ECLI:NL:RBDHA:2022:6516

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juni 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
C/09/623063 / HA ZA 22-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervroegde onteigening van gronden ten behoeve van natuurgebied in Krimpenerwaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juni 2022 uitspraak gedaan in een bodemprocedure over vervroegde onteigening. De gemeente Krimpenerwaard heeft de onteigening gevorderd van verschillende percelen grond, die in gebruik zijn als grasland voor melkveehouderij, ten behoeve van de uitvoering van het bestemmingsplan Natuurgebieden Veenweiden Krimpenerwaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente de wettelijke vereisten voor onteigening heeft nageleefd en dat de Kroon in redelijkheid tot het onteigeningsbesluit heeft kunnen komen. De rechtbank heeft de vordering van de gemeente tot vervroegde onteigening toegewezen, waarbij het voorschot op de schadeloosstelling is vastgesteld op € 1.743.874,69. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de gemeente voldoende heeft geprobeerd om de gronden minnelijk te verwerven, en dat de bezwaren van de gedaagde partij, die stelde dat er geen noodzaak tot onteigening was, niet konden worden gehonoreerd. De rechtbank heeft de gemeente bovendien opgedragen om de bijkomende aanbiedingen aan de gedaagde partij gestand te doen, en heeft het voorlopig oordeel van de deskundigen als conceptdeskundigenrapport aangemerkt. De zaak is verwezen naar de rol voor verdere procedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/623063 / HA ZA 22-15
Vonnis van 15 juni 2022
in de zaak van
GEMEENTE KRIMPENERWAARDte Krimpenerwaard,
eiseres,
advocaat mr. E.W.J. de Groot te Breda,
tegen
[gedaagde]te [plaats 1] ,
gedaagde,
advocaat mr. C.M.E. Verhaegh te Den Haag.
Partijen worden hierna de gemeente en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 15 december 2021 met bijbehorende overbetekeningsexploten;
  • de akte in het geding brengen producties dagvaarding van de gemeente van 12 januari 2022, met producties 1-9;
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde] van 26 januari 2022;
  • de nader overgelegde producties 10-13 van de zijde van de gemeente;
  • de nadere overgelegde producties 1-4 van de zijde van [gedaagde] .
1.2.
Op 1 juni 2021 heeft de gemeente de in artikel 54h in samenhang met artikel 23 van de Onteigeningswet (Ow) bedoelde stukken ter griffie van deze rechtbank gedeponeerd (depotnummer 21.12), te weten een afschrift van de Staatscourant van 16 november 2020, nummer 59180, waarin het Koninklijk Besluit van 29 oktober 2020, nummer 2020002204 openbaar is gemaakt. In de akte van depot is verwezen naar een Koninklijk Besluit van 20200022044, naar het oordeel van de rechtbank per abuis.
1.3.
Op 4 april 2022 is meervoudig pleidooi gehouden, waarbij beide partijen aan de hand van pleitaantekeningen hun standpunt hebben toegelicht. Beiden partijen hebben deze pleitaantekeningen overgelegd.
1.4.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In het KB zijn op grond van de artikel 77 en 78 Ow ten behoeve van de uitvoering van het bestemmingsplan Natuurgebieden Veenweiden Krimpenerwaard (hierna: het bestemmingsplan NVK) onder meer de volgende (gedeelten van) percelen ter onteigening aangewezen, met [gedaagde] als eigenaar (hierna ook: de gronden van [gedaagde] ):
Nummergrondplan
Kadastrale gemeente
Sectie,
nummer
Kadastrale oppervlakte in m²
Te onteigenengrootte in m²
707
Gouderak
B 1541
14.76
14.76
708
Gouderak
B 1542
180
112
816
Gouderak
C 37
14.31
14.31
817
Gouderak
C 38
13.45
13.45
820
Gouderak
C 138
18.02
18.02
821
Gouderak
C 139
14.84
14.84
837
Gouderak
C 432
2.96
2.96
838
Gouderak
C 433
960
960
839
Gouderak
C 434
2.5
2.5
840
Gouderak
C 435
6.8
6.8
841
Gouderak
C 436
2.33
2.33
842
Gouderak
C 437
2.15
2.15
843
Gouderak
C 438
2.94
2.94
844
Gouderak
C 439
3.08
3.08
845
Gouderak
C 440
17.22
17.22
846
Gouderak
C 441
169
169
847
Gouderak
C 442
490
490
848
Gouderak
C 443
440
440
849
Gouderak
C 444
204
204
850
Gouderak
C 445
330
330
851
Gouderak
C 446
171
90
873
Gouderak
C 1184
12.16
9.735
874
Gouderak
C 1185
11.535
8.828
875
Gouderak
C 1186
32.845
32.755
876
Gouderak
C 1187
24.52
24.463
881
Gouderak
C 1192
14.234
12.62
886
Gouderak
C 1395
9.99
9.653
899
Gouderak
C 1516
18.72
12.91
901
Gouderak
C 1567
18.7
18.7
903
Gouderak
C 1569
9.365
9.365
2.2.
Het bestemmingsplan NVK is vastgesteld door de raad van de gemeente Krimpenerwaard op 5 maart 2019. Dit bestemmingsplan is ten aanzien van de gronden van [gedaagde] door de uitspraak van de Raad van State van 12 mei 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1012) onherroepelijk geworden.
2.3.
