ECLI:NL:RBDHA:2022:6640

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2022
Publicatiedatum
8 juli 2022
Zaaknummer
09/345489-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met verminderd toerekeningsvatbaarheid en oplegging van gevangenisstraf en tbs met voorwaarden

Op 8 juli 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 27 december 2021 zijn buurvrouw in Den Haag met een priem in de buik heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte geen voorbedachten rade had, maar wel voorwaardelijk opzet op het toebrengen van dodelijk letsel. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar verklaard, wat invloed heeft gehad op de strafmaat. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar en tbs met voorwaarden opgelegd. De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de immateriële schade heeft vastgesteld op € 7.500,- en de materiële schade op € 568,84. De rechtbank heeft de tbs-maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaard, gezien het recidiverisico en de noodzaak voor behandeling van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/345489-21
Datum uitspraak: 8 juli 2022
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te Den Haag,
BRP-adres: [adres 1] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Maatschapslaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 4 april 2022 (pro forma) en 24 juni 2022 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N. Achahbar en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J. van Beest naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 december 2021 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, met een priem/schroevendraaier, althans een puntig voorwerp, in de buik/(linker)zij van die [slachtoffer] heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 december 2021 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een priem/schroevendraaier, althans een puntig voorwerp, in de buik/(linker)zij van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde poging tot moord en poging tot doodslag. Hij heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
De bewijsmiddelen
Aangifte
[slachtoffer] heeft op 27 december 2021 aangifte gedaan. Zij heeft het volgende verklaard. Op 27 december 2021 was [slachtoffer] in haar woning, gelegen aan de [adres 2] te Den Haag. Op enig moment werd bij de voordeur van de woning aangeklopt. [slachtoffer] zag een buurman van een paar huizen verderop voor de deur staan. Hij zei dat hij een pakketje voor haar had en heeft hem binnengelaten. Terwijl [slachtoffer] aan het pakketje voelde, voelde zij plotseling een steek aan de linkerzijde van haar buik. Zij voelde een stekende pijn en zag dat de buurman een schroevendraaier in zijn rechterhand had. De schroevendraaier was ongeveer twintig centimeter. Aan de linkerzijde van de buik van [slachtoffer] zat een gat. [2]
Priem
Op 27 december 2021 werd in de woning van de verdachte op de eettafel in de woonkamer een priem met een handvat aangetroffen. De totale lengte van de priem werd op 25 centimeter geschat. [3]
Letsel
[slachtoffer] is op 27 december 2021 naar de spoedeisende hulp van het HagaZiekenhuis overgebracht. [4] Uit een brief van de arts van het HagaZiekenhuis blijkt dat sprake was van een steekverwonding van één tot twee centimeter in de linker flank. [5]
Op basis van de medische gegevens van het letsel van [slachtoffer] van het HagaZiekenhuis, heeft een forensisch arts aanvullende vragen met betrekking tot de gevaarzetting van het letsel beantwoord. De arts heeft onder meer verklaard dat het steken met een voorwerp, zoals de priem, in de buik een bepaald risico impliceert op het veroorzaken van (acuut) levensbedreigend letsel. Op korte termijn bestaat het risico van bloeding en daardoor potentieel overlijden. Op de langere termijn kunnen potentieel levensbedreigende complicaties optreden in de vorm van infecties van vitale organen in de buikholte. [6]
Verklaring van de verdachte
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij op 27 december 2021 in de woning van [slachtoffer] was en dat hij [slachtoffer] met een priem heeft gestoken. [7] Bij de politie heeft de verdachte verklaard dat hij de priem waarmee hij heeft gestoken, op tafel in zijn woning heeft neergelegd. [8]
De beoordeling door de rechtbank
Steken
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte [slachtoffer] op 27 december 2021 met een priem in haar buik heeft gestoken.
