In deze zaak heeft eiseres, woonachtig in Zoetermeer, een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van de aanschaf van een woonwagen. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer afgewezen, omdat volgens hen de kosten niet noodzakelijk waren. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op 7 januari 2022 behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.
De rechtbank oordeelde dat de kosten voor de aanschaf van een woonwagen niet als noodzakelijke kosten in het kader van de bijzondere bijstand kunnen worden aangemerkt. De rechtbank stelde vast dat het niet kunnen aanschaffen van een woonwagen een huisvestingsprobleem is, waarvoor de bijzondere bijstand niet bedoeld is. Eiseres had ook een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, verwijzend naar een eerdere situatie waarin een andere inwoner van Zoetermeer een woonwagen voor een symbolisch bedrag had kunnen kopen en een verbetervergoeding had ontvangen. De rechtbank concludeerde echter dat er onvoldoende bewijs was dat deze eerdere uitkering als bijzondere bijstand was verstrekt.
De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep van eiseres ongegrond verklaard, maar heeft wel bepaald dat de aanvraag voor bijzondere bijstand moet worden behandeld als een aanvraag voor een verbetervergoeding. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om de aanvraag van eiseres ter verdere behandeling voor te leggen aan de projectleider woonwagenzaken, die moet onderzoeken of de aanvraag kan worden gehonoreerd, gezien de eerdere uitkering aan de andere inwoner. De uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer en is openbaar uitgesproken op 27 januari 2022.