De ter onteigening aangewezen gronden ter grootte van 257.184 m2 zijn in gebruik als grasland ten behoeve van de melkveehouderij die [gedaagde] samen met zijn echtgenote exploiteert. De aangewezen gronden hebben in het bestemmingsplan NVK de bestemming ‘natuur’ en de dubbelbestemmingen ‘waarde-archeologie vi’ en ‘waarde-archeologie vii’. Het is de bedoeling dat de aangewezen gronden deel gaan uitmaken van een te realiseren natuurgebied van in totaal zo’n 2.250 ha, als onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN).
2.4.
Uit de kadastrale registratie blijkt volgens de gemeente dat op de percelen van [gedaagde] kadastraal bekend gemeente Gouderak, sectie C, nummers 37, 38, 138, 139, 1184 , 1185 , 1186, 1187, 1395, 1516 en 1567 een recht van hypotheek is gevestigd ten behoeve van Coöperatieve Raiffeisenbank ‘Gouderak’ B.V., althans Rabobank Hollandse IJssel, dan wel Coöperatieve Rabobank U.A. (door rechtsopvolging).
2.5.
Op de percelen van [gedaagde] kadastraal bekend gemeente Gouderak, sectie C, nummers 438, 439, 440, 441, 442, 443, 444, 445, 446 en 903 is een recht van hypotheek gevestigd ten laste van de heer [naam 1] te [plaats 2] en ten behoeve van mevrouw [naam 2] te [plaats 2] .
2.6.
Volgens de gemeente zijn op de gronden van [gedaagde] verder de navolgende zakelijke rechten gevestigd:
a. op de percelen met grondplannummers 707, 817, 820, 838, 839, 845, 846, 847,
848, 875, 876, 901 en 903 rust een zakelijk recht als bedoeld in artikel 5 lid 3 onder b van de Belemmeringenwet privaatrecht ten behoeve van
B.V. Transportnet Zuid-Holland;
op delen van de percelen met grondplannummers 816, 820, 838, 839, 845, 875,
876, 901 en 903 rust een opstalrecht nutsvoorzieningen ten name van
Oasen N.V.;
op de percelen met grondplannummers 842, 843 en 844 rust een zakelijk recht als
bedoeld in artikel 5 lid 3 onder b van de Belemmeringenwet privaatrecht ten behoeve
van
De Staat (Defensie);
Op de percelen met grondplannummers 873, 874, 881, 886 en 899 rust een zakelijk
recht als bedoeld in artikel 5 lid 3 onder b van de Belemmeringenwet privaatrecht ten
behoeve van
De Staat (Rijksvastgoedbedrijf);
op de percelen met grondplannummers 881 en 899 rust een zakelijk recht als bedoeld
in artikel 5 lid 3 onder b van de Belemmeringenwet privaatrecht ten behoeve van
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard;
op het perceel met grondplannummer 899 rust een opstalrecht nutsvoorzieningen ten
behoeve van
gemeente Krimpenerwaard;
op een deel van het perceel met grondplannummer 899 rust tevens een opstalrecht
nutsvoorzieningen ten behoeve van
Stedin Netten B.V.
2.7.
Volgens de gemeente lijden deze zakelijk gerechtigden geen schade, nu de zakelijke rechten op kosten van de gemeente opnieuw op de percelen zullen worden gevestigd. Om die reden kan het aanbod aan ieder van hen op een bedrag van € 0 worden gesteld.
2.8.
Daarnaast blijkt volgens de gemeente uit het Handelsregister dat op het adres [adres] te ( [postcode] ) [plaats 3]
Maatschap [naam 3]is gevestigd.
2.9.
Andere (mogelijk) derde belanghebbenden in de zin van artikel 3 en 4 Ow zijn de gemeente niet bekend. De gemeente heeft de dagvaarding aan de hiervoor onder 2.4, 2.6 en 2.8 genoemde derde belanghebbenden (over)betekend, maar niet aan de personen als genoemd onder 2.5. Volgens de gemeente blijkt uit door een gerechtsdeurwaarder verricht onderzoek in de Basis Registratie Personen (BRP) dat de heer [naam 1] is overleden; de gegevens van mevrouw [naam 2] zijn onvindbaar. Ter onderbouwing van haar stellingen over verricht onderzoek heeft de gemeente een kopie van een notariële akte (“Borderel tot Inschrijving van Hypothecair Verband”) van 23 oktober 1975 en e-mailcorrespondentie tussen een medewerker van haar advocaat en de gerechtsdeurwaarder overgelegd.
2.10.
De gemeente heeft aan [gedaagde] een schadeloosstelling van € 1.743.874,69 aangeboden voor alle schaden en kosten hoe ook genaamd, waarvan € 1.468.874,69 voor vermogensschade. Dit aanbod is herhaald bij dagvaarding.
2.11.
Daarnaast heeft de gemeente bij dagvaarding het bijkomend aanbod gedaan om (gedeelten van) de percelen kadastraal bekend gemeente Gouderak sectie B, nummers 1224 en 1542 en sectie C, nummers 446, 1184 , 1185 , 1186, 1187, 1192 , 1395, 1516 en 903 van [gedaagde] te kopen (in totaal 1.277 m²), vrij van alle lasten en rechten en van bodemverontreiniging, tegen een door de rechtbank te bepalen waarde per peildatum op basis van het onteigeningsrecht.
2.12.
Verder heeft de gemeente [gedaagde] bij dagvaarding aangeboden het voortgezet gebruik van de te onteigenen gronden tot en met eind 2023, onder de voorwaarde dat (i) [gedaagde] zal toestaan dat ter plaatse in 2023 onderzoeken en baggerwerkzaamheden zullen worden uitgevoerd en (ii) dat de te maken afspraken over het voortgezet gebruik zullen worden vastgelegd in een gebruikersovereenkomst.