Opzet
Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de bedoeling had om [slachtoffer] dodelijk letsel toe te brengen. De verdachte heeft zowel bij de politie als op de zitting verklaard dat hij [slachtoffer] niet wilde doden, hetgeen door de bewijsmiddelen niet wordt weerlegd. De verdachte had dus geen ‘vol opzet’ op de dood van [slachtoffer] . Dat laat onverlet dat de verdachte door zijn handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans op het voorzaken van dodelijk letsel kan hebben aanvaard en sprake is van voorwaardelijk opzet. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Uit de informatie van de forensisch arts blijkt dat het steken door de verdachte een risico op het ontstaan van dodelijk letsel bij [slachtoffer] heeft doen ontstaan. De rechtbank beoordeelt de kans op het veroorzaken van dit letsel als aanmerkelijk, gelet op de ongecontroleerde manier waarop de verdachte [slachtoffer] in de nabijheid van vitale organen heeft gestoken. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de buikholte vitale organen bevinden. Ook de verdachte moet dat hebben geweten. Desondanks heeft hij [slachtoffer] met een priem in haar buikholte gestoken. Gelet hierop heeft hij bewust de aanmerkelijke kans op het toebrengen van dodelijk letsel bij [slachtoffer] aanvaard. Dat het letsel beperkt is gebleven, leidt – anders dan de raadsman heeft betoogd – niet tot een ander oordeel. Die omstandigheid kan niet anders dan als een gelukkig toeval worden beschouwd. Er was een reële kans dat het steken wél tot dodelijk letsel zou leiden. De verdachte heeft derhalve voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van dodelijk letsel bij [slachtoffer] .
Voorbedachte raad
De verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij [slachtoffer] zag lopen op de galerij, naar aanleiding daarvan heeft bedacht dat hij haar zou gaan steken, een priem heeft gepakt, bij [slachtoffer] heeft aangebeld en haar heeft gestoken. Tussen het moment dat de verdachte [slachtoffer] zag lopen en het steken zat ongeveer een uur. Die omstandigheid vormt een indicatie voor voorbedachte raad: de verdachte had immers de gelegenheid om zich gedurende enige tijd te beraden op zijn voornemen om [slachtoffer] te steken. De verdachte heeft echter ook consistent verklaard dat hij [slachtoffer] weliswaar wilde steken, maar haar niet wilde doden. Hij had van tevoren niet bedacht waar hij [slachtoffer] in het lichaam wilde steken. De rechtbank acht deze verklaring aannemelijk. Zij gaat ervan uit dat de verdachte weliswaar handelde vanuit een bepaald plan om [slachtoffer] te steken, maar dat zijn plan ‘slechts’ inhield om [slachtoffer] op een zodanige manier te steken dat hij geen dodelijk letsel bij haar zou veroorzaken. Uiteindelijk heeft de verdachte [slachtoffer] gestoken op een manier die wel degelijk een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel teweegbracht, maar de rechtbank heeft de overtuiging dat de verdachte daarbij handelde vanuit dát specifieke moment.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord en dat de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 27 december 2021 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een priem, in de buik/(linker)zij van die [slachtoffer] heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

4.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden van de wil van de verdachte afhankelijk. De verdachte heeft op het moment dat hij weerstand van de huid voelde, de priem teruggetrokken omdat hij schrok. Daarmee is sprake van vrijwillige terugtred, vervalt de strafbaarheid van het bewezen verklaarde en dient ontslag van alle rechtsvervolging te volgen, aldus de raadsman.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van vrijwillige terugtred.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte met een priem in de buik van [slachtoffer] heeft gestoken. Alleen al door deze gedraging bestond de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] dodelijk letsel zou oplopen. De poging tot het toebrengen van zodanig letsel was daarmee voltooid en van vrijwillige terugtred kon geen sprake meer zijn. De rechtbank verwerpt het verweer.
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde is daarom volgens de wet strafbaar.
