ECLI:NL:RBDHA:2022:6584

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
C-09-622864-HA ZA 21-1129
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van verzwegen goed in echtscheidingsprocedure met betrekking tot spaarrekening en beleggingsrekening

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, draait het om de verdeling van goederen in het kader van een echtscheiding. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.M. Menheere, heeft de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.P. Lagerweij, aangeklaagd wegens het verzwegen van een deel van het saldo van een spaarrekening tijdens de echtscheidingsprocedure. De partijen waren gehuwd in gemeenschap van goederen en de echtscheiding werd uitgesproken op 19 mei 2021, met een peildatum voor de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap op 10 september 2019.

De eiser stelde dat de gedaagde opzettelijk gelden van de Oranje Spaarrekening had onttrokken om hem te benadelen bij de verdeling. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde onvoldoende inzicht had gegeven in het saldoverloop van de Oranje Spaarrekening en dat zij opzettelijk het juiste saldo had verzwegen. De rechtbank concludeerde dat het verschil tussen het opgevoerde saldo en het werkelijke saldo van de Oranje Spaarrekening, ter hoogte van € 5.188,26, aan de eiser verbeurt was. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van de helft van het saldo van de Giro Beleggingsrekening, zijnde € 4.330.

De rechtbank compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. De uitspraak werd gedaan door mr. R.C. Hartendorp en is openbaar uitgesproken op 28 juni 2022.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel
zaak- / rolnummer: C/09/622864 HA ZA 21/1129
proces-verbaal van mondeling vonnis van 28 juni 2022
in de zaak van
[eiser]te [plaats 1] (gemeente [gemeente]),
eiser,
advocaat mr. M.M. Menheere te Rotterdam,
tegen
[gedaagde]te [plaats 2],
gedaagde,
advocaat mr. L.P. Lagerweij te Delft,
De eiser wordt [eiser] genoemd en gedaagde [gedaagde].

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 21 december 2021 met producties 1 tot en met 8;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 3;
  • het tussenvonnis van 1 juni 2022 waarin een mondelinge behandeling is bevolen;
  • de akte met de producties 9 en 10 aan de zijde van [eiser];
  • de akte vermeerdering van eis;
  • de akte met twee producties (IB aangiftes over 2017 en 2018) aan de zijde van [eiser];
  • de akte met bankafschriften aan de zijde van [gedaagde];
  • de akte met bankafschriften aan de zijde van [eiser]; en
  • de mondelinge behandeling van 23 juni 2022 waarvan aantekening is gehouden.
1.2.
De rechtbank heeft de mondelinge behandeling van 23 juni 2022 aangehouden tot 28 juni 2022 om op die dag op de voet van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) mondeling uitspraak te doen. In dit proces-verbaal wordt alleen het mondeling vonnis weergegeven. Van hetgeen door partijen tijdens de zitting naar voren is gebracht, is aantekening gehouden en deze aantekeningen zijn in het griffiedossier gevoegd. In beginsel wordt geen proces-verbaal opgemaakt van de mondelinge behandeling, tenzij hier om verzocht wordt en verzoeker een voldoende belang heeft bij het opstellen van een proces-verbaal.

2.De beoordeling

Waar draait het om in deze zaak?
2.1.
Partijen zijn op [datum] 2002 in de wettelijke gemeenschap van goederen gehuwd in [plaats 3]. Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 19 mei 2021 is de echtscheiding uitgesproken (hierna: de echtscheidingsbeschikking). Deze echtscheiding is op 4 augustus 2021 ingeschreven in de burgerlijke stand van de gemeente [plaats 3]. Bij de echtscheidingsbeschikking is tevens de verdeling vastgesteld. De peildatum van de omvang en samenstelling van de huwelijksgoederengemeenschap is 10 september 2019, de datum waarop het verzoek tot echtscheiding is ingediend bij de rechtbank.
2.2.
De Oranje Spaarrekening met nummer [rekeningnummer 1] van [gedaagde] bij ING (hierna: de Oranje Spaarrekening) is onderwerp geweest van de verdeling. De Oranje Spaarrekening is gekoppeld aan een betaalrekening met hetzelfde rekeningnummer (hierna: de Betaalrekening). Tussen partijen staat vast dat alleen maar opnames van de Oranje Spaarrekening gedaan kunnen worden vanaf of via de Betaalrekening. In de echtscheidingsbeschikking is een saldo van € 1.501,77 van de Oranje Spaarrekening verdeeld. Dit saldo is gebaseerd op een bankafschrift van de Oranje Spaarrekening gedateerd 10 september 2019 dat door [gedaagde] in de echtscheidingsprocedure is gebracht. Op het bankafschrift staat voormeld saldo en het rekeningnummer [rekeningnummer 2]. Het saldo is bij helfte verdeeld tussen partijen.