2.13.
De opneming door de – bij beschikking van 16 september 2021 in de zaak met zaaknummer / rekestnummer: C/09/615400 / HA RK 21-302 benoemde – deskundigen als bedoeld in artikel 54a Ow heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2021. De deskundigen hebben op 28 februari 2022 een voorlopig oordeel uitgebracht.

3.Het geschil

3.1.
De gemeente vordert – zakelijk weergegeven – dat de rechtbank bij vonnis:
I. vervroegd de onteigening uitspreekt van de onder 2.1 genoemde gronden, ten behoeve en ten name van de gemeente, vrij van alle lasten en rechten;
II. het aan [gedaagde] te betalen voorschot op de schadeloosstelling bepaalt op 100% van het aanbod, te weten € 1.743.874,69;
III. het aan de zakelijk gerechtigden als bedoeld onder 2.6 te betalen voorschot op de schadeloosstelling bepaalt op 100% van het aanbod, te weten € 0,--, en;
IV. bepaalt dat de gemeente om die reden geen nadere zekerheid hoeft te stellen;
V. indien [gedaagde] het aanbod aanvaardt, het bedrag der uiteindelijke schadeloosstelling voor [gedaagde] vaststelt op € 1.743.874,69 en haar veroordeelt tot betaling daarvan, voor zover niet reeds als voorschot uitgekeerd;
VI. indien [gedaagde] het aanbod niet aanvaardt, het bedrag van de schadeloosstelling nader bepaalt;
VII. indien de zakelijk gerechtigden als bedoeld onder 2.6 het aanbod aanvaarden, het bedrag der uiteindelijke schadeloosstelling voor deze zakelijk gerechtigden vaststelt op € 0,-- en haar veroordeelt tot betaling daarvan, voor zover niet reeds als voorschot uitgekeerd;
VIII. indien de zakelijk gerechtigden het aanbod als bedoeld onder 2.6 niet aanvaarden, het bedrag van de schadeloosstelling nader bepaalt;
IX. indien [gedaagde] de bijkomende aanbiedingen, zoals hiervoor omschreven onder 2.11 en/of 2.12, aanvaardt, bepaalt dat de gemeente deze aanbiedingen gestand moet doen;
X. bepaalt dat het voorlopig oordeel als bedoeld onder 2.13 heeft te gelden als (concept)deskundigenrapport in deze procedure;
XI. een datum voor depot van het (concept)deskundigenrapport vaststelt;
XII. de nieuws- of advertentiebladen aanwijst, waarin de griffier van de rechtbank het vonnis bij uittreksel zal plaatsen;
alle kosten rechtens.
3.2.
[gedaagde] betoogt dat de vordering tot onteigening moet worden afgewezen, onder meer omdat de noodzaak en urgentie tot onteigening niet bestaan en omdat er niet juist is onderhandeld. Subsidiair, voor het geval de gevorderde onteigening wel zou kunnen worden uitgesproken, verwerpt [gedaagde] de aangeboden schadeloosstelling, aanvaardt hij de bijkomende aanbiedingen als omschreven onder 2.11 en 2.12 en verzoekt hij het voorschot te bepalen op 100 % van de aangeboden schadeloosstelling.

4.De beoordeling

Rechtsgeldigheid van de onteigeningstitel

Toetsingskader
4.1.
Zoals uit jurisprudentie (zie o.m. HR 5 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:7) volgt, brengt de taakverdeling tussen Kroon en onteigeningsrechter mee dat de Kroon en niet de onteigeningsrechter de doelmatigheid van de onteigening beoordeelt. Als het verweer daartoe aanleiding geeft beoordeelt de onteigeningsrechter de rechtmatigheid van het onteigeningsbesluit aan de hand van de wet en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Op het punt van de noodzaak tot onteigening en de belangenafweging oordeelt de onteigeningsrechter of de Kroon in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen en slaat hij alleen acht op feiten die in de procedure bij de Kroon naar voren zijn gebracht. Als de onteigende omstandigheden aanvoert die na het KB gewijzigd zijn of aan het licht gekomen, dient de onteigeningsrechter naar het tijdstip van zijn uitspraak de noodzaak tot onteigening zelfstandig te beoordelen en na te gaan of de onteigening nog plaatsvindt voor het doel waarvoor op grond van het KB c.q. het plan onteigend is.
4.2.
[gedaagde] heeft, ter onderbouwing van zijn standpunt dat er geen noodzaak is tot onteigening, aangevoerd dat de rechtbank bij het toetsen van de gevorderde onteigening de beginselen die voortvloeien uit
“het dienstbaarheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel, de dienstenrichtlijn en artikel 41 EU-Grondrechten Handvest”dient te betrekken.
4.3.
Voor zover [gedaagde] hiermee betoogt dat de rechtbank een ander toetsingskader dient te hanteren dan zoals omschreven onder 4.1 gaat de rechtbank hieraan voorbij, omdat dit standpunt geen steun vindt in het recht. De rechtbank kan de bedoelde beginselen wel meewegen bij de toepassing van het toetsingskader, indien relevant en voor zover de stellingen van [gedaagde] daartoe aanleiding geven.
De gemeente als onteigenende partij
4.4.
In deze procedure wordt onteigening gevorderd ten name van de gemeente (die tevens optreedt als eisende partij) en ten behoeve van de uitvoering van het bestemmingsplan NVK. Daarmee is voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 80 aanhef en onder a in samenhang met artikel 78 lid 1 en artikel 79 Ow.
4.5.
