ECLI:NL:RBDHA:2022:6543

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
6 juli 2022
Zaaknummer
09/041464-22 en 09/842145-20 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen

Op 6 juli 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van brandstichting. De brand vond plaats op 4 november 2021 in een winkel in Den Haag, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor omwonenden te duchten was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een ander opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte een schadevergoeding van € 6.530,43 moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde jeugddetentie van twee maanden toegewezen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de gevolgen voor de slachtoffers in aanmerking genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/041464-22 en 09/842145-20 (tul)
Datum uitspraak: 6 juli 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te ’ [geboorteplaats] ,
verblijfadres: [adres] te ’s-Gravenhage.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 12 mei 2022 (pro forma) en
22 juni 2022 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B.R. Koenders en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. N.B. Genemans naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 november 2021 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een fles met een brandbare stof, ten gevolge waarvan goederen in de winkel [bedrijf] geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor goederen in de winkel [bedrijf] , in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor bewoners van de woningen boven de winkel [bedrijf] , in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor bewoners van de woningen boven de winkel [bedrijf] , in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit.
Op zijn specifieke standpunten wordt – voor zover relevant – hierna nader ingegaan.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Medeplegen van brandstichting
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 4 november 2021 door twee personen brand is gesticht in de winkel [bedrijf] in Den Haag waardoor gemeen gevaar voor goederen in [bedrijf] is ontstaan en levensgevaar voor bewoners van de woningen boven de winkel.
Betrokkenheid verdachte
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachte één van de personen is geweest die deze brand heeft gesticht. Door de raadsman is betoogd dat de herkenningen van de verbalisanten onbetrouwbaar zijn en dat steunbewijs voor de herkenningen ontbreekt. Over de bij de verdachte inbeslaggenomen kleding heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat dit de kleding is die de persoon op de beelden van de brand heeft gedragen.
Betrouwbaarheid herkenningen
Bij het gebruik van herkenningen als bewijs dat het de verdachte is geweest die het hem ten laste gelegde heeft begaan, geldt als uitgangspunt dat hier door de rechter behoedzaam mee moet worden omgegaan. Dit uitgangspunt geldt temeer indien de herkenning het enige bewijsmiddel is op basis waarvan de betrokkenheid van de verdachte bij het hem ten laste gelegde kan worden vastgesteld. Bij het beantwoorden van de vraag of een herkenning betrouwbaar kan worden geacht, zijn onder meer de volgende factoren van belang: de kwaliteit en helderheid van de camerabeelden, de mate waarin de dader op de beelden duidelijk zichtbaar is en of en zo ja, in welke hoedanigheid en frequentie de waarnemer en de dader elkaar eerder hebben getroffen, alsmede of de herkenning heeft plaatsgevonden op basis van specifieke, onderscheidende persoonskenmerken.
De rechtbank stelt vast dat van het incident van 4 november 2021 camerabeelden en schermafdrukken (stills) daarvan voorhanden zijn welke onderdeel uitmaken van het dossier. De rechtbank heeft zowel de camerabeelden als de stills daarvan tijdens de terechtzitting van 22 juni 2022 getoond. Anders dan de raadsman acht de rechtbank de stills, op basis waarvan verbalisant [naam] (hierna: [verbalisant] ) tot een herkenning is gekomen van voldoende kwaliteit en voldoende duidelijk om als basis voor een herkenning te dienen. [verbalisant] , die de verdachte vanuit zijn privésituatie kent, heeft de verdachte bij het zien van de stills meteen herkend. [verbalisant] heeft aan deze herkenning concreet omschreven persoonskenmerken ten grondslag gelegd, waaronder de kaaklijn, de vorm van de wenkbrauwen en het dunne snorretje. De rechtbank acht de herkenning door verbalisant [verbalisant] dan ook betrouwbaar.
Verbalisant [naam] (hierna: [verbalisant 2] ) heeft de verdachte op één still van de beelden herkend. Hoewel deze still in vergelijking met de aan [verbalisant] getoonde stills van mindere kwaliteit is, acht de rechtbank de aan [verbalisant 2] getoonde still van voldoende kwaliteit om als basis voor een herkenning te dienen. Op deze still is het gezicht van de dader namelijk recht in beeld gebracht zodat ook de ogen van voren zichtbaar zijn. [verbalisant 2] heeft de verdachte in het kader van zijn werkzaamheden meerdere keren gecontroleerd en heeft de verdachte bij het zien van de still meteen herkend aan de hand van concreet omschreven persoonskenmerken, zoals de vorm van het gezicht, de ogen en de gezichtsbeharing. De rechtbank acht de herkenning door verbalisant [verbalisant 2] eveneens betrouwbaar.
