ECLI:NL:RBDHA:2022:6535

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
20/6858
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van gebreken in besluitvorming inzake arbeidsongeschiktheid na tussenuitspraak

Op 16 juni 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. L.A.M. van der Geld, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door J.H. Swart. Deze uitspraak volgt op een tussenuitspraak van 5 januari 2022, waarin de rechtbank het Uwv de gelegenheid bood om gebreken in het besluit van 9 oktober 2020 te herstellen. Eiser had in de primaire fase en de bezwaarfase geen fysiek onderzoek ondergaan door een verzekeringsarts, wat leidde tot een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek in het bestreden besluit.

Naar aanleiding van de tussenuitspraak vond op 24 januari 2022 een fysiek spreekuur plaats, waarbij eiser werd onderzocht door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Ondanks dit onderzoek concludeerde de verzekeringsarts dat er geen aanleiding was om af te wijken van het eerdere medisch oordeel. Eiser betwistte echter dat het onderzoek op deze datum het gebrek in de primaire fase kon herstellen, aangezien zijn klachten en beperkingen op dat moment anders waren dan op de datum in geding.

De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende medische informatie had om tot een oordeel te komen over de situatie van eiser op de datum in geding. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat het Uwv de gebreken had hersteld. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser en het griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6858

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. L.A.M. van der Geld),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: J.H. Swart).

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 5 januari 2022 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het besluit van 9 oktober 2020 (het bestreden besluit) te herstellen.
Verweerder heeft bij brief van 25 januari 2022 gereageerd op de tussenuitspraak.
Eiser heeft hierop een schriftelijke zienswijze gegeven.
Nadat geen van partijen te kennen heeft gegeven op een nadere zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten
.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Ditf is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
2. Voor de relevante feiten en omstandigheden die aanleiding hebben gegeven tot de tussenuitspraak volstaat de rechtbank op deze plaats met een verwijzing naar die tussenuitspraak.
3.1.
In de tussenuitspraak is de rechtbank – kort samengevat – tot het oordeel gekomen dat het bestreden besluit een zorgvuldigheids- en een motiveringsgebrek bevat. Eiser is zowel in de primaire fase als in de bezwaarfase niet fysiek gezien door een verzekeringsarts. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om het gebrek in het besluit te herstellen.
3.2.
Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft er op 24 januari 2022 alsnog een fysiek spreekuur plaatsgevonden, waarbij eiser persoonlijk contact heeft gehad met de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b). Eiser is hierbij lichamelijk en psychisch onderzocht en de verzekeringsarts b&b heeft ook dossieronderzoek verricht. Uit het rapport van dezelfde datum blijkt dat hij geen aanleiding ziet om af te wijken van het eerdere medisch oordeel. Ten tijde van de ziekmelding op 6 april 2020 kon er geen toename van de al bestaande klachten worden vastgesteld middels een telefonisch spreekuur. Dit is in bezwaar bevestigd en wordt ook bevestigd naar aanleiding van het fysieke spreekuur. Er zijn geen significante wijzigingen opgetreden in vergelijking met de aangegeven beperkingen tijdens de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling. De beperkingen zijn adequaat weergegeven gezien de aanwezige ziektebeelden. Het afgelopen één tot anderhalf jaar zijn er aanvullende onderzoeken verricht en kwamen er nog altijd geen nieuwe medisch objectiveerbare feiten naar voren die een andere inschatting van de belastbaarheid aannemelijk maken. De aanwezige medische gegevens bevestigen juist de niet gewijzigde medische gesteldheid, aldus de verzekeringsarts b&b.
3.3.
Eiser heeft in reactie daarop aangevoerd dat het fysieke spreekuur dat alsnog heeft plaatsgevonden op 24 januari 2022 het gebrek niet kan herstellen dat in de primaire fase is ontstaan. Het is twee jaar na dato immers niet meer mogelijk om de klachten en beperkingen vast te stellen die hij op de datum in geding had. De medische klachten en beperkingen zijn ten tijde van het onderzoek van 24 januari 2022 anders dan ten tijde van de datum in geding. Momenteel voelt eiser zich namelijk beter dan op de datum in geding. Er dient gekeken te worden naar de situatie ten tijde van de datum in geding en niet naar de huidige gezondheidssituatie. Eiser is van mening dat het niet meer mogelijk is om de situatie per datum in geding te beoordelen. Er is volgens hem sprake van een onzorgvuldigheid die niet meer met terugwerkende kracht te herstellen is.
3.4.
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts b&b op basis van de aanwezige medische informatie en zijn eigen onderzoek heeft kunnen concluderen dat er geen aanleiding is om af te wijken van het destijds gegeven oordeel dat eiser op de datum in geding niet arbeidsongeschikt is. Weliswaar is eiser niet rondom de datum in geding fysiek onderzocht door de verzekeringsarts b&b, maar bij zijn beoordeling op 24 januari 2022 beschikte hij over de medische informatie die eiser in beroep heeft overgelegd. Die informatie heeft hij bestudeerd. Verder blijkt uit het rapport van de verzekeringsarts b&b van 24 januari 2022 dat eiser tijdens het spreekuur ook zelf heeft toegelicht welke onderzoeken bij hem zijn verricht, wat uit die onderzoeken is gebleken en welke behandelingen hij heeft gevolgd. Op die manier beschikte de verzekeringsarts b&b over voldoende medische informatie om tot een oordeel te komen over de medische situatie van eiser op de datum in geding. Eiser heeft niet met nieuwe medische informatie onderbouwd dat de medische beoordeling onjuist is. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken heeft hersteld.
3.5.
Het beroep is gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken gegrond. Het bestreden besluit dient daarom te worden vernietigd. Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak alsnog een toereikende onderbouwing gegeven voor het bestreden besluit en daarmee het zorgvuldigheidsgebrek hersteld en de besluitvorming tevens van een passende motivering voorzien. Daarom laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
4. Nu het beroep tegen het bestreden besluit gegrond wordt verklaard, zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten voor het beroep tegen het bestreden besluit. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.897,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-, bij een wegingsfactor 1).
5. Omdat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaart, bepaalt zij tevens dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.897,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.