[gedaagde] meent dat onduidelijk en onvoldoende transparant was met welke overheid hij te maken had omdat de gesprekken plaatsvonden met de provincie, terwijl de gemeente het aanbod uitbracht. Daarnaast had in dit geval niet de gemeente maar de provincie als onteigenende partij moeten optreden, omdat onteigend wordt voor een project van de provincie en uit alles blijkt dat de provincie de regie heeft over deze onteigening. De gemeente is alleen naar voren geschoven omdat zij het bestemmingsplan heeft vastgesteld, aldus [gedaagde] .
4.6.
De bezwaren van [gedaagde] zien in de kern genomen op overheidsbeleid, te weten de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het bestemmingsplan NVK als onderdeel van de realisering van het NNN en de in dat kader overeengekomen onderlinge rolverdeling tussen gemeenten en provincies. [gedaagde] heeft bij de Kroon wel een zienswijze naar voren gebracht, maar daarbij geen bezwaren geuit tegen de rolverdeling tussen de gemeente en de provincie. Dit betekent dat de rechtbank – gelet op de taakverdeling tussen de Kroon en de onteigeningsrechter – in deze procedure op de bezwaren van [gedaagde] op dit punt in beginsel geen acht dient te slaan.
4.7.
Uit het KB blijkt bovendien dat de Kroon de rolverdeling tussen de gemeente en andere bij de realisering van het NNN betrokken partijen heeft beoordeeld. De Kroon heeft onder meer overwogen dat de provincies verantwoordelijk zijn, dat de provincie Zuid-Holland en de gemeente overeenkomsten hebben gesloten waarin is vastgelegd dat de provincie namens de gemeente de aankoop en verkoop van gronden zal verrichten, dat eventuele onteigening op naam van de gemeente zal plaatsvinden en dat de provincie Zuid-Holland de financiële middelen heeft vrijgemaakt voor de verwerving van de benodigde gronden. De hiervoor omschreven rolverdeling is voor de Kroon geen reden geweest om het verzoek van de gemeente tot onteigening niet te honoreren. De rechtbank is van oordeel dat de Kroon in redelijkheid tot dit oordeel heeft kunnen komen.
4.8.
De rechtbank is voorts – evenals de gemeente – van oordeel dat voor [gedaagde] voldoende duidelijk en transparant was met welke overheid hij te maken had. Uit de overgelegde stukken, waaronder de brieven van 1 augustus 2018 en 12 februari 2019, blijkt immers dat de gemeente de rolverdeling en verhoudingen tussen haar, de Stuurgroep en de provincie expliciet kenbaar heeft gemaakt aan [gedaagde] . Daarnaast volgt uit het gespreksverslag van de bespreking op 19 april 2016 dat deze rolverdeling ook bij aanvang van de onderhandelingen in 2016 met [gedaagde] is besproken.
4.9.
De stelling van [gedaagde] dat hij bij de onderhandelingen in de periode 1988 – 2008 óók te maken heeft gehad met andere partijen dan de Stuurgroep Veenweiden Krimpenerwaard, de gemeente en de provincie, maakt dit niet anders. In het KB zijn de gronden van [gedaagde] aangewezen ten behoeve van de uitvoering van het bestemmingsplan NVK. Vast staat dat de onderhandelingen in de periode 1988 – 2008 niet plaatsvonden binnen het kader van dit bestemmingsplan, zodat zij voor de beoordeling van de in deze procedure gevorderde onteigening niet relevant zijn. Dat neemt overigens niet weg dat voor de rechtbank begrijpelijk is dat de lange voorgeschiedenis van onderhandelingen frustrerend moet zijn geweest voor [gedaagde] .
4.10.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de bezwaren van [gedaagde] moeten worden verworpen, voor zover gericht tegen het optreden van de gemeente als onteigenende partij in deze procedure.
Beroep op het zorgvuldigheidsbeginsel
4.11.
[gedaagde] stelt dat de gevorderde onteigening in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, te weten het zorgvuldigheidsbeginsel. Gelet op het aangeboden voortgezet gebruik tot eind 2023 valt niet in te zien waarom de onteigeningsprocedure nu al moest worden opgestart. Door de beschikbare tijd niet te benutten voor het voeren van minnelijke onderhandelingen, heeft de gemeente onzorgvuldig gehandeld, zo redeneert [gedaagde] .
4.12.
De rechtbank overweegt als volgt. Het beroep van [gedaagde] op het zorgvuldigheidsbeginsel ziet in de kern op de urgentie van de onteigening. Het verweer van [gedaagde] komt immers erop neer dat de gemeente de onteigening had kunnen uitstellen en verder had kunnen onderhandelen, maar dit (bewust) niet heeft gedaan.
4.13.
[gedaagde] heeft ook bij de Kroon naar voren gebracht dat de onteigening onvoldoende urgent zou zijn. [gedaagde] voerde aan dat onteigening niet aan de orde is, omdat het NNN pas in 2027 gereed moet zijn en de gemeente voldoende tijd heeft om de gronden minnelijk en op een respectvolle manier te verwerven. De Kroon heeft hierover kort gezegd overwogen (i) dat de gemeente met de provincie Zuid-Holland en het Waterschap in de ‘Gebiedsovereenkomst 2014’ afspraken heeft gemaakt over het realiseren van 2.250 hectare natuur in de Krimpenerwaard, (ii) dat de in deze Gebiedsovereenkomst opgenomen programmering erop aanstuurt dat het NNN uiterlijk in 2021 gereed is en (iii) dat de gemeente met het oog daarop het bestemmingsplan NVK heeft vastgesteld. Gelet op het voorgaande zag de Kroon in het verweer van [gedaagde] geen aanleiding om het verzoek tot onteigening (deels) af te wijzen. Het oordeel van de Kroon komt er, zo begrijpt de rechtbank, dus op neer dat de urgentie van de onteigening voortvloeit uit de met (onder meer) de provincie Zuid-Holland overeengekomen planning voor de realisering van het NNN. De rechtbank is van oordeel dat de Kroon op basis van de tussen gemeente en provincie gemaakte afspraken in redelijkheid tot dit oordeel heeft kunnen komen. Bij dit oordeel weegt mee dat het realiseren van 2.250 hectare natuur in de Krimpenerwaard een gecompliceerd traject is, waarbij met veel omstandigheden rekening moet worden gehouden en lang vooruit moet worden gepland, zoals ook hier aan de orde is.