Kleding
De rechtbank stelt verder vast dat camerabeelden niet het enige bewijsmiddel zijn waaruit de betrokkenheid van de verdachte kan worden afgeleid.
Zij heeft op de terechtzitting van 22 juni 2022 zowel foto’s getoond van de kleding die bij de verdachte in beslag is genomen, alsook de stills van de camerabeelden waarop de kleding van de door de politie als ‘NN2’ aangeduide dader is te zien. De rechtbank heeft op de stills waargenomen dat hij een jas met capuchon droeg met daarop aan de voorzijde, op de linkerborst, een klein logo en aan de achterzijde, op de rug, een groot logo, beide van Tommy Hilfiger. Daarnaast heeft zij waargenomen dat NN2 een broek droeg waarop, ongeveer ter hoogte van het linker dijbeen, een steekzak is te zien, met daarop aan de bovenzijde een horizontale bies. De rechtbank heeft de hiervoor beschreven, specifieke kenmerken eveneens waargenomen op de kleding die bij de verdachte in beslag is genomen, waarbij wordt opgemerkt dat uit de plaats van de sluitveter van de broek blijkt dat de steekzak met rits op de linkerzijkant van de broek zit. Dat de bij de verdachte inbeslaggenomen kleding op specifieke punten duidelijke overeenkomsten vertoont met de kleding van NN2 op de beelden biedt ondersteuning aan de herkenningen van de twee verbalisanten. Dit sterkt de rechtbank in de overtuiging dat de verdachte één van de twee personen is geweest die op de beelden van de brandstichting te zien zijn, te weten de persoon die door de verbalisanten NN2 wordt genoemd.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend is bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 4 november 2021 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een fles met een brandbare stof, ten gevolge waarvan goederen in de winkel [bedrijf] geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor goederen in de winkel [bedrijf] , en levensgevaar voor bewoners van de woningen boven de winkel [bedrijf] te duchten was.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen over een eventuele strafoplegging, gelet op de bepleite vrijspraak, maar heeft verzocht dat – indien de rechtbank tot strafoplegging komt – rekening wordt gehouden met de positieve ontwikkeling die de verdachte heeft ingezet.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft samen met een ander in de nacht brand gesticht in de winkel [bedrijf] in Den Haag, met als gevolg dat niet alleen fikse schade is ontstaan aan de goederen in het winkelpand, maar ook levensgevaar is ontstaan voor personen die boven het winkelpand wonen. Gelet op de omstandigheid dat de brand in de nacht is gesticht, een tijdstip waarop de meeste mensen slapen, had de brand langer onopgemerkt kunnen blijven, met alle gevolgen van dien. Het is een gelukkige omstandigheid dat de brand tijdig is opgemerkt en snel onder controle was. Brandstichtingen als deze brengen gevoelens van angst en onveiligheid in de buurt en in de maatschappij in het algemeen teweeg, terwijl deze doorgaans ook grote (financiële) schade en overlast veroorzaken. De rechtbank rekent de verdachte dit alles aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 22 februari 2022, waaruit blijkt dat hij eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van
1 maart 2022, waaruit volgt dat er problemen zijn op het gebied van huisvesting, sociaal netwerk, psychosociaal functioneren en houding.
Ter terechtzitting heeft de heer [naam] , reclasseringswerker, toegelicht dat door de verdachte de afgelopen maand een positieve ontwikkeling is ingezet. Zo heeft hij zelfstandig een baan gevonden, is hij op tijd aanwezig op zijn werk en houdt hij een goed dag- en nachtritme aan. Deze positieve ontwikkeling heeft volgens de reclassering te maken met de strenge voorwaarden waaraan de verdachte zich in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis dient te houden. De zorg zit bij de reclassering in de beïnvloedbaarheid van de verdachte. Gelet op het voorgaande acht de reclassering de bijzondere voorwaarden zoals deze in de schorsingsbeslissing van de rechtbank d.d. 12 mei 2022 zijn neergelegd passend, met uitzondering van de voorwaarde van begeleid wonen of maatschappelijke opvang nu de reclassering het beter vindt dat de verdachte bij zijn ouders verblijft. De overige in de schorsingsbeslissing opgenomen voorwaarden kunnen volgens de reclassering bijdragen aan vermindering van het recidiverisico.
Conclusie
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank heeft bij de bepaling van de duur daarvan rekening gehouden met het gevaar dat het bewezenverklaarde heeft veroorzaakt en straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. De strafeis van de officier van justitie sluit hier naar het oordeel van de rechtbank bij aan.
