ECLI:NL:RBDHA:2022:6515

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
NL22.11487
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht en vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Algerijnse man, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had twee maanden in strafrechtelijke detentie gezeten, maar de verweerder had in die periode geen handelingen verricht om de overdracht van eiser te regelen, wat leidde tot de schending van de inspanningsverplichting door de verweerder. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de schending van de inspanningsverplichting niet automatisch leidde tot onrechtmatigheid van de maatregel, er wel een belangenafweging moest plaatsvinden. De rechtbank concludeerde dat de gevolgen van het niet nakomen van de inspanningsverplichting voor eiser zwaarder wogen dan de belangen van de verweerder. Dit leidde tot de conclusie dat de maatregel van bewaring vanaf het moment van opleggen onrechtmatig was. De rechtbank heeft de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen en een schadevergoeding van € 1.360,- toegekend aan eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. Daarnaast zijn de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1.518,-, die door de verweerder moeten worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.11487

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
gemachtigde: mr. S. Akkas,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

gemachtigde: mr. S. Bozkurt-Chhiba.

Procesverloop

Bij besluit van 18 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 30 juni 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. Eiser voert aan dat verweerder niet heeft voldaan aan de inspanningsverplichting tijdens de strafrechtelijke detentie en dat de maatregel daarom van aanvang aan onrechtmatig was.
3.1
Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Eiser heeft twee maanden in strafrechtelijke detentie gezeten. Verweerder heeft in die tijd geen handelingen verricht ten behoeve van de overdracht. Het is niet in geding dat verweerder daarmee zijn inspanningsverplichting heeft geschonden.
Dat betekent niet dat de maatregel daarom al onrechtmatig is, eerst moet namelijk een belangenafweging plaatsvinden (zie onder andere de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2020:764). Verweerder heeft in dit verband verwezen naar de gronden van de bewaring, die ook niet zijn bestreden. De rechtbank is van oordeel dat dit op zichzelf onvoldoende is om doorslaggevend gewicht toe te kennen aan het belang van verweerder. Als het enkel voldoende zou zijn dat de gronden de maatregel kunnen dragen, maakt dat de belangenafweging en de inspanningsverplichting zelf zinledig. Als de gronden de maatregel niet kunnen dragen is deze immers daarom al onrechtmatig.
Er spelen meer omstandigheden een rol bij de belangenafweging in dit kader, zoals de duur van de strafrechtelijke detentie en de gevolgen van het niet voldoen aan de inspanningsverplichting voor eiser. De strafrechtelijke detentie duurde in dit geval twee maanden, dus verweerder was ruimschoots in de gelegenheid om handelingen te verrichten. Dat weegt niet mee in het voordeel van verweerder. Verweerder heeft tijdens de zitting gezegd dat zij niet eerder wisten van de treffer. Dat verweerder pas op 18 juni 2022 wist van de Eurodactreffer en toen pas is aangevangen met de overdrachtsprocedure, is een gevolg van het schenden van de inspanningsverplichting, welke voor rekening van verweerder komt en daarom niet in zijn voordeel meeweegt. Daarbij komt nog dat verweerder eiser op 22 april 2022 al heeft geïnformeerd dat hij na zijn detentie zal worden overgebracht op grond van de Vreemdelingenwet, omdat (nog) niet is vastgesteld dat eiser rechtmatig verblijf heeft. Verweerder wist dus kennelijk toen al dat eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland had.
In dit geval zijn de gevolgen van het niet nakomen van de inspanningsverplichting voor eiser nadeliger dan dat zij hadden hoeven zijn. Dat blijkt uit het volgende. Verweerder heeft pas na de strafrechtelijke detentie, op 18 juni 2022, Eurodac geraadpleegd. Daaruit kwam een treffer in Oostenrijk. Verweerder heeft eiser vervolgens op 22 juni 2022 geclaimd bij Oostenrijk. Oostenrijk heeft op 27 juni 2022 laten weten niet akkoord te gaan, omdat het verzoek om terugname niet zo spoedig mogelijk, of uiterlijk binnen twee maanden, is gedaan. Oostenrijk vindt dat de termijn is gaan lopen bij het eerste contact van eiser met de autoriteiten, op 18 april 2022. Verweerder heeft vervolgens op 28 juni 2022 om een second opinion gevraagd, omdat zij het niet eens zijn met de afwijzing. Voor eiser betekent dit dat – ongeacht de uitkomst van de overdrachtsprocedure – de bewaring langer duurt dan nodig was geweest. Eiser zit nu 12 dagen in bewaring, terwijl nog geen duidelijkheid is over de claim en de uitkomst ook niet evident is. Dat terwijl enkele eenvoudige handelingen tijdens de strafrechtelijke detentie hadden volstaan om het proces eerder in gang te zetten. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het belang van eiser in dit geval zwaarder weegt.
4. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag.
5. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 1 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 2 x € 130,- (verblijf politiecel) en 11 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.360,-.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.360,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00.
De voorzitter van de rechtbank te 's-Gravenhage beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 1.360,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van
H.B. Slot - Akkerman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.