4.14.
Dat de gemeente ná het slaan van het KB voortgezet gebruik tot eind 2023 heeft aangeboden aan [gedaagde] , leidt evenmin tot het oordeel dat de vereiste urgentie ontbreekt. Op grond van het bepaalde in artikel 78 Ow moet [gedaagde] binnen twee jaar worden gedagvaard, omdat het KB tot onteigening anders vervalt. Naar het oordeel van de rechtbank is de vereiste urgentie hiermee gegeven. Daarbij komt dat de gemeente onweersproken heeft aangevoerd dat [gedaagde] zelf om het voortgezet gebruik heeft gevraagd en dat zij aan [gedaagde] dit voortgezet gebruik voor een langere periode kan aanbieden, omdat het project gefaseerd wordt uitgevoerd en aan dit aanbod bovendien voorwaarden verbonden zijn.
4.15.
Van (andere) feiten en omstandigheden die nopen tot een zelfstandig oordeel als bedoeld in 4.1 is de rechtbank niet gebleken. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de bezwaren van [naam 4] zoals bedoeld onder 4.11 niet kunnen leiden tot afwijzing van de gevorderde onteigening.
Misbruik van bevoegdheid
4.16.
De stelling van [gedaagde] dat de gemeente misbruik maakt van bevoegdheid, omdat zij – gelet op de stijgende grondprijzen – de onteigeningsprocedure alvast zou zijn gestart met als doel de peildatum naar voren te halen, kan [gedaagde] evenmin baten.
De gemeente heeft de (blote) stelling van [gedaagde] dat zij met dit oogmerk handelde betwist, waarna [gedaagde] zijn stelling niet nader heeft toegelicht. Zoals onder 4.13 al overwogen is het realiseren van 2.250 hectare natuur in de Krimpenerwaard een gecompliceerd traject waarin lang vooruit moet worden gepland. Gelet hierop had het op de weg van [gedaagde] geleden zijn argument dat de gemeente bewust eerder is gaan onteigenen om te voorkomen dat vanwege stijgende grondprijzen op een later tijdstip een hogere schadevergoeding moet worden betaald, nader toe te lichten.
Opneming percelen door de deskundigen
4.17.
[gedaagde] voert, onder verwijzing naar artikel 28 Ow, verder aan dat de percelen met grondplannummers 707 en 708 door de deskundigen niet (nader) zijn opgenomen. De rechtbank stelt voorop dat de opneming plaatsvindt in het kader van de schadeloosstelling. Het verweer van [gedaagde] staat aan de gevorderde vervroegde onteigening dus niet in de weg. Hoewel niet in het proces-verbaal van de descente vermeld, is ter descente in overleg met [gedaagde] en zijn advocaat besproken dat de deskundigen de bedoelde percelen nader zouden opnemen. In het voorlopig oordeel van de deskundigen is vastgelegd dat de percelen 707 en 708 op 2 februari 2022 (nader) zijn opgenomen door één van de deskundigen. [gedaagde] wijst op het belang van een opname, in verband met reststroken die onbereikbaar worden als ze niet mee worden onteigend. Het staat zowel [gedaagde] als zijn advocaat vrij om de deskundigen op alle, volgens hen relevante, feiten en omstandigheden te attenderen, zodat [gedaagde] niet in zijn belangen kan zijn geschaad.
Publiek belang
4.18.
Tijdens het pleidooi heeft [gedaagde] nog aangevoerd dat de Kroon het publiek belang gelet op de vaststelling van het bestemmingsplan NVK en de ongegrondverklaring van de beroepen daartegen door de Afdeling als een gegeven heeft beschouwd. Volgens [gedaagde] heeft de Kroon op dit punt ten onrechte geen zelfstandige toets verricht.
4.19.
Dit verweer slaagt niet. Uit het KB volgt dat de Kroon op dit punt wel een zelfstandige toets heeft verricht. De Kroon heeft acht geslagen op de doelen en de achtergronden van het NNN en heeft deze bij haar overwegingen betrokken. Voorts wordt in het KB overwogen dat de realisatie van 2.250 ha natuur niet paste binnen het bestaande bestemmingsplan ter plaatse en dat de gemeente met het oog hierop het bestemmingsplan NVK heeft vastgesteld. De Kroon heeft het publiek belang van de onteigening dus weldegelijk getoetst en heeft geconcludeerd dat daarvan sprake is.
4.20.
[gedaagde] stelt verder dat ‘het beleid’ van de Kroon ten aanzien van de onteigening van gronden voor de realisering van natuur is gewijzigd. Echter, dat het bestendig beleid van de Kroon was dat voor (enkel) natuur niet mocht worden onteigend volgt naar het oordeel van de rechtbank niet uit het KB van 29 september 2011 (Stcrt. 2011, 18190) waarnaar [gedaagde] in dit verband verwijst. Ook dit verweer slaagt niet.