5. De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straf en maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte wordt opgelegd de ongemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met voorwaarden, conform de voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd, behoudens het locatieverbod, nu aangeefster een geheim adres heeft. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om de dadelijke uitvoerbaarheid van die maatregel en voorwaarden te bevelen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om een eventuele op te leggen gevangenisstraf niet langer te laten duren dan het voorarrest en de tijd dat de verdachte moet wachten op een plek in de kliniek. De verdediging kan zich vinden in de oplegging van tbs met voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De op te leggen straf
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en is gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft als buurman, die enkele appartementen verderop op dezelfde gang als het slachtoffer woonde, het slachtoffer in haar eigen woning opgezocht en haar met een priem in de buik gestoken. De verwonding van het slachtoffer is beperkt gebleven, maar een dodelijke afloop was reëel. Het handelen van de verdachte getuigt van een ernstig gebrek aan respect voor de lichamelijke integriteit en gezondheid van het slachtoffer. Het moet voor het slachtoffer bijzonder traumatisch zijn geweest om dit incident mee te maken in de beslotenheid van haar eigen woning, de plek waar zij zich bij uitstek veilig had moeten voelen. Dat blijkt ook wel uit de slachtofferverklaring: de gebeurtenis heeft veel impact op het slachtoffer gehad en heeft dat nu, ruim een half jaar later, nog steeds. Zij is vanwege de gebeurtenis verhuisd. Daarnaast heeft de verdachte andere flatbewoners schrik aangejaagd, onder wie de buurvrouw die het slachtoffer direct na het incident heeft opgevangen.
Uit de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit volgt dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de ernst van het bewezen verklaarde feit en de omstandigheden waaronder dat is gepleegd, acht de rechtbank in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren aangewezen.
Vervolgens moet worden nagegaan of de persoon van de verdachte of zijn persoonlijke omstandigheden invloed hebben op de strafoplegging en zo ja, in welke mate.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 24 maart 2022. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportages van psychiater [psychiater] d.d. 16 juni 2022 en GZ-psycholoog [GZ psycholoog] d.d. 17 juni 2022. De psychiater heeft het volgende geconcludeerd. Bij de verdachte is sprake van een autismespectrumstoornis, een stoornis in het gebruik van cannabis en van parafilie met geweldsfantasieën. Er is sprake van een beperkt reflectief en mentaliserend vermogen, beperkte coping op het gebied van emotieregulatie en de sociale vaardigheden zijn beperkt ontwikkeld. Alle stoornissen waren ten tijde van het bewezen verklaarde aanwezig. De verschillende aspecten van de stoornissen hebben een rol gespeeld in de totstandkoming van het bewezen verklaarde. De parafilie, de beperkingen in het sociale contact, het beperkte reflectief en mentaliserend vermogen, de beperkte coping op het gebied van emotieregulatie en de obsessieve interesses passend bij een autismespectrumstoornis, zijn van invloed geweest op het denken, voelen en handelen van de verdachte. Gezien de doorwerking van de vastgestelde stoornissen in het bewezen verklaarde, wordt geadviseerd het bewezen verklaarde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De psycholoog heeft eveneens geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van een autismespectrum stoornis, een stoornis in het gebruik van cannabis en van parafilie. Alle stoornissen waren ten tijde van het bewezen verklaarde aanwezig. Het is aannemelijk dat de combinatie van beschreven stoornissen heeft doorgewerkt in het bewezen verklaarde. De verdachte is onvoldoende in staat om gezonde en weloverwogen keuzes te maken. De verdachte zit in zijn eigen fantasiewereld en zal hier, passend bij de autismespectrumstoornis, niet zomaar uit kunnen stappen. De verdachte is onvoldoende in staat om emoties te herkennen en onder controle te houden. Gelet op het voorgaande adviseert de psycholoog om het bewezen verklaarde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt deze conclusies over en legt deze ten grondslag aan haar beslissing dat het bewezen verklaarde de verdachte verminderd kan worden toegerekend. Dit heeft een matigende werking op de op te leggen straf.
Een en ander brengt de rechtbank tot de conclusie dat voor de bewezen verklaarde poging tot doodslag oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De op te leggen maatregel
Recidiverisico en behandelkader
De psychiater heeft in voornoemd rapport geconcludeerd dat de kans op soortgelijk geweld als matig wordt ingeschat. Op lange termijn wordt dit risico groter ingeschat. Escalatierisico is niet uit te sluiten. Ernstiger geweld zou aansluiten bij de gewelddadige fantasieën van de verdachte. Om de kans op recidive te verlagen, is een behandeling nodig die gericht is op abstinentie van cannabisgebruik, de autismespectrumstoornis en de parafilie. Een langdurige behandeling in een klinische zetting, met kennis van de bij de verdachte aanwezige problematiek, is noodzakelijk om het recidiverisico voldoende en langdurig te verlagen. Gelet op de uitgebreide problematiek en het in kaart brengen van de precieze factoren die het recidiverisico verhogen, zal een behandeling de nodige tijd kosten. De verdachte is gemotiveerd tot behandeling. Een behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel is volgens de psychiater niet aangewezen. De psychiater adviseert om tbs met voorwaarden op te leggen.
