ECLI:NL:RBDHA:2022:6616

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
9950350 \ EJ VERZ 22-83850
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van verstoorde arbeidsverhouding

In deze zaak heeft de kantonrechter te Gouda op 30 juni 2022 uitspraak gedaan in een proforma-verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de Gemeente Waddinxveen en de werknemer. De werkgever, vertegenwoordigd door mr. K.F.A.M. Weijling, heeft verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van artikel 7:671b lid 1 sub a juncto artikel 7:669 lid 3 sub g van het Burgerlijk Wetboek. De werkgever stelde dat er sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding en dat herplaatsing van de werknemer niet meer mogelijk was. De werknemer, vertegenwoordigd door mr. M.C.J. van den Brekel, heeft een verweerschrift ingediend, maar erkende dat de arbeidsverhouding zodanig verstoord was dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet meer redelijk was.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen basis meer was voor voortzetting van de arbeidsovereenkomst en dat herplaatsing niet meer mogelijk was. Beide partijen waren het erover eens dat de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2022 diende te worden ontbonden. De werkgever is veroordeeld tot betaling van een vergoeding van € 185.000,00 bruto aan de werknemer, inclusief een transitievergoeding en een ontslagvergoeding. De kantonrechter heeft geen aanleiding gezien om een van de partijen in de kosten te veroordelen en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Gouda
AK
Rep.nr.: 9950350 \ EJ VERZ 22-83850
Uitspraakdatum: 30 juni 2022
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
de overheidsinstelling Gemeente Waddinxveen,
gevestigd te Waddinxveen,
verzoekende partij,
verder te noemen: de werkgever,
gemachtigde: mr. K.F.A.M. Weijling,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
verder te noemen: de werknemer,
gemachtigde: mr. M.C.J. van den Brekel.

1.Het procesverloop

1.1.
De werkgever heeft de kantonrechter bij verzoekschrift, bij de griffie ingekomen op 22 juni 2022 verzocht de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. De werknemer heeft een verweerschrift ingediend.

2.De beoordeling

2.1.
De werkgever verzoekt de arbeidsovereenkomst met de werknemer te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1 sub a juncto artikel 7:669 lid 3 sub g Burgerlijk Wetboek (BW). Aan dit verzoek legt de werkgever, ten grondslag dat sprake is van – kort gezegd – een verstoorde arbeidsverhouding en dat herplaatsing van de werknemer niet meer mogelijk is. Daarbij valt zowel de werkgever als de werknemer geen verwijt te maken.
2.2.
De werknemer verzet zich tegen inwilliging van het verzoek, maar erkent dat inmiddels sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat van de werkgever in redelijkheid niet meer kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Ook de werknemer ziet geen mogelijkheden meer voor herplaatsing en ziet in dat geen van beide partijen een verwijt valt te maken.
2.3.
Gelet op de inhoud van het verzoek- en verweerschrift is in deze procedure aannemelijk geworden dat er geen basis meer aanwezig is voor een verdere voortzetting van de arbeidsovereenkomst en herplaatsing van de werknemer niet meer mogelijk moet worden geacht, waarbij geen van partijen een verwijt valt te maken. De kantonrechter zal de arbeidsovereenkomst daarom ontbinden. Gelet op het standpunt van partijen is immers sprake van een redelijke grond voor ontbinding als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 BW en is er geen mogelijkheid tot herplaatsing van de werknemer.
2.4.
Gesteld noch gebleken is dat het verzoek verband houdt met omstandigheden waarop de opzegverboden genoemd in artikel 7:671b lid 6 BW betrekking hebben.
2.5.
Partijen zijn het erover eens dat de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2022 dient te worden ontbonden.
2.6.
Partijen zijn overeengekomen dat de werkgever aan de werknemer een vergoeding, waarin begrepen de transitievergoeding, van € 185.000,00 bruto zal voldoen. Overeenkomstig het verzoek van partijen zal de werkgever worden veroordeeld tot het betalen van die vergoeding.
2.7.
Er is geen grond om werkgever de gelegenheid te bieden het verzoek in te trekken.
2.8.
De kantonrechter ziet in de omstandigheden van het geval geen aanleiding om een van de partijen in de kosten te veroordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 juli 2022;
3.2.
veroordeelt de werkgever om aan de werknemer een vergoeding te betalen van € 185.000,00 bruto, waarin begrepen een transitievergoeding van € 49.132,40 bruto en een ontslagvergoeding ten titel van afkoop van uitkeringsrechten (werkloosheidsuitkering en bovenwettelijke uitkeringen) van € 135.867,60 bruto;
3.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
3.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. J.C. Gerritse en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2022.