Artikel 17 Ow
Toetsingskader
4.21.
In artikel 17 Ow wordt aan de onteigenaar de verplichting opgelegd om te proberen de te onteigenen gronden bij minnelijke overeenkomst te verkrijgen. Deze verplichting heeft tot doel om een rechtsgeding zoveel mogelijk te vermijden. De onteigenaar mag hierbij niet te werk gaan alsof dit voorschrift een te verwaarlozen formaliteit is, maar moet in de periode tussen het KB (in dit geval 29 oktober 2020) en de dagvaarding (in dit geval 15 december 2021) serieuze verwervingspogingen ondernemen. De tekst, geschiedenis en strekking van artikel 17 Ow verzetten zich er niet tegen om ook acht te slaan op wat zich tussen partijen heeft afgespeeld in de periode voorafgaand aan het KB en uit het daaruit blijkende standpunt van de eigenaar.
Is in dit geval voldaan aan het vereiste van artikel 17 Ow?
4.22.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat niet is voldaan aan het vereiste van artikel 17 Ow. Volgens hem heeft onvoldoende minnelijk overleg plaatsgevonden. Het overleg tussen partijen was kort na het slaan van het KB op 29 oktober 2020 gestrand omdat partijen het niet eens konden worden over een verkoop op basis van het in opdracht van [gedaagde] door de heer [naam 5] opgestelde taxatierapport (hierna: het taxatierapport van [naam 5] ). In januari 2021 besloten partijen om opnieuw met elkaar in gesprek te gaan. Dit minnelijk overleg was pas net weer opgestart toen de gemeente op 13 april 2021 direct met een eindbod kwam. Omdat de gemeente niet bereid was dit eindbod om te zetten in een regulier bod is daarna niet meer onderhandeld. De advocaat van de gemeente heeft op 14 juli 2021 nog een brief gestuurd met nagenoeg dezelfde inhoud als de brief van 13 april 2021. Verder heeft er alleen een paar telefoongesprekken plaatsgevonden. Het voorgaande is in dit geval onvoldoende (mede) omdat het schriftelijk aanbod – anders dan vereist – niet het resultaat was van daaraan voorafgaand overleg, aldus [gedaagde] .
4.23.
De gemeente heeft een en ander gemotiveerd weersproken.
4.24.
De rechtbank is van oordeel dat is voldaan aan het vereiste van artikel 17 Ow en overweegt daartoe als volgt. De gemeente heeft een logboek van de onderhandelingen met bijlagen in het geding gebracht (zie producties 2 en 10 van de gemeente). Vast staat – gelet op de betwisting door [gedaagde] van de ontvangst van het aanbod van 17 november 2020 – dat de gemeente aan [gedaagde] minimaal drie keer een formeel schriftelijk aanbod heeft gedaan zowel vóór als na het KB (te weten bij brieven van 1 augustus 2018 en van 12 februari 2019 (€ 1.504.203) en bij brief van 14 juli 2021 (€ 1.743.874,69). Daarnaast blijkt uit de overgelegde stukken dat in de periode van april 2016 – 15 december 2021 veelvuldig (deels telefonisch) overleg is gevoerd tussen partijen.
4.25.
De rechtbank acht verder van belang dat het verschil tussen het laatste bod van de gemeente (€ 1.743.874,69) en de schadeloosstelling die [gedaagde] voor ogen had op basis van het taxatierapport van [naam 5] (€3.015.000)) dermate groot was, dat de gemeente gerechtvaardigd mocht veronderstellen dat partijen hierover geen overeenstemming meer zouden bereiken. Bovendien verbond [gedaagde] aanvullende voorwaarden aan zijn aanbod waarmee de gemeente, zo begrijpt de rechtbank, zich niet (volledig) kon verenigen (zie de brief van [naam 5] Accounting & Belastingadvies aan de gemeente van 26 juni 2020), hetgeen ook een minnelijke oplossing in de weg stond.
4.26.
Voor zover [gedaagde] aanvoert dat de aanbiedingen van de gemeente niet serieus zijn, omdat de aangeboden bedragen niet gespecificeerd zijn en hij het taxatierapport waarop de biedingen zouden zijn gebaseerd nooit heeft ontvangen, volgt de rechtbank dit standpunt niet. Zoals de gemeente terecht heeft aangevoerd, kent de onteigeningswet geen verplichting tot het geven van inzage in een taxatierapport en ook in de jurisprudentie is een dergelijke verplichting niet vastgesteld; de stellingen van [gedaagde] vinden dus geen steun in het recht.
4.27.
Voor zover [gedaagde] aanvoert dat niet serieus is onderhandeld, omdat de gemeente hem – kort gezegd – niet heeft aangeboden de overblijvende percelen met daarop zijn bedrijfswoning en bedrijfsopstallen over te nemen, terwijl deze bij een onteigening een enorme waardevermindering ondergaan, volgt de rechtbank dit standpunt niet. Het vereiste van artikel 17 Ow ziet op de
te onteigenengronden en dus in beginsel niet op de gronden die zich buiten de in het bestemmingsplan opgenomen plangrenzen bevinden, zoals de gronden waarnaar [gedaagde] in dit verband verwijst. Een beroep op 38 Ow heeft [gedaagde] niet gedaan. De gemeente heeft dan ook terecht aangevoerd dat bevoegdheid tot onteigening voor deze percelen ontbreekt. Aan de stelling van [gedaagde] dat hem eerder was toegezegd dat de gemeente deze percelen in geval van bedrijfsbeëindiging zou overnemen gaat de rechtbank voorbij, omdat – gelet op de discussie tussen partijen op dit punt – (nog) niet vast staat dat van (volledige) bedrijfsbeëindiging sprake zal zijn. Overigens geldt dat bij het bepalen van de schadeloosstelling (artikel 41 Ow) met eventuele waardevermindering van het overblijvende rekening moet worden gehouden.
