ECLI:NL:RBDHA:2022:6513

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 203
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van te veel ontvangen wachtgeld op basis van de Militaire wachtgeldregeling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 6 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Defensie over de terugvordering van te veel ontvangen wachtgeld. De eiser, die sinds 1 januari 2016 als herplaatsingskandidaat was aangemerkt en eervol ontslag had gekregen, ontving van 1 januari 2018 tot 14 april 2020 wachtgeld. De minister stelde vast dat eiser over het jaar 2018 €6.344,36 te veel wachtgeld had ontvangen en vorderde dit bedrag terug. Eiser was het niet eens met deze terugvordering en stelde dat zijn inkomsten uit eigen bedrijf niet het gevolg waren van verhoogde werkzaamheid.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister op goede gronden heeft kunnen besluiten dat eiser te veel wachtgeld heeft ontvangen. De rechtbank volgde de redenering van de minister dat de datum waarop eiser als herplaatsingskandidaat was aangemerkt, als de datum van ontslag moest worden beschouwd. Dit betekende dat de inkomsten uit eigen bedrijf van eiser in mindering mochten worden gebracht op het wachtgeld. Eiser had geen bezwaar gemaakt tegen eerdere besluiten van de minister, waardoor hij niet kon aantonen dat zijn inkomsten niet het gevolg waren van verhoogde werkzaamheid.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen van dat besluit in stand. Dit houdt in dat de minister het te veel betaalde wachtgeld van eiser mag terugvorderen. Tevens werd bepaald dat de minister het door eiser betaalde griffierecht van €49,- moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/203 MAW

uitspraak van de enkelvoudige militaire kamer van 6 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats], eiser,