De psycholoog heeft in voornoemd rapport geconcludeerd dat de kans op een vergelijkbaar (seksueel) gewelddadig delict op korte termijn als laag tot matig wordt ingeschat, maar dat op lange termijn dit risico als matig tot hoog wordt ingeschat. Bij een onvoldoende behandeling zullen de parafilieën die een dwangmatig karakter kennen, weer meer actief worden. Onderliggende seksuele en gewelddadige fantasieën zullen op enig moment worden opgebouwd, waardoor het recidiverisico op termijn toeneemt. Gelet op de ernst van het feit, het onvoorspelbare karakter van het bewezen verklaarde feit, de complexe pathologie en het recidiverisico is een intensieve en langdurige behandeling noodzakelijk om het recidiverisico voldoende te verlagen. Een voldoende strikt juridisch kader is noodzakelijk. De verdachte legt een forse mate van probleembesef aan de dag, waardoor hij bereid is tot en gemotiveerd is voor hulpverlening. De verdachte toont zich bereid zich aan voorwaarden te houden. Wanneer de verdachte zich niet aan de voorwaarden houdt, is een behandeling niet meer mogelijk, terwijl de complexe pathologie waarschijnlijk jarenlange behandeling en begeleiding vereist. Een behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel is daarom niet wenselijk. De psycholoog adviseert om tbs met voorwaarden op te leggen. Tbs met dwangverpleging acht de psycholoog een brug te ver.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het reclasseringsrapport van GGZ Fivoor van 13 juni 2022. De reclassering schat het recidiverisico vanwege de vastgestelde parafilie in als hoog. Een intensieve behandeling is geïndiceerd om het recidiverisico te reduceren. Gelet op de complexe pathologie, de ernst van het bewezen verklaarde feit en de benodigde duur van de behandeling, wordt tbs met voorwaarden het best passend geacht. De reclassering adviseert ook de dadelijke uitvoerbaarheid van de tbs-maatregel.
De maatregel
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de stoornissen van de verdachte en het daaruit voortvloeiende recidiverisico zodanig, dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om de verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. De rechtbank is, gelet op bovenstaande bevindingen van de psychiater, psycholoog en de reclassering, van oordeel dat voor de complexe problematiek van de verdachte een langdurige behandeling in een klinische setting noodzakelijk is. De tbs-maatregel met voorwaarden vormt het meest passende behandelkader om het recidiverisico te verlagen. Behandeling binnen het kader van een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden volstaat niet.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van
tbs. Het bewezen verklaarde feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, tijdens het begaan van dat feit bestond bij de verdachte een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen eist het opleggen van de tbs-maatregel.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank dan ook de terbeschikkingstelling van de
verdachte gelasten, waarbij de voorwaarden zullen worden gesteld zoals de reclassering heeft geadviseerd, behoudens het locatieverbod. De verdachte heeft zich ter terechtzitting bereid verklaard tot naleving van de voorwaarden.
Duur maatregel
De tbs-maatregel met voorwaarden zal worden opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Indien alsnog wordt beslist dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd, kan de tbs-maatregel daarna langer duren dan vier jaren.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Gelet op de hiervoor besproken rapportages is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan indien hij niet direct na zijn invrijheidstelling aan zijn behandeling kan beginnen. Het is dan ook van belang dat de detentie en de tbs op elkaar aansluiten. Teneinde te voorkomen dat tussen het einde van de detentie – mocht dit vonnis tegen die tijd nog niet onherroepelijk zijn – en de aanvang van de tbs een periode zonder toezicht zal ontstaan, zal de rechtbank op grond van artikel 38, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht bevelen dat de tbs-maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

7.De vordering van de benadeelde partij

7.1
De vordering
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 38.983,84, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 22.208,84 aan materiële schade en € 16.775,- aan immateriële schade.