4.28.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de gemeente zich – met inachtneming van wat zich tussen partijen heeft afgespeeld vóór de totstandkoming van het KB – voldoende serieus en in voldoende mate heeft ingespannen om tot minnelijke verwerving te komen, zodat aan het vereiste van artikel 17 Ow is voldaan.
4.29.
Dat de gemeente ná het KB het voortgezet gebruik tot eind 2023 heeft aangeboden, maakt dit niet anders, gelet op wat hiervoor is overwogen over de gefaseerde uitvoering van het project en de voorwaarden verbonden aan voortgezet gebruik (zie 4.14).
Conclusie vordering tot onteigening
4.30.
Nu het verweer van [gedaagde] tegen de gevorderde vervroegde onteigening op alle punten is verworpen en de rechtbank heeft vastgesteld dat alle op straffe van nietigheid voorgeschreven wettelijke termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, ligt de vordering van de gemeente tot vervroegde onteigening voor toewijzing gereed.
Slotoverwegingen
Bijkomend aanbod
4.31.
Gelet op de toewijzing van de gevorderde vervroegde onteigening en de (voorwaardelijke/subsidiaire) aanvaarding van de bijkomende aanbiedingen zoals omschreven onder 2.11 en 2.12 door [gedaagde] , zal de rechtbank bepalen dat de gemeente deze bijkomende aanbiedingen gestand moet doen.
Voorschot en zekerheidstelling
4.32.
Uit de dagvaarding en de conclusie van antwoord blijkt dat partijen het erover eens zijn dat het voorschot moet worden bepaald op 100% van het aanbod. De gemeente heeft als schadeloosstelling € 1.743.874,69 aangeboden, zodat de rechtbank het voorschot op dat bedrag zal vaststellen.
4.33.
Omdat het voorschot zal worden bepaald op 100% van het aanbod, kan zekerheidsstelling als bedoeld in artikel 54i lid 4 Ow achterwege blijven. De rechtbank ziet in het voorlopig oordeel van de deskundigen en ook overigens geen aanleiding de som als zekerheid voor de schadeloosstelling ambtshalve hoger vast te stellen. Daarbij weegt de rechtbank mee dat partijen – voor zover de rechtbank bekend – nog niet in de gelegenheid zijn geweest om inhoudelijk op het voorlopig oordeel te reageren.
Deskundigenrapport
4.34.
De rechtbank zal het voorlopig oordeel van de deskundigen van 28 februari 2022 aanmerken als conceptdeskundigenrapport.
4.35.
De vervroegde plaatsopneming heeft op 26 oktober 2021 plaatsgevonden. Daar is een tijdpad afgesproken voor het toezenden van een concept-rapport door de deskundigen aan de rechtbank. Omdat de rechtbank dit concept-rapport van 28 februari 2022 inmiddels heeft ontvangen en daarnaast geen nadere termijnen zijn afgesproken met de deskundigencommissie over het deskundigenrapport, zal de rechtbank de deskundigen vragen een voorstel te doen voor een tijdpad van het deskundigenonderzoek tot en met het definitieve rapport aan de rechtbank, waarna de rechtbank zal beslissen over de voortgang van de procedure De zaak wordt daarvoor verwezen naar de rol van 29 juni 2022.
Publicatie
4.36.
Ten slotte zal de rechtbank een nieuws- en advertentieblad aanwijzen ter publicatie van dit vonnis.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
spreekt vervroegd de onteigening uit ten name en ten behoeve van de gemeente van:
  • het perceel kadastraal bekend gemeente Gouderak, sectie B, nummer 1541 (totaal groot 01.47.60 ha), ter grootte van 01.47.60 ha (grondplannummer 707);
  • het perceelsgedeelte kadastraal bekend gemeente Gouderak, sectie B, nummer 1542 (totaal groot 00.01.80 ha), ter grootte van 00.01.12 ha (grondplannummer 708);
  • het perceel kadastraal bekend gemeente Gouderak, sectie C, nummer 37 (totaal groot 01.43.10 ha), ter grootte van 01.43.10 ha (grondplannummer 816);
  • het perceel kadastraal bekend gemeente Gouderak, sectie C, nummer 38 (totaal groot 01.34.50 ha), ter grootte van 01.34.50 ha (grondplannummer 817);
  • het perceel kadastraal bekend gemeente Gouderak, sectie C, nummer 138 (totaal groot 01.80.20 ha), ter grootte van 01.80.20 ha (grondplannummer 820);
  • het perceel kadastraal bekend gemeente Gouderak, sectie C, nummer 139 (totaal groot
01.48.40
ha), ter grootte van 01.48.40 ha (grondplannummer 821);
- het perceel kadastraal bekend gemeente Gouderak, sectie C, nummer 432 (totaal groot
00.29.60
ha), ter grootte van 00.29.60 ha (grondplannummer 837);
- het perceel kadastraal bekend gemeente Gouderak, sectie C, nummer 433 (totaal groot
00.09.60
ha), ter grootte van 00.09.60 ha (grondplannummer 838);
- het perceel kadastraal bekend gemeente Gouderak, sectie C, nummer 434 (totaal groot
00.25.00
ha), ter grootte van 00.25.00 ha (grondplannummer 839):
