben in Bulgarije te kunnen effectueren.
30. Verweerder zal eerst in de gelegenheid wordt gesteld om zich te beraden of hij uitvoering gaat geven aan deze tussenuitspraak. Indien verweerder daartoe bereid is, zal de rechtbank middels plaatsing van berichten in het dossier bepalen hoe de verdere voortgang van de procedure zal plaatsvinden.
31. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.