2.3.
[eiser] heeft in deze procedure aangevoerd dat voor het verschil tussen het saldo van de Oranje Spaarrekening op 1 januari 2019 (€ 27.440,03) en het saldo op 10 september 2019 (peildatum) (€ 1.501,77) geen goede verklaring gegeven kan worden. Ondanks herhaalde verzoeken van (de (toenmalig) raadsman van) [eiser] om een toelichting en overlegging van bankafschriften heeft [gedaagde] geen goede verklaring kunnen geven, terwijl zij hiertoe wel verplicht is. Hieruit volgt volgens [eiser] dat [gedaagde] bewust gelden aan de Oranje Spaarrekening heeft onttrokken om hem bij de verdeling te benadelen.
2.4.
Verder heeft [eiser] bij eisvermeerdering nog aangevoerd dat [gedaagde] het saldo van De Giro Beleggingsrekening op haar naam (hierna: De Giro Beleggingsrekening) verzwegen heeft. [gedaagde] heeft deze rekening niet opgevoerd in het kader van de verdeling en [eiser] stelt dat primair sprake is van een verzwegen goed en subsidiair dat dit saldo nog verdeeld moet worden.
2.5.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd, dat hierna besproken zal worden.
Welk beoordelingskader is van toepassing?
2.6.
In artikel 3:194 lid 2 Burgerlijk Wetboek is bepaald dat een deelgenoot die opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt (hierna: het verzwegen goed) zijn aandeel aan de andere deelgenoot respectievelijk deelgenoten verbeurt. Om van
opzettelijkeverzwijging te kunnen spreken dient de deelgenoot het oogmerk te hebben gehad om de rechten van de andere deelgenoot te verkorten. Degene die een beroep doet op toepassing van artikel 3:194 lid 2 BW dient voldoende feiten te stellen waaruit de verzwijging en het daarop gericht opzet blijkt.
Heeft [gedaagde] bij de verdeling het juiste saldo van de Oranje Spaarrekening opgevoerd? Nee.
2.7.
De rechtbank zal allereerst beoordelen of [gedaagde] in het kader van de verdeling het juiste saldo van de Oranje Spaarrekening op de peildatum heeft opgevoerd. De rechtbank overweegt dat op [eiser] weliswaar de verplichting rust om te stellen dat sprake is van een verzwegen goed en dat [gedaagde] hiertoe opzet heeft gehad, maar [gedaagde] dient als (gewezen) deelgenoot rekening en verantwoording af te leggen aan [eiser] en in dat kader voldoende inzicht te geven in het saldoverloop van de Oranje Spaarrekening. [gedaagde] heeft in deze procedure in de conclusie van antwoord alleen bankafschriften van de Betaalrekening in het geding gebracht. Na een instructie van de rechtbank op de voet van artikel 22 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, heeft [gedaagde] een overzicht van de Betaalrekening in het geding gebracht waarop de opnames van de Oranje Spaarrekening zijn vermeld. De eerste overboeking op dit overzicht dateert van 2 februari 2019 en de laatste vier van 16 september 2019. Het totale saldo van alle overboekingen van de Oranje Spaarrekening naar de Betaalrekening bedraagt € 25.650.
2.8.
De rechtbank overweegt dat de overboekingen van 16 september 2019 van in totaal (€ 1.200 + € 1.200 + € 1.500 + € 1.000 =) € 4.900 geen rol spelen bij het bepalen van de hoogte van het saldo op de peildatum van 10 september 2019 en deze dienen dus buiten de berekening gelaten te worden. Dit betekent dat [gedaagde] in de periode tussen 1 januari 2019 en 10 september 2019 in totaal een bedrag van (€ 25.650 - € 4.900 =) € 20.750 heeft overgeboekt van de Oranje Spaarrekening naar de Betaalrekening. Het saldo op de Oranje Spaarrekening op 10 september 2019 (de peildatum) bedraagt derhalve (€ 27.440,03 – € 20.750 =) € 6.690,03. Het saldo dat [gedaagde] in het kader van de verdeling heeft opgevoerd is echter aanzienlijk lager (€ 1.501,77).
2.9.