De gestelde schade bestaat uit:
materiële schade:
  • kilometervergoeding: € 26,87;
  • kosten verhuizing: € 541,97;
  • inkomstenverlies: € 21.640,-;
immateriële schade:
€ 16.775,-.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 32.208,84, bestaande uit € 22.208,84 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in haar vordering voor het overige.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering, voor zover die betrekking heeft op materiële schade, gedeeltelijk dient te worden afgewezen, dan wel dat dit deel van de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De behandeling van de vordering, voor zover die betrekking heeft op de post ‘inkomstenverlies’, is niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De verhuiskosten zijn onvoldoende onderbouwd. Ten aanzien van de post ‘kilometervergoeding’ heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Wat betreft het bedrag aan immateriële schade heeft de raadsman verzocht om het bedrag te matigen tot een bedrag van € 2.500,-. Hij heeft daartoe betoogd dat de ten behoeve van de onderbouwing van de immateriële schade bijgevoegde jurisprudentie niet vergelijkbaar is.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De vordering is, voor zover deze betrekking heeft op de posten ‘kilometervergoeding’ en ‘kosten verhuizing’, door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij in zoverre rechtstreeks materiële schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal dit deel van de vordering dan ook toewijzen.
De rechtbank is ten aanzien van de post ‘inkomstenverlies’ van oordeel dat zij, in aanmerking genomen het verweer van de verdediging, over onvoldoende informatie beschikt om te beoordelen of [slachtoffer] , die werkzaam is als zzp’er, als gevolg van het bewezen verklaarde feit inkomensschade heeft geleden ter hoogte van het door haar gevorderde bedrag. [slachtoffer] stelt sinds 2019 werkzaam te zijn geweest als zzp’er. Gegevens uit haar administratie waaruit de precieze aard en omvang van haar werkzaamheden en de hoogte van haar inkomen tot 27 december 2021 blijkt (bijvoorbeeld aangiften IB over 2019 en 2020 en/of facturen), ontbreken. Het zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren om de benadeelde partij op dit onderdeel toe te laten tot het leveren van bewijs van haar stellingen. De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook voor dit onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
De wet regelt in artikel 6:106 Burgerlijk Wetboek (BW) de vergoeding van ‘ander nadeel’ dan vermogensschade. Volgens lid 1 sub b van dat artikel heeft de benadeelde (onder meer) recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding voor ander nadeel, indien de benadeelde in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (zie ECLI:NL:HR:2019: 793, ECLI:NL:HR:2019:376 en ECLI:NL:HR:2021:1243) kunnen de aard en ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de hiervoor bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit, dat de nadelige gevolgen daarvan voor [slachtoffer] als de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in haar persoon kan worden aangenomen. De rechtbank neemt daarbij ook op dit onderdeel mede in aanmerking dat [slachtoffer] in haar eigen woning en door een buurman is gestoken, dat zij enig fysiek letsel heeft opgelopen (beperkt, zonder dat operatief ingrijpen noodzakelijk was, en niet blijvend), maar dat zij vooral emotioneel (ernstig) is belast met –volgens het overlegde verslag van een intake bij een psycholoog – klachten zoals herbelevingen, nachtmerries en somberheid. Psychologische behandeling is geïndiceerd, gericht op klachtenreductie in verband met een posttraumatische stressstoornis. Aldus is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft
geleden als gevolg van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank stelt de omvang van de immateriële schade naar billijkheid vast op € 7.500,-. Zij wijst de vordering voor het overige af.