Alles afwegende acht de rechtbank de hierna te noemen deels voorwaardelijke straf passend en geboden, met de volgende bijzondere voorwaarden:
  • een meldplicht;
  • een andere voorwaarde het gedrag betreffende, te weten dat de verdachte zal meewerken aan het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding in de vorm van (vrijwilligers)werk en/of scholing.
Gelet op de ernst van het feit en de door de rechtbank op te leggen straf, wijst de rechtbank het verzoek van de raadsman om de schorsing van de voorlopige hechtenis in stand te houden af.

7.De vordering van de benadeelde partij

[eigenaar] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 6.530,43, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich – indien de rechtbank tot een veroordeling komt – gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd en op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 6.530,43, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente met ingang van 4 november 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 6.530,43, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 4 november 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [eigenaar] ;
De rechtbank zal bepalen dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 67 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
De rechtbank zal bepalen dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 1, 2, 5 en 6 opgenomen voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de verdachte en dat de onder 3 en 4 vermelde voorwerpen zullen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen over het beslag.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van de op de beslaglijst onder 1, 2, 5 en 6 genoemde voorwerpen.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting kan met betrekking tot de op de beslaglijst onder 3 en 4 genoemde voorwerpen geen persoon als rechthebbende worden aangemerkt. De rechtbank zal daarom de bewaring van deze voorwerpen ten behoeve van de rechthebbende gelasten.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

9.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft schriftelijk gevorderd dat de onder parketnummer 09/842145-20 door de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag op 6 augustus 2020 voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie van vier maanden ten uitvoer wordt gelegd wegens het niet naleven van de algemene voorwaarde.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de schriftelijke vordering in die zin aangepast dat hij tenuitvoerlegging van twee maanden jeugddetentie vordert, aangezien
de andere twee maanden jeugddetentie bij twee eerdere onherroepelijke rechterlijke beslissingen reeds ten uitvoer zijn gelegd in de vorm van tweemaal een werkstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich – indien de rechtbank tot een veroordeling komt – gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van twee maanden jeugddetentie, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Immers, hij heeft zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was vastgesteld, wederom schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen: 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 55, 63 en 157.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

11. De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
de eendaadse samenloop van:
medeplegen van opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
alsmede
medeplegen van opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (DRIE) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf,
groot 1 (EEN) JAAR, niet zal worden tenuitvoergelegdonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zal meewerken aan het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding in de vorm van (vrijwilligers)werk en/of scholing, zulks ter beoordeling van de reclassering;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
de vordering van de benadeelde partij
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 6.530,43 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 4 november 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [eigenaar] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 6.530,43, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 november 2021
,ten behoeve van
[eigenaar] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 67 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
de inbeslaggenomen goederen
gelast de teruggave aan de verdachte van de op de beslaglijst onder 1, 2, 5 en 6 genoemde voorwerpen, te weten:
  • 1 STK jas;
  • 1 STK broek;
  • 1 STK computer;
  • 1 STK telefoontoestel;
gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de op de beslaglijst onder 3 en 4 genoemde voorwerpen, te weten:
  • 13 STK gereedschap;
  • 1 STK decoder;
de vordering tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf
gelast de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de rechtbank te Den Haag d.d. 6 augustus 2020, gewezen onder parketnummer 09/842145-20, te weten jeugddetentie voor de duur van twee maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.R. van Hattum, voorzitter,
mr. M.T. Paulides, rechter,
mr. P. Burgers, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.C.S. Ramlal, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 juli 2022.
Bijlage I
Wanneer hierna wordt verwezen naar proces-verbaal I, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het [PL-nummer] , van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Den Haag-Zuid, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 166);
Wanneer hierna wordt verwezen naar proces-verbaal II, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal met het [PL-nummer] , van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Den Haag-Zuid, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en), met bijlagen (ongenummerd).
1. Het proces-verbaal van bevindingen, voor zover inhoudende (proces-verbaal I, p. 104):
Op 4 november 2021, omstreeks 03:35 uur, kregen wij het verzoek te gaan naar de [straatnaam] in Den Haag, hier zou een mogelijke winkelbrand zijn. Ter plaatse zag ik dat er rook rond de deur van [perceel] naar buiten kwam. Ik zag dat de naam van de winkel ‘ [bedrijf] ’ was.
Ik gaf collega’s de opdracht of zij de woningen boven de winkel konden ontruimen, De eerste, tweede en derde etage was door hen ontruimd. Ik zag dat alle bewoners buiten stonden.
