ECLI:NL:RBDHA:2022:651

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
2 februari 2022
Zaaknummer
20_4174
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor woonwagenkosten en gelijkheidsbeginsel

In deze zaak heeft eiseres, woonachtig in Zoetermeer, een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van de aanschaf van een woonwagen. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer afgewezen, omdat volgens hen de kosten niet noodzakelijk waren. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op 7 januari 2022 behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank oordeelde dat de kosten voor de aanschaf van een woonwagen niet als noodzakelijke kosten in het kader van de bijzondere bijstand kunnen worden aangemerkt. De rechtbank stelde vast dat het niet kunnen aanschaffen van een woonwagen een huisvestingsprobleem is, waarvoor de bijzondere bijstand niet bedoeld is. Eiseres had ook een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, verwijzend naar een eerdere situatie waarin een andere inwoner van Zoetermeer een woonwagen voor een symbolisch bedrag had kunnen kopen en een verbetervergoeding had ontvangen. De rechtbank concludeerde echter dat er onvoldoende bewijs was dat deze eerdere uitkering als bijzondere bijstand was verstrekt.

De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep van eiseres ongegrond verklaard, maar heeft wel bepaald dat de aanvraag voor bijzondere bijstand moet worden behandeld als een aanvraag voor een verbetervergoeding. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om de aanvraag van eiseres ter verdere behandeling voor te leggen aan de projectleider woonwagenzaken, die moet onderzoeken of de aanvraag kan worden gehonoreerd, gezien de eerdere uitkering aan de andere inwoner. De uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer en is openbaar uitgesproken op 27 januari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4174

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. H. van der Heide-Boertien),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigde: A. Tibben).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2019 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand voor de kosten van de aanschaf van een woonwagen afgewezen.
Bij besluit van 11 mei 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 januari 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 20 december 2018 een aanvraag voor bijzondere bijstand ingediend voor de aanschaf van een woonwagen tot een bedrag € 25.000,-. Eiseres bewoonde toen een woonwagen op de locatie “ [locatie 1] ” aan de [weg] te [plaats] .
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder deze aanvraag afgewezen, op de grond dat niet vast is komen te staan dat dat de kosten van aanschaf noodzakelijk zijn, aangezien eiseres haar huidige woonwagen mag meenemen naar de nieuwe standplaats.
3. Bij vaststellingsovereenkomst van 26 oktober 2019 is eiseres met verweerder overeengekomen dat eiseres per 1 december 2019 de locatie aan de [weg] zal verlaten en dat eiseres per die datum zal verhuizen naar de locatie “ [locatie 2] ” (of zoveel later als de locatie [locatie 2] gereed is). Voorts is daarin vastgelegd dat eiseres gedurende maximaal 2 jaar zal worden toegestaan dat de huidige toercaravan met aangebouwd chalet van eiseres op deze nieuwe locatie worden geplaatst en dat eiseres gedurende die 2 jaar de tijd heeft zelf te voorzien in een woonwagen waarvoor een omgevingsvergunning kan worden verleend.
4.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Volgens verweerder is er geen sprake van noodzakelijke kosten in het kader van de (bijzondere) bijstand, maar betreft het een huisvestingsprobleem. Daarin voorziet de Participatiewet niet.
5. Eiseres stelt dat er noodzaak bestaat tot het verlenen van bijzondere bijstand, aangezien zij gelet op haar leeftijd en haar financiële situatie (zij heeft slechts een AOW-uitkering) niet in staat is om een hypotheek te nemen voor een woonwagen. Bovendien is verweerder niet bereid standplaatsen te verkopen, zodat een hypotheek ook om die reden niet tot de mogelijkheden behoort. Verder geeft verweerder volgens eiseres niet aan welke voorliggende voorziening er zou zijn. In dit verband heeft eiseres er op gewezen dat de woonwagen van mevrouw [A] is verkocht voor een symbolisch bedrag van € 1,- en dat aan haar een bedrag van € 35.000,- is toegekend. Verweerder stelt dat dit niet een uitkering op grond van de Pw betrof, maar verweerder heeft niet aangegeven door welke gemeentelijke afdeling dit dan wel is verstrekt, aldus eiseres.
6.1.
In artikel 35, lid 1, van de PW is, voor zover hier van belang, bepaald dat de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, lid 2 en artikel 34, lid 2, van de PW niet van toepassing zijn.
6.2.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat de kosten voor de aanschaf van een woonwagen niet als noodzakelijke kosten in het kader van de bijzondere bijstand zijn aan te merken. Het niet kunnen aanschaffen van een woonwagen is een huisvestingsprobleem en de bijzondere bijstand is niet bedoeld om een dergelijk probleem op te lossen. Dat haar huidige woonwagen volgens eiseres in een slechte staat van onderhoud verkeert en daarom vervangen dient te worden maakt dat niet anders.
7.1.
Eiseres heeft een beroep op het gelijkheidsbeginsel gedaan. Zij stelt dat de gemeente Zoetermeer de huurwoonwagen van mevrouw [A] aan haar heeft verkocht voor een bedrag van € 1,- en dat aan mevrouw [A] eenmalig een bedrag van € 35.000,- aan verbetervergoeding is toegekend. Ter onderbouwing hiervan heeft eiseres een besluitenlijst van de gemeente Zoetermeer overgelegd.
7.2.
De rechtbank overweegt dat uit de door eiseres overgelegde besluitenlijst blijkt dat bij besluit van 28 november 2012 met nummer 2012-005229 de woonwagen van mevrouw [A] aan haar tegen het symbolische bedrag van € 1,- is verkocht en dat aan mevrouw [A] een eenmalige verbetervergoeding ten laste van de gemeente is toegekend van maximaal € 35.000,-. Onduidelijk is gebleven wat de juridische grondslag hiervan is geweest. Verweerder heeft verklaard dat dit niet is te achterhalen. Nu niet vast is komen te staan dat voornoemd bedrag aan mevrouw [A] als bijzondere bijstand is toegekend, is de rechtbank van oordeel dat het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt.
7.3.
Het voorgaande neemt echter niet weg dat wel voldoende vast staat dat de huurwoonwagen van mevrouw [A] door verweerder aan haar is verkocht en dat verweerder haar een verbetervergoeding heeft uitbetaald. Om te voorkomen dat eiseres geen recht heeft op bijzondere bijstand en evenmin in aanmerking zou komen voor de zogenoemde verbetervergoeding, overweegt de rechtbank dat verweerder de door eiseres gedane aanvraag voor bijzondere bijstand dient te behandelen als aanvraag voor een dergelijke vergoeding. Verweerder dient daarom de aanvraag van eiseres ter verdere behandeling voor te leggen aan zijn projectleider woonwagenzaken. Die dient vervolgens te onderzoeken of de aanvraag van eiseres, gelet op de verbetervergoeding die aan mevrouw [A] op basis van het voornoemd besluit van 28 november 2012 is uitbetaald, gehonoreerd kan worden en vervolgens daarop te beslissen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond;
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.