- het perceel kadastraal bekend gemeente Gouderak, sectie C, nummer 435 (totaal groot
00.68.00
ha), ter grootte van 00.68.00 ha (grondplannummer 840);
- het perceel kadastraal bekend gemeente Gouderak, sectie C, nummer 436 (totaal groot
00.23.30
ha), ter grootte van 00.23.30 ha (grondplannummer 841);
- het perceel kadastraal bekend gemeente Gouderak, sectie C, nummer 437 (totaal groot
00.21 .50
ha), ter grootte van 00.21.50 ha (grondplannummer 842);
- het perceel kadastraal bekend gemeente Gouderak, sectie C, nummer 438 (totaal groot
00.29.40
ha), ter grootte van 00.29.40 ha (grondplannummer 843);
- het perceel kadastraal bekend gemeente Gouderak, sectie C, nummer 439 (totaal groot
00.30.80
ha), ter grootte van 00.30.80 ha (grondplannummer 844);
- het perceel kadastraal bekend gemeente Gouderak, sectie C, nummer 440 (totaal groot
01.72.20
ha), ter grootte van 01.72.20 ha (grondplannummer 845);
- het perceel kadastraal bekend gemeente Gouderak, sectie C, nummer 441 (totaal groot
00.01.69
ha), ter grootte van 00.01 .69 ha (grondplannummer 846);
- het perceel kadastraal bekend gemeente Gouderak, sectie C, nummer 442 (totaal groot
00.04.90
ha), ter grootte van 00.04.90 ha (grondplannummer 847);
- het perceel kadastraal bekend gemeente Gouderak, sectie C, nummer 443 (totaal groot
00.04.40
ha), ter grootte van 00.04.40 ha (grondplannummer 848);
- het perceel kadastraal bekend gemeente Gouderak, sectie C, nummer 444 (totaal groot
00.02.04
ha), ter grootte van 00.02.04 ha (grondplannummer 849);
- het perceel kadastraal bekend gemeente Gouderak, sectie C, nummer 445 (totaal groot
00.03.30
ha), ter grootte van 00.03.30 ha (grondplannummer 850);
  • het perceelsgedeelte kadastraal bekend gemeente Gouderak, sectie C, nummer 446 (totaal groot 00.01.71 ha), ter grootte van 00.00.90 ha (grondplannummer 851);
  • het perceelsgedeelte kadastraal bekend gemeente Gouderak, sectie C, nummer 1184 (totaal groot 01.21.60 ha), ter grootte van 00.97.35 ha (grondplannummer 873 );
  • het perceelsgedeelte kadastraal bekend gemeente Gouderak, sectie C, nummer 1185 (totaal groot 01.15.35 ha), ter grootte van 00.88.28 ha (grondplannummer 874 );
  • het perceelsgedeelte kadastraal bekend gemeente Gouderak, sectie C, nummer 1186 (totaal groot 03.28.45 ha), ter grootte van 03.27.55 ha (grondplannummer 875);
  • het perceelsgedeelte kadastraal bekend gemeente Gouderak, sectie C, nummer 1187 (totaal groot 02.45.20 ha), ter grootte van 02.44.63 ha (grondplannummer 876);
  • het perceelsgedeelte kadastraal bekend gemeente Gouderak, sectie C, nummer 1192 (totaal groot 01.42.34 ha), ter grootte van 01.26.20 ha (grondplannummer 881 );
  • het perceelsgedeelte kadastraal bekend gemeente Gouderak, sectie C, nummer 1395 (totaal groot 00.99.90 ha), ter grootte van 00.96.53 ha (grondplannummer 886);
  • het perceelsgedeelte kadastraal bekend gemeente Gouderak, sectie C, nummer 1516 (totaal groot 01.87.20 ha), ter grootte van 01.29.10 ha (grondplannummer 899 );
  • het perceel kadastraal bekend gemeente Gouderak, sectie C, nummer 1567 (totaal groot 01.87.00 ha), ter grootte van 01.87.00 ha (grondplannummer 901);
  • het perceel kadastraal bekend gemeente Gouderak, sectie C, nummer 1569 (totaal groot 00.93.65 ha), ter grootte van 00.93.65 ha (grondplannummer 903),
vrij van alle lasten en rechten;
5.2.
stelt het voorschot op de schadeloosstelling voor [gedaagde] vast op € 1.743.874,69;
5.3.
bepaalt dat de gemeente voor het overige geen nadere zekerheid behoeft te stellen ten behoeve van [gedaagde] voor voldoening van de schadeloosstelling;
5.4.
stelt het voorschot op de schadeloosstelling voor ieder van de zakelijk gerechtigden als bedoeld onder 2.6 vast op € 0,--;
5.5.
bepaalt dat de gemeente voor het overige geen nadere zekerheid behoeft te stellen ten behoeve van de zakelijk gerechtigden als bedoeld onder 2.6 voor voldoening van de schadeloosstelling;
5.6.
veroordeelt de gemeente tot gestanddoening van het bijkomend aanbod zoals omschreven onder 2.11 en 2.12;
5.7.
merkt het voorlopig oordeel van de deskundigen van 28 februari 2022 als bedoeld onder 2.13 aan als conceptdeskundigenrapport;
5.8.
wijst het “AD/Rotterdams Dagblad” aan als nieuws- en advertentieblad waarin de griffier van deze rechtbank de onder 5.1 vermelde beslissing bij uittreksel zal plaatsen;
5.9.
verwijst de zaak naar de rol van 29 juni 2022 voor beslissing rechtbank vervolg procedure;
5.10.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.A.M. Kroft, mr. A.C. Bordes en mr. W. van de Wetering en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 2968