en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. U. Ugur).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiser te veel wachtgeld heeft ontvangen en dit bedrag teruggevorderd.
Bij besluit van 29 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2021 middels een videoverbinding. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 1 juni 2022. Eiser is verschenen. Verweerder is, met kennisgeving, niet verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.1
Met ingang van 1 januari 2016 is de functie van eiser komen te vervallen. Verweerder heeft eiser met ingang van 1 januari 2016 aangemerkt als herplaatsingskandidaat en vrijgesteld van werkzaamheden. Aan eiser is met ingang van 1 januari 2018 eervol ontslag verleend.
1.2
Bij besluit van 5 januari 2018 is aan eiser van 1 januari 2018 tot 14 april 2020 wachtgeld toegekend. Bij afzonderlijk besluit van 5 januari 2018 heeft verweerder vastgesteld dat eiser over het kalenderjaar 2015 geen positief resultaat uit zijn eigen bedrijf heeft behaald en de vrijstelling neveninkomsten voor het wachtgeld op nihil gesteld.
1.3
Verweerder heeft vastgesteld dat eiser over het jaar 2018 €6.344,36 te veel wachtgeld heeft ontvangen en dit bedrag teruggevorderd.
Wat vinden partijen in beroep?
2.1
Eiser is het niet eens met de terugvordering van het wachtgeld. Bij zijn beroepschrift heeft hij een overzicht gevoegd waarin voor zijn eigen bedrijf zijn winst en verlies, gewerkte uren en zijn uurloon over de jaren 2011 t/m 2018 zijn opgenomen. Hij geeft aan dat er sinds zijn ontslagdatum geen sprake is van verhoogde werkzaamheid en dat de winst die hij uit zijn onderneming heeft genoten daarom niet van zijn wachtgeld afgetrokken mag worden. Verweerder heeft dit volgens eiser ook niet aangetoond. Eiser geeft aan dat er ten opzichte van 2016 en 2017 zelfs sprake is van verlaagde werkzaamheid, omdat hij in deze jaren meer uren heeft gewerkt dan in 2018. Daarnaast was zijn uurloon lager in deze jaren: €0,- in 2015, €17,- in 2016, €19 in 2017 en €10,- in 2018. Eiser geeft aan dat de winst over 2018 mede moet worden toegeschreven aan de verkoop van voorraden van voorgaande jaren en afname van apparatuur.
2.2
Verweerder heeft ter zitting van 10 november 2021 een nieuwe motivering aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. Deze nieuwe motivering houdt, kort samengevat, in dat bij de vaststelling van de hoogte van het wachtgeld uit moet worden gegaan van de datum waarop eiser is aangemerkt als herplaatsingskandidaat als datum waarop het ontslag is aangezegd. Dat is in het geval van eiser 1 januari 2016. Dit betekent dat het peiljaar voor de vaststelling van het bedrag aan neveninkomsten dat niet op het wachtgeld in mindering hoeft te worden gebracht 2015 is. Eiser heeft geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van 5 januari 2018 waarbij verweerder heeft vastgesteld dat eiser over het kalenderjaar 2015 geen positief resultaat uit zijn eigen bedrijf heeft behaald en de vrijstelling neveninkomsten op nihil heeft gesteld. Aangezien eiser over het jaar 2018 meer inkomsten uit eigen bedrijf heeft genoten dat de vrijgestelde inkomsten, dient dit bedrag in mindering op het wachtgeld te worden gebracht.
Wat zijn de regels?
3. Voor deze uitspraak zijn de volgende regels van belang.
3.1
Artikel 6, eerste lid, van de Militaire wachtgeldregeling (Mwr) luidt:
Wanneer de betrokkene over enige betalingstermijn van zijn wachtgeld naast dat wachtgeld inkomsten geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf, aangevangen met ingang van of na de dag, waarop het ontslag is aangezegd of ontslag door hem is aangevraagd, wordt, indien het totale bedrag van het wachtgeld en die inkomsten de laatstelijk genoten bezoldiging overschrijdt, het wachtgeld verminderd met het bedrag van die overschrijding.
3.2
Artikel 6, derde lid, van de Mwr luidt:
Wanneer de betrokkene arbeid of bedrijf heeft aangevangen voor één van de tijdstippen, bedoeld in de voorgaande leden, en na dat tijdstip uit die arbeid of dat bedrijf inkomsten of meer inkomsten gaat genieten, worden die inkomsten of die meerdere inkomsten in aanmerking genomen voor de toepassing van het eerste lid, tenzij de betrokkene aannemelijk maakt, dat die inkomsten, die meerdere inkomsten of een gedeelte daarvan niet het gevolg zijn van een verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met het ontslag, in welk geval die inkomsten, die meerdere inkomsten of dat gedeelte daarvan niet in aanmerking worden genomen voor de toepassing van het eerste lid.
3.3
Artikel 6, vijfde lid, van de Mwr luidt:
In het naar het oordeel van Onze Minister bijzondere gevallen waarin toepassing van het hiervoren bepaalde tot een onredelijke uitkomst zou leiden, kan hij van dat bepaalde ten gunste van de betrokkene afwijken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden vast heeft kunnen stellen dat eiser over het jaar 2018 te veel wachtgeld heeft ontvangen en overweegt hiertoe als volgt.
4.1
De rechtbank volgt verweerder in zijn stelling dat voor de toepassing van artikel 6, eerste lid, van de Mwr uit moet worden gegaan van de datum waarop eiser als herplaatsingskandidaat is aangemerkt als datum waarop eiser ontslag is aangezegd. Dat betekent dat, anders dan hetgeen eiser voorstaat, de meerinkomsten die eiser ten opzichte van het moment dat hij als herplaatsingskandidaat is aangemerkt door verweerder op grond van artikel 6, derde lid, van de Mwr in mindering mogen worden gebracht op het wachtgeld. Aldus heeft verweerder het jaar 2015 juistelijk als peiljaar gehanteerd.
4.2
Nu eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van verweerder van 5 januari 2018 waarbij verweerder heeft vastgesteld dat eiser over het kalenderjaar 2015 geen positief resultaat uit zijn eigen bedrijf heeft behaald en de vrijstelling neveninkomsten voor het wachtgeld op nihil is gesteld, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de inkomsten uit zijn eigen bedrijf over het jaar 2018 niet het gevolg zijn van een verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met het ontslag. Het betoog van eiser slaagt niet.
5. De rechtbank is niet gebleken van feiten of omstandigheden die met zich brengen dat verweerder niet zonder nadere motivering van toepassing van de hardheidsclausule van artikel 6, vijfde lid, van de Mwr af had mogen zien.
6. Nu verweerder de motivering van het bestreden besluit ter zitting van 10 november 2021 heeft gewijzigd, dient het beroep gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit te worden vernietigd. Nu deze nieuwe motivering stand houdt, ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Dit betekent dat verweerder het te veel betaalde wachtgeld over het jaar 2018 tot een bedrag van €6.344,36 van eiser terug mag vorderen.
7. Verweerder dient het door eiser betaalde griffierecht van € 49,- aan hem te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van €49,- aan hem te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F. Janmaat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.