De rechtbank is met [eiser] van oordeel dat het bankafschrift dat [gedaagde] in de echtscheidingsprocedure heeft opgevoerd slechts een deel van het saldo van de Oranje Spaarrekening weergeeft. [eiser] heeft ter zitting voldoende toegelicht dat aan een Oranje Spaarrekening verschillende spaardoelen kunnen worden toegekend die ieder een eigen nummer hebben. Uit het jaaroverzicht 2018, dat [gedaagde] als productie in de echtscheidingsprocedure heeft ingediend, en waarop alle rekeningen van [gedaagde] bij ING Bank zijn vermeld, blijkt dat zij op 31 december 2018 acht spaardoelen heeft gekozen en dat het spaardoel met het rekeningnummer [rekeningnummer 2] en de omschrijving ‘Ontwikkeling […]’ een van die doelen is. [gedaagde] heeft in de echtscheidingsprocedure alleen een bankafschrift van het desbetreffende spaardoel in het geding gebracht en niet van de andere zeven spaardoelen.
2.10.
Verder laat de rechtbank meewegen dat [gedaagde] in deze procedure geen goede verklaring heeft gegeven voor het verschil tussen de hierboven genoemde saldi en dat zij ook niet heeft verklaard waarom zij een afschrift van één van de acht spaardoelen in de echtscheidingsprocedure heeft overgelegd. Bovendien is ter zitting van de zijde van [gedaagde] ook geen goede verklaring gegeven voor de omstandigheid dat [gedaagde] ter onderbouwing van haar stellingen niet een overzicht van de bankafschriften van de Oranje Spaarrekening in het geding gebracht heeft. In plaats daarvan heeft zij enkel afschriften van haar Betaalrekening geproduceerd.
2.11.
De rechtbank concludeert dan ook dat [gedaagde] met deze handelwijze opzettelijk het juiste saldo van de Oranje Spaarrekening heeft verzwegen. Het verschil tussen het in 2.9 vermelde saldo (€ 6.690,03) en het in de echtscheidingsprocedure opgevoerde saldo (€ 1.501,77) moet worden beschouwd als een verzwegen goed. Dit hele bedrag (€ 6.690,03 - € 1.501,77=) € 5.188,26 verbeurt [gedaagde] op de voet van artikel 3:194 lid 2 BW aan [eiser]. [gedaagde] wordt veroordeeld dit bedrag aan [eiser] te betalen. Tegen de gevorderde wettelijke rente is geen verweer gevoerd, zodat de hoofdsom wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding (21 december 2021).
Moeten de overboekingen naar de bankrekening van zoon [de zoon] als een verzwegen goed worden aangemerkt? Nee.
2.12.
[gedaagde] heeft een aantal opnames gedaan vanaf de Oranje Spaarrekening en deze bedragen overgeboekt naar een bankrekening op naam van [de zoon], de zoon van partijen, met bankrekeningnummer [rekeningnummer 3] (hierna: Bankrekening [de zoon]). [eiser] heeft aangevoerd dat het saldo van deze overboekingen moet worden aangemerkt als een verzwegen goed. Voor de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank eerst de relevante feiten vaststellen en deze vervolgens beoordelen.
2.13.
In dit kader acht de rechtbank relevant dat een van de spaardoelen de omschrijving ‘[initialen zoon] studie’ heeft. [initialen zoon] zijn de initialen van [de zoon]. Op het overzicht van bankrekeningen van [gedaagde] bij ING Bank volgt dat op 31 december 2018 het saldo van dit spaardoel € 12.030,77 bedroeg. Uit het overzicht van de bankafschriften van de Betaalrekening volgt dat [gedaagde] op 15 mei 2019 € 12.000 vanaf de Oranje Spaarrekening met het spaardoel ‘[initialen zoon] studie’ heeft overgeboekt naar de Betaalrekening. Verder heeft [gedaagde] vanaf de Betaalrekening in de periode 1 januari 2019 tot 10 september 2019 in totaal € 11.400 overgemaakt naar de Bankrekening van [de zoon], in de volgende deelbetalingen:
€ 100 (2 september 2019)
€ 450 (6 juni 2019
€ 9.000 (15 mei 2019)
€ 1.400 (21 april 2019)
€ 450 (22 maart 2019)
2.14.
De rechtbank begrijpt de stelling van [eiser] zo dat de overboekingen aan [de zoon] onverschuldigd gedaan zijn met het oog om het desbetreffende saldo te verzwijgen. De vordering uit onverschuldigde betaling is onderdeel van de verdeling en dit saldo had door [eiser] moeten worden opgevoerd ten tijde van de verdeling.
2.15.