2. Het proces-verbaal van brandonderzoek forensische opsporing, opgemaakt op 8 maart 2022, voor zover inhoudende (proces-verbaal II):
Door ons, verbalisanten, werd een brandonderzoek ingesteld naar aanleiding van een te [straatnaam] ’s-Gravenhage op 4 november 2021 plaatsgehad hebbende brand.
Wij zagen binnen in het pand dat:- de kledingstukken die rechts aan de wand hingen door vuur, hitte en verkoling waren aangetast;- er op de vloer verkoolde resten textiel lagen.
Bij de brand was gemeen gevaar voor goederen en personen te duchten.- Indien de brand niet tijdig was geblust, kon de brand zich verder ontwikkelen door de in het pand aanwezige goederen. De brand had zich tot een uitslaande brand kunnen ontwikkelen.- Wanneer de brand zich dusdanig had kunnen uitbreiden, had overslag naar naast gelegen woningen plaats kunnen vinden.- Gelet op het tijdstip van de brand is het waarschijnlijk dat de bewoners boven het pand lagen te slapen en daardoor de brand minder snel zouden opmerken.- Indien de brand zich dusdanig had ontwikkeld en over was geslagen naar de woningen hadden de bewoners zich in veiligheid moeten brengen.
De brand is ontstaan door de ruit in de voorgevel te vernielen en door de ontstane opening een onbekende vloeistof in te brengen en te ontsteken.
3. Het proces-verbaal van aangifte, voor zover inhoudende, als de op 4 november 2021 afgelegde verklaring van [eigenaar] , zakelijk weergegeven (proces-verbaal I, p. 86):
Mijn kledingzaak, [bedrijf] , aan de Waldorpstraat 275 in Den Haag, is voorzien van camera’s. Die hangen aan de gevel en geven zicht op de in-uitgang van de zaak. De opgeslagen beelden mag u gebruiken voor het onderzoek.
4. Het proces-verbaal van bevindingen, inclusief bijlagen, voor zover inhoudende (proces-verbaal I, p. 112-116):
a. als het relaas van de verbalisant (p. 112):
Door de camerabeeldspecialist werden screenshots van de camerabeelden(de rechtbank begrijpt: de beelden van de camera’s, bedoeld onder bewijsmiddel 3)
gemaakt. De bevindingen met bijbehorende screenshots zijn als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd.
b. als die bevindingen (p. 114):
Datum 04-11-2021.
NN1 en NN2 komen op de scooter langs de camera.Ter hoogte van perceelnummer 275 aan de Waldorpstraat komt de scooter over de stoep en stopt.NN1 en NN2 stappen beide van de scooter af.NN2 heeft iets wat op vuurwerk lijkt in zijn linkerhand.NN2 heeft het vermoedelijke vuurwerk aan NN1 gegeven en tikt met de hamer tegen het raam.NN2 heeft een voorwerp in de rechterjas zitten welke hij vastpakt.Vervolgens loopt NN2 naar de andere kant van het raam. NN1 blijft bij de scooter staan.NN1 lijkt de scooter te starten of af te zettenNN1 haalt iets uit het zadelvak van de scooterNN2 begint met de hamer op het raam te slaan.Te zien is dat NN2 herhaaldelijk op de ramen slaat. Ook is te zien dat het raam uiteindelijk sneuvelt.NN1 loopt naar NN2 toe met een fles onder zijn arm en een voorwerp in zijn handen.NN1 en NN2 wisselen wat voorwerpen, onder andere een transparante fles uit. NN2 heeft een voorwerp in zijn handen dat in brand staat. De vlammen en de rook zijn zichtbaar op de camera’s.NN1 start de scooter en gaat erop zitten.Te zien is dat NN2 het brandende voorwerp vermoedelijk door het kapotte raam brengt.Te zien is nu dat NN2 zonder het voorwerp en met lege handen naar NN1 op de scooter rent.De scooter rijdt langzaam weg.Pas als de explosie zichtbaar is versnelt de scooter.
c. als de beschrijving van de uiterlijke kenmerken van NN2, te zien op stills van de camerabeelden, genummerd 1 t/m 4 (p. 116):
Man, zwarte wenkbrauwen, zwarte wimpers, dun zwart snorretje, uitgesproken kaaklijn, hoekige kin, dunne neus, zwarte jas met een Tommy Hilfiger logo op de linkerzijde van de borst en tussen de schouderbladen en rug en een broek met steekzakken op het linker dijbeen.