Conclusie
De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 8.068,84, bestaande uit € 568,84 aan materiële schade en € 7.500,- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 27 december 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 8.068,84, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 december 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 38d, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9. De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
poging tot doodslag;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur
van 3 (DRIE)
JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de terbeschikkingstellingvan de verdachte;
stelt daarbij de
navolgende voorwaardenbetreffende het gedrag van de terbeschikkinggestelde, te weten dat hij:
zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
meewerkt aan het reclasseringstoezicht, hetgeen inhoudt dat hij:
zich meldt op afspraken bij de reclassering, op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent als de reclassering dit noodzakelijk acht;
zich houdt aan de aanwijzingen van reclassering, waarbij de reclassering aanwijzingen kan geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de terbeschikkinggestelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
zijn medewerking verleent bij het maken van een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is;
te allen tijde bereikbaar is voor de reclassering, zijn begeleiders en behandelaren;
zijn medewerking verleent aan huisbezoeken;
inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
zich niet vestigt op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met de terbeschikkinggestelde, als dat van belang is voor het toezicht;
de reclassering zicht verschaft op de voortgang van zijn resocialisatie en begeleiding en de reclassering toestemming zal verlenen om relevante referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn netwerk;
geen omgang heeft met personen die zijn resocialisatie in gevaar kunnen brengen en zich open opstelt inzake het aangaan van nieuwe relaties of bestaande relaties. De reclassering kan, indien zij dit noodzakelijk acht, deze personen op gepaste en discrete wijze screenen;
3. zich laat opnemen en zal verblijven in een nader te bepalen forensische klinische instelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, waarbij hij zich houdt aan de huisregels en aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door de zorgverlener van deze instelling worden gegeven. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. De opname start direct aansluitend aan detentie en duurt zolang de reclassering en/of het behandelteam dit noodzakelijk acht;
4. in het geval van een door de reclassering en behandelaren geïndiceerde crisissituatie meewerkt aan een tijdelijke terugplaatsing in een gesloten unit van een FPA/FPK of een soortgelijke instelling, voor de duur van maximaal veertien weken per kalenderjaar;
5. aansluitend aan zijn klinische opname zal verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, waarbij hij zich houdt aan de huisregels en aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door de zorgverlener van deze instelling worden gegeven. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Het verblijf duurt zolang de reclassering en/of de zorginstelling dit noodzakelijk acht;
6. zich aansluitend aan zijn klinische behandeling laat behandelen door een forensisch ambulante behandelinstelling of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering en/of de zorginstelling dit noodzakelijk acht;
7. zich onthoudt van het gebruik van drugs en alcohol en ten behoeve van de naleving van deze verboden meewerkt aan een ademonderzoek (blaastest), een urineonderzoek of een andere controle, te bepalen door de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak de terbeschikkinggestelde wordt gecontroleerd;
8. zich inzet voor het realiseren en behouden van een passende en door de reclassering goedgekeurde dagbesteding en zich daarbij houdt aan de voorwaarden en/of regels die hem worden gesteld;
9. zich niet buiten de Europese landgrenzen van Nederland zal begeven, ook niet indien dit noodzakelijk zou zijn voor zijn werkzaamheden;
10. geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de terbeschikkinggestelde ten behoeve daarvan te begeleiden. Algemene voorwaarde hierbij is dat de terbeschikkinggestelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden
dadelijk uitvoerbaaris;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] wat betreft de gevorderde materiële schade toe tot een bedrag van € 568,84 en wat betreft de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 7.500, derhalve tot een bedrag van in totaal € 8.068,84 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 december 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor wat betreft de gevorderde materiële schade voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en wijst haar vordering wat betreft de gevorderde immateriële schade voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 8.068,84, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 december 2021 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 75 dagen, waarbij het toepassen van gijzeling de verdachte niet ontslaat van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.K. van Zaltbommel, voorzitter,
mr. P. van Essen, rechter,
mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. van Beelen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 juli 2022.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [PV nummer] , van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Zuid, basisteam Zuiderpark (doorgenummerd p. 1 t/m 294).
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] d.d. 27 december 2021, p. 8-9.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 december 2021, p. 24.
4.Proces-verbaal relaas d.d. 28 december 2021, p. 3.
5.Geschrift, te weten een brief, opgesteld door [AIOS Heelkunde] (AIOS Heelkunde) namens [chirurg] (chirurg), HagaZiekenhuis, p. 39-40.
6.Geschrift, te weten een letselrapportage d.d. 14 juni 2022, opgesteld door [forensisch art] , forensisch arts KNMG.
7.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 24 juni 2022.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 27 december 2021, p. 54.