De rechtbank overweegt dat [eiser] onvoldoende onderbouwd heeft de opnames vanaf de Oranje Spaarrekening en overboekingen naar de Bankrekening van [de zoon] onverschuldigd hebben plaatsgevonden. Uit de in 2.13 genoemde deelbetalingen blijkt dat voor de vermindering van het saldo van de Oranje Spaarrekening met € 11.400 vanaf de Oranje Spaarrekening in de periode 1 januari 2019 – 10 september 2019 een goede verklaring bestaat. [eiser] is er bovendien niet in geslaagd te onderbouwen dat [gedaagde] het saldo van deze overboekingen heeft willen verzwijgen. Ten tijde van de mondelinge behandeling van het echtscheidingsverzoek had [eiser] immers de beschikking over een overzicht met beginsaldi van de verschillende spaardoelen van de Oranje Spaarrekening. Het was [eiser] dan ook bekend dat [gedaagde] op 1 januari 2019 een bedrag van € 12.030,77 had gespaard met de doelomschrijving studie voor zoon [de zoon], althans dit had [eiser] redelijkerwijs kunnen begrijpen. [gedaagde] heeft vervolgens geen bankafschrift van de Oranje Spaarrekening met de doelomschrijving [initialen zoon] studie’ op de peildatum in de echtscheidingsprocedure gebracht. Dit had voor [eiser] een aanwijzing kunnen zijn dat er geen saldo voor het desbetreffende spaardoel meer op de Oranje Spaarrekening stond. Ook uit het door [gedaagde] opgevoerde saldo op de peildatum had [eiser] kunnen afleiden dat (een deel van de) doelspaarrekening ‘[initialen zoon] Studie’ is opgenomen. Dat geldt ook indien [gedaagde] wel het juiste saldo op de peildatum had opgevoerd. Uit deze omstandigheden kan niet worden afgeleid dat [gedaagde] de overboekingen vanaf de doelspaarrekening ‘[initialen zoon] Studie’ voor [eiser] heeft willen verzwijgen.
2.16.
[eiser] heeft er nog op gewezen dat hij tijdens de mondelinge behandeling in de echtscheidingsprocedure een vraag heeft gesteld over het saldo van de
Comfortspaarrekening. [gedaagde] heeft hierop verklaard dat dit saldo is overgegaan in de Oranje Spaarrekening en dat zij een overzicht van de desbetreffende rekening in de echtscheidingsprocedure heeft gebracht. Uit dit antwoord blijkt niet dat [gedaagde] het saldo heeft willen verzwijgen voor [eiser]. In tegendeel. [gedaagde] heeft hiermee juist een verklaring gegeven voor de gang van zaken.
2.17.
Verder overweegt de rechtbank nog dat voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een verzwegen goed, het niet van belang is of partijen in of buiten het kader van mediation overeenstemming hebben bereikt of het betreffende saldo aan [de zoon] overgemaakt zou worden. De ratio van artikel 3:194 lid 2 BW is dat partijen in het kader van de verdeling openheid van zaken geven, zodat vervolgens in een gerechtelijke procedure geoordeeld kan worden over de verdeling. Niet vereist is dat over de wijze van verdeling van het desbetreffende saldo ook overeenstemming bestaat. Hetgeen partijen hierover hebben aangevoerd en of in dat verband sprake is van een schending van de geheimhoudingsplicht die partijen in het kader van de mediation hebben afgesproken, is niet van belang voor de beoordeling in deze zaak en wordt verder buiten beschouwing gelaten.
2.18.
Ten slotte heeft [eiser] nog aangevoerd dat de overboeking van het saldo naar de Bankrekening van [de zoon] een schijnconstructie is omdat het saldo na de peildatum weer teruggestort is op een bankrekening van [gedaagde] en weer in haar vermogen valt. Dit zou blijken uit een bankafschrift van de Bankrekening van [de zoon] van 28 januari 2010. De rechtbank overweegt dat [gedaagde] dit heeft weersproken en gesteld dat het saldo op een andere bankrekening van [de zoon] is overgeboekt. Overwogen wordt dat [eiser] in dezen de stelplicht heeft en dat het op zijn weg ligt om met een nadere onderbouwing van zijn stelling te komen. Hierin is hij onvoldoende geslaagd, zodat de stelling dat sprake is van een schijnconstructie onvoldoende onderbouwd is.
2.19.
Tegen deze achtergrond concludeert de rechtbank dat de overboeking vanaf de doelspaarrekening ‘[initialen zoon] Studie’ niet kan worden aangemerkt als een verzwegen goed.
Moeten andere opnames vanaf de Oranje Spaarrekening worden aangemerkt als een verzwegen goed? Nee.
2.20.
