Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juni 2022 in de zaak tussen
[eiser], uit [woonplaats], eiser
Procesverloop
.
Rechtbank Den Haag
Op 16 juni 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. L.A.M. van der Geld, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door J.H. Swart. Deze uitspraak volgt op een tussenuitspraak van 5 januari 2022, waarin de rechtbank het Uwv de gelegenheid bood om gebreken in het besluit van 9 oktober 2020 te herstellen. Eiser had in de primaire fase en de bezwaarfase geen fysiek onderzoek ondergaan door een verzekeringsarts, wat leidde tot een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek in het bestreden besluit.
Naar aanleiding van de tussenuitspraak vond op 24 januari 2022 een fysiek spreekuur plaats, waarbij eiser werd onderzocht door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Ondanks dit onderzoek concludeerde de verzekeringsarts dat er geen aanleiding was om af te wijken van het eerdere medisch oordeel. Eiser betwistte echter dat het onderzoek op deze datum het gebrek in de primaire fase kon herstellen, aangezien zijn klachten en beperkingen op dat moment anders waren dan op de datum in geding.
De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende medische informatie had om tot een oordeel te komen over de situatie van eiser op de datum in geding. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat het Uwv de gebreken had hersteld. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser en het griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.