5. Het proces-verbaal van herkenning persoon door opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende (proces-verbaal I, p. 148-150):
Ik, [verbalisant] , kreeg via een briefing en camerabeelden van kledingzaak La Robbe dresses aan de Waldorpstraat een aandachtsvestiging. Daarop werd de herkenning van een persoon gevraagd.
De aandachtsvestiging bevatte 4 foto’s(rechtbank: p. 150; het betreft volgens haar waarneming dezelfde 4 stills als opgenomen op p. 116, betreffende NN2).
De persoon op foto 1, foto 2 en foto 4 herken ik als:
Achternaam: [achternaam verdachte]Voornamen: [verdachte]Geboren: [geboortedatum]
Ik herken hem vanuit mijn privésituatie. Ik heb met verdachte op school gezeten. In het schooljaar 2015-2016 waren wij klasgenoten. Na deze periode heb ik in de horeca gewerkt en kwam verdachte regelmatig een broodje kopen. Dit was in het jaar 2018. Ik weet hoe hij er uit ziet, en hoe zijn uiterlijk in de loop der jaren is veranderd. Ik herken zijn gezicht door zijn kaaklijn en de vorm van zijn wenkbrauwen. Ik herken het dunne snorretje, hij laat vaker zo een dun snorretje staan. Het sportieve postuur herken ik ook.
Ik herkende hem aan het totaalbeeld van zijn kenmerken.
Ik herkende hem onmiddellijk toen ik de foto’s zag.
6. Het proces-verbaal van herkenning persoon door opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende (proces-verbaal I, p. 156-158):
Ik, verbalisant, [verbalisant 2] , kreeg via briefing een aandachtsvestiging waarin de herkenning van een persoon werd gevraagd.
Verstrekte informatieNaar aanleiding van een brandstichting aan de Waldorpstraat in Den Haag werd herkenning gevraagd van twee verdachten.
De aandachtvestiging bevatte 1 foto(rechtbank: p. 158; het betreft volgens haar waarneming dezelfde still als de still, genummerd 2, op p. 116, betreffende NN2).
De persoon op foto 1 herken ik als:Achternaam: [achternaam verdachte]Voornamen: [verdachte]Geboren: [geboortedatum]
Ik herken hem vanuit mijn werkzaamheden als politieambtenaar in het verzorgingsgebied van politiebureau [straatnaam] . Ik heb de verdachte enkele keren gecontroleerd. Hij houdt zich tevens vaak op in de omgeving van de [straatnaam] en [straatnaam] . Aldaar ben ik bekend met veel van de jeugd, derhalve kom ik hem tijdens mijn diensten geregeld tegen. Ik herkende hem aan het totaalbeeld van zijn kenmerken.Ik herkende de verdachte aan zijn tengere postuur, de vorm van zijn gezicht, zijn ogen en zijn lange wimpers. Andere kenmerken waaraan ik de verdachte herkende zijn zijn gezichtsbeharing, zijn spitse neus en de vorm van zijn mond. Ik herkende hem onmiddellijk toen ik de foto zag.
7. Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, voor zover inhoudende (proces-verbaal I, p. 50)
In de slaapkamer van de [verdachte] werd het navolgende aangetroffen en in beslag genomen:- een zwarte Tommy Hilfiger jas, een zwarte broek met steekzak linker broekspijp.
8. De eigen waarneming van de rechtbank van:
a. de foto’s op pagina’s 65-68 van proces-verbaal I, betreffende de in bewijsmiddel 7 genoemde kleding. Daarop is het volgende te zien.
p. 65: de voorzijde van een jas met capuchon, waarop op de linkerborst een klein Tommy Hilfiger-logo is te zien;
p. 66: de achterzijde van die jas, waarop op de rug een groot Tommy Hilfiger-logo is te zien;
p. 67: een zijkant van een broek waarop een steekzak is te zien; aan de broekband is rechts een sluitveter te zien;
p. 68: de andere zijkant van die broek, ongeveer ter hoogte van het dijbeen, een steekzak is te zien, met daarop aan de bovenzijde een horizontale bies met rits; aan de broekband is links een sluitveter te zien;
b. de 4 stills op pagina 150 van proces-verbaal I, betreffende de kleding van NN2. Daarop is het volgende te zien.
Stills 2 en 4: de voorzijde van een jas met capuchon, waarop op de linkerborst een klein Tommy Hilfiger-logo is te zien;
Still 3: de achterzijde van die jas, waarop op de rug een groot Tommy Hilfiger-logo is te zien en een broek waarop, ongeveer ter hoogte van het linker dijbeen, een steekzak is te zien, met daarop aan de bovenzijde een horizontale bies.