[gedaagde] heeft verder nog aangevoerd dat zij opnames vanaf de Oranje Spaarrekening heeft moeten doen om de rekeningen van de mediator en advocaat die zijn ingeschakeld in het kader van de echtscheidingsprocedure te betalen. In totaal heeft [gedaagde] € 6.530 aan advocaat- en mediationkosten betaald. Van de zijde van [eiser] is tijdens de mondelinge behandeling erkend dat een grond voor deze opnames bestaat. Hieruit volgt dat een voldoende verklaring bestaat voor de desbetreffende opnames, zodat dit deel van het saldoverloop niet kan worden aangemerkt als een verzwegen goed.
2.21.
Uit voorgaande overwegingen volgt dat voor een bedrag van (€ 6.690,03 (saldo op de peildatum) + € 11.400 (overboekingen Bankrekening [de zoon]) + € 6.530 (advocaat- en mediationkosten)=) € 24.620,03 een verklaring gegeven is. Voor de rest van het saldo (€ 27.440 - € 24.620,03 =) € 2.819,97 heeft [gedaagde] gesteld dat zij in de periode 1 januari 2019 tot 10 september 2019 kosten voor de huishouding voor haar rekening heeft genomen, althans moeten nemen, die voorheen voor gezamenlijke rekening van partijen kwamen. Deze uitgaven heeft [gedaagde] onderbouwd met bankafschriften van de Betaalrekening. Voor deze extra kosten heeft [gedaagde] de Oranje Spaarrekening moeten aanspreken. [eiser] heeft deze stellingen onvoldoende weersproken, zodat onvoldoende onderbouwd is dat sprake is van een verzwegen goed.
Heeft [gedaagde] opzettelijk De Giro beleggingsrekening verzwegen? Nee.
2.22.
Bij wijze van eisvermeerdering heeft [eiser] nog gevorderd dat het saldo van De Giro Beleggingsrekening aan [eiser] verbeurt omdat sprake is van een verzwegen goed. Om tot toepassing van artikel 3:194 lid 2 BW te komen is noodzakelijk dat sprake is van een opzettelijke verzwijging, die erop gericht is om de andere deelgenoot te benadelen. De enkele omstandigheid dat het saldo van een beleggingsrekening niet is opgevoerd als te verdelen goed in het kader van de echtscheidingsprocedure maakt nog niet dat sprake is van een
opzettelijkeverzwijging. [eiser] dient ter onderbouwing van zijn stelling aanvullende feiten en omstandigheden aan te voeren. Dat heeft hij nagelaten.
2.23.
De rechtbank laat bovendien meewegen dat in het dossier informatie zit eerder in de tegenovergestelde richting wijst. [eiser] heeft de informatie dat [gedaagde] De Giro Beleggingsrekening op haar naam heeft staan afgeleid uit de aangifte Inkomensbelasting over het jaar 2019 (hierna: Aangifte IB 2019). De Aangifte IB 2019 was bij [eiser] bekend, althans had bekend moeten zijn, ten tijde van de mondelinge behandeling van de echtscheidingsprocedure, nu deze mede door hem is ondertekend. Deze wetenschap aan de zijde van [eiser] is een contra-indicatie voor de stelling dat [gedaagde] De Giro Beleggingsrekening voor [eiser] heeft willen verzwijgen en al helemaal dat zij daartoe het opzet heeft gehad.
2.24.
Wel is sprake van een onverdeeld goed dat alsnog verdeeld moet worden, zoals [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling ook erkend heeft. [gedaagde] wordt op die voet veroordeeld tot betaling van de helft van het saldo van De Giro Beleggingsrekening aan [eiser], zijnde een bedrag van € 4.330.
2.25.
Tegen de gevorderde wettelijke rente is geen verweer gevoerd, zodat de hoofdsom wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de akte eisvermeerdering is genomen (23 juni 2021).
Hoe moeten de proceskosten worden verdeeld? Iedere partij draagt de eigen kosten.
2.26.
Nu partijen voormalig echtelieden zijn en zij bovendien over en weer in het ongelijk gesteld zijn, worden de proceskosten van partijen gecompenseerd, in die zin dat ieder van de partijen de eigen proceskosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
bepaalt dat [gedaagde] op grond van artikel 3:194 lid 2 BW haar aandeel in het saldo van de Oranje Spaarrekening ter hoogte van een bedrag van € 5.188,26 aan [eiser] heeft verbeurd en veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 december 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
3.2
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 4.330, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
3.3.
verklaart de veroordelingen onder 3.1 en 3.2 uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt; en
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. R.C. Hartendorp en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat is verzonden op 6 juli 2022.