ECLI:NL:RBDHA:2022:664

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2022
Publicatiedatum
2 februari 2022
Zaaknummer
20/702
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid gemachtigde bij beroep namens erven na overlijden eiser

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, gaat het om de vraag of de gemachtigde van de erven van een overleden eiser bevoegd was om beroep in te stellen tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leiden. De zaak betreft een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 28 juli 2019 is overleden en dat het beroep is ingediend door mr. drs. [gemachigde]. De rechtbank heeft geconstateerd dat de zoon van de eiser, [zoon], de enige erfgenaam is volgens het testament, en dat er geen bewijs is dat hij de gemachtigde heeft gemachtigd om het beroep in te stellen. De rechtbank oordeelt dat de gemachtigde niet bevoegd was om namens de erven beroep in te stellen, omdat zijn bevoegdheid tot het voeren van procedures niet voortvloeit uit de afwikkeling van de nalatenschap. Hierdoor is het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan op 24 januari 2022 en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/702

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 januari 2022 in de zaak tussen

de erven [eisers] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. drs. [gemachigde] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder

(gemachtigde: A.K. Nijland).

Procesverloop

In het besluit van 1 september 2018 (primair besluit 1) heeft verweerder [eisers] met ingang van 1 januari 2019 een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning toegekend op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) op basis van een persoonsgebonden budget (pgb) ter grootte van € 1.769,60 (tarief informeel).
In het besluit van 11 juni 2019 (primair besluit 2) heeft verweerder [eisers] met ingang van 1 juli 2019 op grond van de Wmo 2015 de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning basis regulier toegekend in de vorm van zorg in natura.
In het besluit van 10 december 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het tegen de primaire besluiten 1 en 2 gerichte bezwaar ongegrond verklaard.
Er is namens de erven [eisers] tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 1 november 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. De gemachtigde van eisers heeft daaraan door middel van een telefoonverbinding deelgenomen. Verweerder heeft, zoals van tevoren aangekondigd, niet aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

1. [eisers] is op 28 juli 2019 overleden. Het beroepschrift is na zijn overlijden ingediend door mr. drs. [gemachigde] . Ter zitting heeft deze verklaard dat hij dit namens de erven van [eisers] heeft gedaan.
2. De rechtbank is van oordeel dat de gemachtigde niet bevoegd was om namens de erven beroep in te stellen. Volgens het in het dossier aanwezige testament is de zoon van [eisers] ( [zoon] ) diens enige erfgenaam. Niet gebleken is dat hij [gemachigde] heeft gemachtigd tot het instellen van dit beroep. De gemachtigde heeft verder betoogd dat hij op grond van het testament bevoegd is alle rechtshandelingen namens de erven uit te voeren. De gemachtigde wordt hierin niet gevolgd. De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde op grond van het testament bevoegd is om de nalatenschap af te wikkelen. Daaruit volgt niet de bevoegdheid tot het voeren van procedures die geen betrekking hebben op de afwikkeling van de nalatenschap, zoals onderhavige beroepsprocedure.
3. Nu de gemachtigde niet tot het instellen van het beroep bevoegd was en van een eigen rechtstreeks belang bij het bestreden besluit niet is gebleken, is het beroep niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2022.
griffier
rechter
de griffier is verhinderd om
deze uitspraak mee te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.